In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een verzoek van de vader tot omgang met zijn minderjarige dochter, geboren in 2018. De vader heeft de minderjarige voor het laatst gezien toen zij twee maanden oud was. De moeder heeft in de tussentijd een nieuwe relatie en de minderjarige noemt haar huidige partner vader. De situatie is gecompliceerd door zorgen over de ontwikkelingsachterstand van de minderjarige en de draagkracht van de moeder, die momenteel geen ondersteuning kan bieden in het contact met de vader. Het hof heeft eerder de raad voor de kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de statusvoorlichting voor de minderjarige. De raad concludeerde dat er geen zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, maar dat het van groot belang was dat zij statusvoorlichting kreeg. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van deze voorlichting.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het forceren van contacten tussen de minderjarige en de vader op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, gezien haar ontwikkelingsachterstand en de huidige situatie van de moeder. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de vader af, maar benadrukt dat het recht op omgang blijft bestaan. De moeder wordt aangespoord om haar hulpverleningstraject voort te zetten en de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en de vader te bevorderen zodra dat mogelijk is.