ECLI:NL:GHDHA:2024:848

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22-001634-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van arrestant door politieagent met verwerping van verweren inzake opzet en ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een politieagent, was eerder veroordeeld voor de mishandeling van een arrestant op 11 februari 2020 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 1000,00 opgelegd, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarbij hij primair stelde dat hij geen opzet had op de mishandeling en subsidiair dat hij niet toerekeningsvatbaar was vanwege PTSS en een acute dissociatieve reactie.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de mishandeling heeft bekend. De verdediging voerde aan dat de verdachte door zijn geestelijke toestand niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn PTSS, niet volledig ontoerekeningsvatbaar was. De deskundigen die door de verdediging waren ingeschakeld, concludeerden niet dat de verdachte ten tijde van de mishandeling geen inzicht had in zijn gedragingen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00, met een voorwaardelijk deel van € 650,00 en een proeftijd van 2 jaren.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieagenten in hun omgang met arrestanten en de noodzaak om geweld proportioneel en rechtmatig toe te passen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische hulp en de impact van de strafvervolging op zijn leven. De uitspraak is een belangrijke reminder van de ethische en juridische verplichtingen van politiefunctionarissen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001634-22
Parketnummer: 10-775517-20
Datum uitspraak: 15 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met één of meer anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meer (vuist)slagen, klappen en/of schoppen tegen het hoofd en tegen het lichaam te geven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere (bewijs)overwegingen
Het hof gaat op grond van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op 11 februari 2020 te Rotterdam heeft mishandeld. De verdachte was op dat moment in functie werkzaam als politieagent en de mishandeling vond plaats nadat [slachtoffer] was aangehouden en (onder anderen door de verdachte) in een politiebusje was overgebracht naar het politiebureau. Op de arrestantenafdeling van het politiebureau is [slachtoffer] gefouilleerd in een cel, waarbij door de verdachte kleding van die [slachtoffer] is aangepakt. Vervolgens is [slachtoffer] door de verdachte in die cel (in het bijzijn van vijf collega’s) geslagen en geschopt. Een en ander is vastgelegd op beelden die deel uitmaken van het dossier en waarvan een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. Het hof merkt op dat uit die beelden en de verklaringen die zijn opgenomen in het dossier volgt dat vanaf het moment van zijn aanhouding [slachtoffer] zich recalcitrant gedraagt, niet meewerkt, verbaal beledigt en spuugt, maar ook regelmatig kermende geluiden maakt.
Het hof stelt voorts vast dat door de verdediging geen verzoek is gedaan om met de voor strafzaken gebruikelijke vraagstelling via de raadsheer-commissaris een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek inzake de verdachte te doen verrichten.
Bespreking van de verweren
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij de verdachte het opzet op de mishandeling ontbrak, waardoor hij dient te worden vrijgesproken. Subsidiair betoogt de verdediging dat de gedragingen niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dus ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Door de verdediging is een deskundigenrapport d.d. 16 november 2023 overgelegd van Dr. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog & klinisch neuropsycholoog (hierna: Ligthart) en Prof. Dr. H.G.J.M. Vermetten, psychiater (hierna: Vermetten). De verdediging stelt met een beroep op (onder meer) deze rapportage dat de PTSS en een acute dissociatieve stoornis er toe leidden dat bij de verdachte enig inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van het handelen van de verdachte ontbrak, zodat het opzet op het betreffende handelen niet kan worden bewezen. Indien het opzet wel bewezen wordt geacht dan dient de acute dissociatieve reactie te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-toerekenbaarheid van de verdachte op grond van art. 39 Sr.
Het hof stelt vast dat de deskundigen Ligthart en Vermetten in hun overzicht van ten behoeve van de rapportage geraadpleegde stukken de camerabeelden van het incident niet in hun rapportage vermelden. Niet gebleken is dat de deskundigen de camerabeelden hebben bekeken.
Het hof heeft, zoals ter zitting meegedeeld, voorafgaand aan de behandeling ter zitting, kennisgenomen van de beelden.
Oordeel van het hof
Deskundigen
Het hof merkt ten aanzien van voornoemd door de verdediging ingebracht rapport op dat Ligthart als deskundige staat ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen als psycholoog. Van Vermetten is door de verdediging in hoger beroep een uitvoerig curriculum vitae overgelegd. Daaruit volgt dat hij zowel in Nederland als België gekwalificeerd is als psychiater en blijkt voorts van een reeks publicaties en werkervaring in diverse functies (onder meer) op het gebied van PTSS. Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting geen bezwaar gemaakt om Vermetten als deskundige aan te merken. Het hof acht gelet op het vorengaande ook Vermetten deskundig op het gebied waarover hij in deze zaak heeft gerapporteerd.
