ECLI:NL:GHDHA:2024:809

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
2200299620
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verdovende middelen en staandehouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren voor het bezit van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de staandehouding, aanhouding en fouillering van de verdachte rechtmatig waren, en dat er geen onherstelbaar vormverzuim was. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van voorbereidingshandelingen voor drugshandel, maar werd wel veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen. Gezien de recidive van de verdachte werd een taakstraf van 60 uren opgelegd. Het hof heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder contant geld en telefoons.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002996-20
Parketnummer: 09-253877-20
Datum uitspraak: 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij het niet uitvoeren daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis, met (na omrekening) aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Over de in beslaggenomen voorwerpen is beslist zoals nader in het vonnis omschreven. Bij het vonnis is voorts het bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
- ( ongeveer) 6,2 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- ( ongeveer) 0,1 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
voor te bereiden en/of te bevorderen
- voornoemde verdovende middelen, verpakt in 30 kleine bolletjes;
- 87,75 euro in dealercoupures
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,2 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- ongeveer 0,1 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij het niet uitvoeren daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, mede omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Vrijspraak
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte de desbetreffende bolletjes met cocaïne en/of heroïne en/of genoemd geldbedrag voorhanden had ter voorbereiding van de handel in verdovende middelen, mede bezien in het licht van de verklaring van de verdachte bij de politie over zijn eigen drugsgebruik. In dat verband merkt het hof op dat de vermeende afnemer niet is gehoord en er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de bij de verdachte aangetroffen telefoons. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 oktober 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,2 gram
cocaine, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
-
ongeveer 0,1 gram heroine, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte is – kort weergegeven - aangevoerd dat de staandehouding, de aanhouding en de fouillering van de verdachte op 9 oktober 2020 op onrechtmatige wijze hebben plaatsgevonden, nu een redelijk vermoeden van schuld respectievelijk ernstige bezwaren tegen de verdachte ontbraken. Gelet hierop dient uitsluiting te volgen van het bewijs dat door deze opsporingshandelingen is aangetroffen, hetgeen moet leiden tot vrijspraak, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op 9 oktober 2020 bevond verbalisant [verbalisant] zich in Den Haag op de [straat], een locatie waar – zo heeft de verbalisant verklaard bij de raadsheer-commissaris – (kennelijk ook destijds al) veelvuldig wordt gehandeld in verdovende middelen, ook door jongeren. De verbalisant ziet hier meermalen een man voorbijlopen met “de uiterlijke kenmerken van een harddrugsgebruiker”, een onverzorgd uiterlijk en een ingevallen gezicht. Het viel hem op dat deze man een nerveuze indruk maakte en met versnelde pas liep. Hij ziet vervolgens dat deze man, die zich kennelijk zonder redelijk doel ophield in de omgeving van de [straat] en nadat hij hem kort uit het zicht was verloren, contact heeft met (zo bleek later) de verdachte, waarbij opvalt dat tussen beiden een aanzienlijk leeftijdsverschil is. De verbalisant beschrijft vervolgens dat de verdachte en de vermoedelijke harddrugsgebruiker direct uit elkaar gaan op het moment dat zij hem zien, dat de vermoedelijke harddrugsgebruiker daarbij zijn armen wegtrekt van de verdachte en dat zij er beiden gelijk vandoor gaan. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens staande gehouden, zijn personalia geverifieerd aan de hand van zijn rijbewijs en het politiesysteem geraadpleegd op antecedenten. Omdat ten aanzien van de verdachte vanaf juli 2020 drie antecedenten op het gebied van de handel in verdovende middelen waren geregistreerd, is de verbalisant overgegaan tot aanhouding. Bij het fouilleren van de verdachte heeft hij bij hem 29 bolletjes cocaïne en één bolletje heroïne aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de verbalisant niet alleen zonder meer gerechtigd was om de verdachte op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staande te houden, maar dat er op grond daarvan ook een redelijk vermoeden van schuld aan een Opiumwetdelict was ontstaan. Dat maakt dat de verbalisant op grond van artikel 53 Sv gerechtigd was de verdachte aan te houden. De verdenking werd vervolgens versterkt nadat de verbalisant de personalia van de verdachte in het politiesysteem had geraadpleegd, waarbij bleek van (ook recente) politiecontacten ter zake de handel in verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof was op dat moment – anders dan door de verdediging is betoogd – op grond van het voorgaande wel degelijk sprake van ernstige bezwaren jegens de verdachte, waarna de verbalisant op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet tevens tot onderzoek aan de kleding van de verdachte mocht overgaan. Van een (onherstelbaar) vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne en heroïne voorhanden gehad. Hoewel het hof niet bewezen heeft verklaard dat dit in het kader van drugshandel was, kan de verdachte wel worden verweten dat hij door het eerder aanschaffen van een fors aantal bolletjes bevattende een substantiële hoeveelheid harddrugs een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot verschillende vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerp
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op de in eerste aanleg overgelegde beslaglijst (€ 87,75 aan contant geld en twee telefoontoestellen), zal het hof - conform de vordering van de advocaat-generaal - de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
87,75 EURO;
1. STK Telefoontoestel (zwart, iPhone)
1. STK Telefoontoestel (zwart, Nokia).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. K. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2024.
De griffier mr. K. Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.