ECLI:NL:GHDHA:2024:834

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/882
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Vlaardingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2023, waarin de rechtbank de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van belanghebbende heeft vernietigd. De naheffingsaanslag van € 68,90 was opgelegd op 20 september 2022, omdat belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had geprobeerd om via een parkeerapp te betalen, maar dit was niet gelukt. Hij heeft vervolgens zijn auto geparkeerd en is naar het kantoor van zijn advocaat gelopen, waar hij uiteindelijk wel kon betalen. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij onverwijld en ononderbroken handelingen had verricht om de parkeerbelasting te voldoen, en dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet had aangetoond dat belanghebbende niet tijdig had betaald. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht vastgesteld op € 548.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/882

Uitspraak van 28 mei 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R-J.H. Kijne )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 7 augustus 2023, nummer ROT 22/5862.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 20 september 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Vlaardingen opgelegd van € 68,90, bestaande uit € 2,40 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslag afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als Verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat Verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;”
1.4.
De Heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 april 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft op 20 september 2022 zijn auto met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd in de [straat] , nabij nummer […] , in [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op 20 september 2022 heeft een parkeercontroleur om 12:07:34 uur geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat in de auto geen ter plaatse geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd. Een parkeercontroleur heeft daarbij foto’s gemaakt van de auto. De foto’s vermelden de tijdstippen 12:07 en 12:08 uur.
2.3.
Belanghebbende heeft om parkeerbelasting te betalen het kenteken van de auto om 12:09 uur aangemeld via de parkeerapp van Parkmobile. Hij bevond zich toen in het kantoor van zijn advocaat in de [straat] op nummer […] . Tien minuten later heeft hij het kenteken afgemeld.
2.4.
De dichtstbijgelegen parkeerautomaat bevindt zich in de [straat 2] op ongeveer 70 meter van de plaats waar de auto geparkeerd stond.
2.5.
Belanghebbende is 79 jaar.
2.6.
Artikel 5, lid, 1, van de Verordening parkeerbelastingen Vlaardingen 2022-1 (de Verordening) luidt:
“De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.”
2.7.
Artikel 6, lid 1, van de Verordening luidt:
“De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.”
2.8.
Artikel 3, lid 1, van het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Vlaardingen 2020-1 luidt – voor zover van belang –:
“1. Wijze van betalen betaald parkeren
a. Terstond bij aanvang van het parkeren wordt de verschuldigde parkeerbelasting voldaan door het in werking stellen van de parkeerapparatuur of door het via een telefoon inloggen op de centrale computer van het bedrijf waarmee de Gemeente Vlaardingen een contract heeft afgesloten voor deze dienst. Indien voor de laatst genoemde betalingsmogelijkheid wordt gekozen wordt de parkeerbelasting achteraf berekend op basis van de werkelijk geparkeerde tijd.
(…)
f. Bij het via een telefoon inloggen op de centrale computer dan wel bij het gebruik van de digitale visite app geeft de belastingplichtige het zonenummer en kenteken van het voertuig door waarmee wordt geparkeerd.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – overwogen, waarbij belanghebbende is aan geduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij heeft destijds geparkeerd en voor de betaling gebruik willen maken van zijn app. Dat werkte niet. Hij is toen doorgelopen naar de afspraak bij zijn advocaat aan de overkant van de straat. Hij heeft daarbinnen de app direct kunnen gebruiken. Er is niet meer dan twee minuten verlopen tussen het parkeren en betalen. Het is mogelijk, dat de parkeercontroleur hem niet heeft gezien, omdat hij al binnen was bij zijn advocaat toen hij de betaling invoerde. Het hele bezoek aan het kantoor van de advocaat heeft tien minuten geduurd.
4. Verweerder stelt niet te kunnen vaststellen, dat er inderdaad maar twee minuten zijn verlopen tussen parkeren en betalen. De afstand tussen de auto van eiser en het advocatenkantoor dat hij bezocht is 70 meter. De parkeercontroleur heeft niemand bij de auto of op route tussen de auto en de parkeerautomaat gezien. Daarom is er te laat betaald. Vlaardingen hanteert een coulance termijn van één minuut. Die termijn is een minimumtermijn, er kan onder omstandigheden van worden afgeweken ten gunste van de parkeerder.