Het hof stelt vast dat de verdediging het bij pleidooi in eerste aanleg overgelegde briefrapport van behandelend psycholoog B. Baeten in hoger beroep niet aan haar verweren ten grondslag heeft gelegd en dat dit rapport om die reden geen bespreking in het kader van de gevoerde verweren behoeft.
Opzet
Het hof stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, deze stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
Voorts betekent het achteraf ontbreken van een herinnering aan het ten laste gelegde in beginsel niet dat het de verdachte op het moment van het plegen van het tenlastegelegde aan ieder inzicht in de draagwijdte van die gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Het hof is van oordeel op grond van de uiterlijke verschijningsvormen van de handelingen van de verdachte voorafgaande aan, ten tijde van, en na afloop van de aan hem ten laste gelegde gedragingen zoals die blijken uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier dat er – ook uitgaande van de door de deskundigen aan de verdachte toegeschreven PTSS - geen sprake van is dat bij de verdachte ten tijde van de mishandeling ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte direct voorafgaand aan de mishandeling en ook direct daarna een rustige, kalme indruk maakte. Dat dit het geval was heeft de verdachte ook zelf ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. Direct nadat de mishandeling plaats vond en de celdeur is dicht gedaan zegt de verdachte op de gang tegen zijn collega’s dat hij een klap op zijn gezicht kreeg en “waarom heb ik altijd dit soort dingen”. De verdachte bespreekt vervolgens met vijf andere collega’s aan welke strafbare feiten [slachtoffer] zich jegens de politieambtenaren schuldig heeft gemaakt. Enkele uren later die nacht wordt door de verdachte op ambtseed een proces-verbaal van aangifte opgemaakt jegens [slachtoffer].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij samen met een collega [slachtoffer] heeft opgehaald op het station, naar het politiebureau heeft vervoerd, daar samen met andere collega’s naar een cel heeft gebracht en na insluiting met collega’s heeft gesproken over wat er was voorgevallen. Hij heeft, aldus de verdachte, geen herinnering aan wat er in de cel is gebeurd. Zijn handelen heeft de verdachte eerst gezien toen hem tijdens zijn verhoor door de rijksrecherche de camerabeelden zijn getoond.
De deskundigen hebben voor het door de verdachte gestelde ontbreken van de herinnering bij de verdachte in het rapport een mogelijke verklaring gegeven. In het rapport staat dit aldus vermeld:
“Gedurende dit incident vertoonde hij [de verdachte; toevoeging hof] een acute dissociatieve reactie door extreme stress, wat resulteerde in geheugenverlies van het voorval”.
Het hof begrijpt deze verklaring van de deskundigen aldus dat ten tijde van het incident sprake was van extreme stress, waarop de verdachte reageerde met een dissociatieve reactie waardoor geheugenverlies ontstond. In het rapport leest het hof evenwel niet dat de deskundigen concluderen dat ten tijde van de mishandeling sprake was van de aanwezigheid van een zodanig ernstige geestelijke (acute) stoornis bij de verdachte, waardoor ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen bij hem zou hebben ontbroken.
Ook overigens is de stelling dat
ten tijde vande mishandeling in de cel ieder inzicht in de draagwijdte van de toen verrichte handelingen ontbrak, niet aannemelijk geworden. Het hof heeft hierbij de beelden van de nabespreking op de gang onmiddellijk na afloop van de mishandeling, waarbij nagegaan is welke strafbare feiten door [slachtoffer] jegens de collega’s gepleegd zouden zijn, en het opmaken van een proces-verbaal van aangifte later die nacht mede in aanmerking genomen.
Het verweer dat het opzet niet bewezen zou kunnen worden wordt dan ook verworpen.
Anders dan de verdediging heeft gesteld ten aanzien van de mate van het herinneringsvermogen van de verdachte, kan het hof (zo volgt uit het voorgaande) niet vaststellen bij de verdachte iedere herinnering aan het gebeuren
acuutheeft ontbroken. Het hof wijst hiervoor op de mondelinge reactie achteraf van de verdachte, direct volgend op de mishandeling, waarin hij met zijn collega’s terugblikt op hetgeen is gebeurd, waaruit naar voren komt dat de verdachte opmerkt: “Waarom heb ik altijd dit soort dingen joh.” (p. 58 van het doorgenummerde proces-verbaal met proces-verbaalnummer IOZRT 201396). Het hof wijst hiervoor voorts op de uitingen van de verdachte kort na het hem verweten feit, ten tijde van zijn verhoor, waaruit naar voren komt dat de verdachte opmerkt: “Ik kan me het incident goed herinneren.” (p. 15 van het doorgenummerde proces-verbaal met proces-verbaalnummer IOZRT 201396). Dit alles wijst naar ’s hofs oordeel – minst genomen - niet op het acuut ontbreken van (iedere) herinnering bij de verdachte aan de hem verweten mishandeling, noch op de aanwezigheid van een zodanig ernstige geestelijke (acute) stoornis bij de verdachte, waardoor ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid overweegt het hof als volgt.
Daargelaten wat de verdediging heeft gesteld en aangehaald uit het door haar geciteerde deskundigenrapport ten aanzien van de aanwijzingen omtrent de gestelde aanwezigheid van een acute dissociatieve toestand, concludeert geen van de deskundigen in dat rapport tot een “acute dissociatieve stoornis” of tot een (volledige)ontoerekeningsvatbaarheid bij de verdachte op grond waarvan een ontslag van rechtsvervolging zou dienen te volgen. Het rapport houdt immers ten aanzien van de door de verdediging gestelde acute dissociatieve reactie het volgende in:
“Mogelijke diagnoses omvatten PTSS, depressieve stoornis, burn-out, een acute dissociatieve reactie op stress, aanpassingsstoornis, somatoforme stoornis en persoonlijkheidsveranderingen als gevolg van langdurige blootstelling aan stress. Het is mogelijk dat zijn problematiek meer gerelateerd is aan chronische werkstress en depressie dan aan een klassieke posttraumatische reactie”.
en
“Incident arrestanten cel: Het incident in de arrestanten cel, waarbij een arrestant op hem spuugde,
kaneen trigger zijn geweest die dit oude trauma heeft gereactiveerd. Er zijn enkele redenen om dit zo te duiden. Dit zou hebben kunnen leiden tot een herbeleving van de oorspronkelijke emotionele staat die door de vernederende ervaringen met zijn grootvader zijn veroorzaakt, inclusief gevoelens van schaamte, machteloosheid en woede.
Het is mogelijkdat deze herbeleving heeft bijgedragen aan een acute dissociatieve reactie, waarbij hij handelde onder invloed van deze her opkomende emoties zonder volledig bewust te zijn van zijn huidige omstandigheden of de consequenties van zijn gedrag. Dit heeft bij betrokkene geleid tot een verstoring in het denkproces en de cognitieve functies, en heeft het vermogen van betrokkene om logisch te redeneren of de realiteit correct te interpreteren aangetast. Het feit dat hij niet als enige in enige mate van buitensporigheid handelde voegt hier toe aan het acute dissociatieve karakter. De overmatige reacties van meerdere collegae wijzen ook op een gespannen of bedreigende omgeving die bij betrokkene bijdroeg aan zijn verhoogde stressniveau en dat van iedereen aanwezig. Het feit dat meerdere collegae heftig reageerden duidt ook op een complexe situatie met hoge stress of angstniveaus. Dit toont ook aan dat de omstandigheden uitzonderlijk waren, wat ook de reactie van betrokkene beïnvloedde.”
en
“Samenvattende overweging en prognostiek
Er was enige onduidelijkheid over de precieze diagnose, wat de noodzaak van deze meer gedetailleerde psychologische evaluatie verantwoord. Een accurate diagnose is essentieel voor een effectieve behandeling en dus voor een betere prognose.
Er is sprake van een complexe traumatische geschiedenis waarbij betrokkene een lange geschiedenis heeft van traumatische ervaringen. Dit kan het herstelproces ingewikkelder maken, omdat er mogelijk meerdere lagen van trauma zijn die aandacht behoeven. Er lijkt sprake van een sterke bereidheid om te vechten voor gerechtigheid en voor zichzelf op te komen. Dit is een grondmotief in zijn leven. Deze veerkracht kan een positieve invloed hebben op de prognose, mits deze wordt gekanaliseerd in de therapie. Zijn intelligentie kan hem hierbij behulpzaam zijn als bron voor een mentaliserend vermogen.