5. De rechtbank beschouwt deze zaak als een bewijsprobleem. Aangenomen, dat eiser binnen twee minuten heeft betaald heeft hij voldoende snel aan zijn verplichtingen voldaan. Daarbij telt, dat het gebruik van een app door verweerder wordt toegelaten. Dat impliceert de mogelijkheid, dat men – met de grootst mogelijke snelheid – zijn geparkeerde auto verlaat, een woning of kantoor binnengaat en betaalt per app. Verweerder heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de eis kan worden gesteld, dat de parkeerder totdat hij heeft betaald zich steeds zichtbaar bij de auto moet opstellen.
5.1
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij voortvarend heeft gehandeld en dat hij direct na het parkeren – toen hij merkte dat de app niet werkte - naar het kantoor van zijn advocaat is gelopen en dat het hem daarbinnen – buiten het zicht van de parkeercontroleur - direct is gelukt om te betalen. De rechtbank is van oordeel dat een afstand van 70 meter (ruim 100 passen) gemakkelijk binnen de 2 minuten, ook wel binnen de minuut, is af te leggen. De rechtbank acht deze gang van zaken waarschijnlijker dan het scenario waar verweerder van uit lijkt te gaan: dat komt erop neer dat eiser naar zijn advocaat is gegaan en vanuit het kantoor de parkeer controles in de gaten is blijven houden (of daar is gewaarschuwd) en pas is gaan betalen, toen hij bemerkte dat er een controleur aankwam. De rechtbank acht het voorstelbaar dat eiser – die niet meer dan een kort bezoek bracht – een gokje zou wagen en niet zou betalen. In dat scenario is echter de betaling echter alleen te plaatsen als eiser daarbij zeer waakzaam bleef op parkeercontroles.
6. De beroepsgrond slaagt.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, tot vergoeding van de kosten “voor deze hoger beroepsprocedure, de beroepsprocedure en de
bezwaarprocedure”, en tot vergoeding van het griffierecht.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Niet in geschil is dat op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag op de locatie waar belanghebbende de auto had geparkeerd op grond van de Verordening parkeerbelasting was verschuldigd en dat deze op dat moment niet was voldaan.
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie dient de verschuldigde parkeerbelasting te worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. Aan degene die parkeert moet een zekere redelijke tijd worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat vice versa te overbruggen of de parkeerbelasting anderszins, bijvoorbeeld door middel van een parkeerapp, te voldoen.
5.3.
Op de Heffingsambtenaar rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5.4.
De Heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende niet onverwijld en ononderbroken uitvoeringshandelingen heeft verricht.
5.5.
Belanghebbende stelt daartegenover dat hij onverwijld de nodige uitvoeringshandelingen heeft verricht om tot voldoening van de parkeerbelasting over te gaan. Nadat het aanmelden via zijn parkeerapp niet lukte, is hij meteen naar het kantoor van zijn advocaat gelopen om het daar te proberen. In het kantoor van zijn advocaat lukte het alsnog.
5.6.
De Rechtbank heeft, anders dan de Heffingsambtenaar stelt, terecht tot uitgangspunt genomen dat niet vereist is dat gedurende de betalingshandeling de parkeerder zich steeds zichtbaar bij de auto moet opstellen.
5.7.
Belanghebbende heeft gesteld en ter zitting van het Hof onweersproken bevestigd dat hij meteen na het parkeren, nog zittend in zijn auto, heeft geprobeerd het kenteken van de auto aan te melden via de parkeerapp op zijn mobiele telefoon. Toen dat niet lukte, is hij, omdat het eerder op die manier ook goed was gegaan, meteen naar het kantoor van zijn advocaat gelopen, alwaar het aanmelden wel lukte. Dit heeft alles bij elkaar een paar minuten geduurd, aldus belanghebbende. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat belanghebbende vanaf de aanvang van het parkeren onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht gericht op het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting. De omstandigheid dat belanghebbende naar het kantoor van zijn advocaat is gelopen, dat ongeveer 70 meter van de parkeerplaats was gelegen, maakt voormeld oordeel niet anders, aangezien hij dat deed met het primaire oogmerk om aldaar de parkeerapp in werking te stellen.
5.8.
De conclusie is dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
Slotsom
5.9.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als volgt.

Proceskosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 437,50 wegens beroepsmatig verleende bijstand voor het Hof (1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep met een waarde per punt van € 875 en de wegingsfactor 0,5). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 437,50, en
- gelast dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, M.J.M. van der Weijden en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.