(…)
Er wordt geconcludeerd dat de verdachte een vermijdend-emotiegerichte coping stijl hanteert en dat er sprake is van een complexe PTSS, zoals bevestigd door dit onderzoek. De diagnose PTSS is in dit onderzoek echter herbevestigd.”
Het hof wijst erop dat door de deskundigen in het rapport, ook wanneer het gaat om een dissociatieve reactie” herhaaldelijk gebruik wordt gemaakt van de bewoordingen "mogelijk" en "zou hebben kunnen leiden", maar er wordt door hen niet vastgesteld dat de verdachte hierdoor geheel ontoerekeningsvatbaar was. Op dat punt wordt in het rapport niet meer op gemerkt dan (naar het hof begrijpt in het algemeen): "Extreme stress of een traumatische ervaring, die leidt tot dissociatie en geheugenverlies, kan ook van invloed zijn op iemands emotionele en psychologische toestand, wat weer effect kan hebben op de toerekenbaarheid." en (specifiek voor de verdachte) “De vraag in hoeverre zijn acties tijdens het incident toerekenbaar zijn wordt overwogen.”
Ook anderszins zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (geheel) uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het vorengaande leidt ertoe dat het verweer dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard wordt verworpen.
In de bevindingen van de deskundigen dat bij de verdachte (naar het hof begrijpt: (ook) ten tijde van het ten laste gelegde feit) sprake is van PTSS en (naar het hof begrijpt: vervolgens) stress, waarvan het hof aannemelijk acht dat deze ook reeds ten tijde van het tenlastegelegde feit aanwezig was en die van invloed is geweest op het handelen van de verdachte ten tijde van dit feit, ziet het hof aanleiding de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het hof zal hiermee ten gunste van de verdachte rekening houden bij het bepalen van de (eventuele) strafoplegging.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft verzocht - mocht het hof de bevindingen van de deskundigen niet overnemen - om de behandeling van de zaak aan te houden opdat de deskundigen kunnen worden gehoord op de punten die het hof in twijfel trekt. Uit het vorenstaande volgt dat het hof geen afstand neemt van de bevindingen van de deskundigen, maar deze slechts anders dan de verdediging interpreteert, te weten dat deze bevindingen niet noodzakelijkerwijze zouden moeten leiden tot het oordeel dat de verdachte ontoerekenbaar zou zijn. Dit leidt ertoe dat het hof het verzoek afwijst, nu het zich voldoende voorgelicht acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 februari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
één of meer (vuist
)slagen, klappen en
/oféénschop
pentegen het hoofd en
/oftegen het lichaam te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is, zoals hiervoor overwogen, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een arrestant in een cel op het politiebureau mishandeld. Deze arrestant gedroeg zich recalcitrant en spuugde naar de verdachte, hetgeen de verdachte belemmerde in zijn werk, maar hiermee was geen sprake van een situatie waarin dit geweld te rechtvaardigen is. De verdachte, een ervaren politieman, had, samen met zijn collega’s, bovendien een bijzondere zorgplicht om namens de overheid de arrestant, die op dat moment van zijn vrijheid was ontnomen, rechtmatig, proportioneel en fatsoenlijk te bejegenen. De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de arrestant. Bovendien heeft hij het vertrouwen dat de maatschappij in politiefunctionarissen stelt geschonden.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel uit het Documentatieregister van 5 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke of andersoortige feiten.
Daarnaast heeft het hof ten gunste van de verdachte in aanmerking genomen de impact die de strafvervolging voor de verdachte persoonlijk heeft gehad en nog heeft. Hij heeft hiervoor psychologische hulp gezocht en therapie gevolgd. Voor dit incident is de verdachte voorwaardelijk ontslagen en deze disciplinaire procedure loopt nog.
Zoals hiervoor overwogen gaat het hof ervan uit dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Dat leidt er toe dat het hof komt tot oplegging van een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd. Ook anders dan door de advocaat-generaal gevorderd zal het hof in plaats van een proeftijd van één jaar een proeftijd van twee jaar opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Het hof is van oordeel, met name gelet op de ernst van het feit, dat niet volstaan kan worden met toepassing van art. 9a Sr, zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. E.C. van Veen, mr. A.S.I. van Delden en mr. TH.W.H.E. Schmitz, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 januari 2024.