ECLI:NL:GHDHA:2024:803

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
200.286.298/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Complexe omgangszaak rondom minderjarige met zorgen over ontwikkeling en draagkracht van de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een verzoek van de vader tot omgang met zijn minderjarige dochter, geboren in 2018. De vader heeft de minderjarige voor het laatst gezien toen zij twee maanden oud was. De moeder heeft in de tussentijd een nieuwe relatie en de minderjarige noemt haar huidige partner vader. De situatie is gecompliceerd door zorgen over de ontwikkelingsachterstand van de minderjarige en de draagkracht van de moeder, die momenteel geen ondersteuning kan bieden in het contact met de vader. Het hof heeft eerder de raad voor de kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de statusvoorlichting voor de minderjarige. De raad concludeerde dat er geen zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, maar dat het van groot belang was dat zij statusvoorlichting kreeg. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van deze voorlichting.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het forceren van contacten tussen de minderjarige en de vader op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, gezien haar ontwikkelingsachterstand en de huidige situatie van de moeder. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de vader af, maar benadrukt dat het recht op omgang blijft bestaan. De moeder wordt aangespoord om haar hulpverleningstraject voort te zetten en de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en de vader te bevorderen zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.286.298/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-177
zaaknummer rechtbank : C/10/589550
beschikking van de meervoudige kamer van 3 april 2024
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr N. Schuerman, thans zonder advocaat
tegen
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar zijn tussenbeschikkingen van 15 september 2021 en 22 februari 2023.
1.2
In de hiervoor genoemde tussenbeschikking van 15 september 2021 heeft het hof de raad verzocht onderzoek te verrichten naar en advies uit te brengen over de volgende vragen:
  • is het – gelet op alle omstandigheden – in het belang van de hierna te noemen minderjarige om omgang te hebben met de vader of zijn er zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan ontzegging aan de vader van het recht op omgang aan de orde zou kunnen zijn;
  • op welke leeftijd dient de minderjarige statusvoorlichting te krijgen;
  • of, en zo ja, welke rol speelt het gebrek aan statusvoorlichting in de mogelijke omgang tussen de vader en de minderjarige;
  • indien omgang tussen de vader en de minderjarige mogelijk is, in welke vorm en met welke frequentie kan deze plaatsvinden.
Het hof is er daarbij van uitgegaan dat de raad zijn onderzoek zal uitbreiden naar een beschermingsonderzoek indien daartoe aanleiding bestaat. De zaak is in afwachting van dit onderzoek aangehouden tot 25 juni 2022 pro forma.
1.3
Uit het raadsrapport van 19 oktober 2022 bleek dat er geen zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige maar wel zorgen over het feit dat de minderjarige niet weet wie haar biologische vader is en (daardoor) geen onbelast contact met hem heeft kunnen opbouwen. De raad heeft het van groot belang geacht dat de minderjarige statusvoorlichting zal krijgen. Pas daarna zou kunnen worden gekeken of, op welke manier en met welke hulp (voor de ouders en de minderjarige) een start zou kunnen worden gemaakt met contact tussen de vader en de minderjarige.
1.4
Het hof heeft het advies van de raad opgevolgd en heeft bij de hiervoor genoemde tussenbeschikking van 22 februari 2023 de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de door de moeder aan de minderjarige te geven statusvoorlichting tot zaterdag 26 augustus 2023. Verder is bepaald dat partijen het hof uiterlijk twee weken vóór de genoemde pro forma datum schriftelijk berichten over de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze. Daarbij heeft het hof overwogen dat het vooralsnog onvoldoende redenen ziet om het verzoek van de vader af te wijzen.
1.5
Nadien is van de zijde van de moeder bij het hof ingekomen op 15 augustus 2023 een journaalbericht van 11 augustus 2023 met bijlagen.
1.6
Op 11 september 2023 heeft mr. N. Schuerman zich onttrokken als advocaat van de vader. Van de zijde van de vader is verder geen reactie ingekomen.
1.7
Het hof heeft de beschikking op heden bepaald.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Aan de orde is het verzoek van de vader tot omgang met de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), die door de vader is erkend.
2.2
In haar journaalbericht van 11 augustus 2023 stelt de moeder dat zij statusvoorlichting heeft gegeven en zich heeft gewend tot het Centrum voor Jeugd en Gezin om haar te helpen met deze statusvoorlichting. Na het raadsrapport zijn bij de minderjarige ontwikkelingsproblemen en fysieke beperkingen geconstateerd. Deze problemen zijn een belemmering voor het opstarten van het contact met de vader, aldus de moeder. Verder stelt de moeder dat zij geen draagkracht heeft om de minderjarige te ondersteunen in haar contacten met de vader.
2.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van de in het derde lid van voornoemd artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben een relatie gehad van 2016 tot en met maart 2019. De vader heeft de minderjarige voor het laatst gezien in 2019 toen ze twee maanden oud was. Veilig Thuis heeft in november 2019 een onderzoek afgesloten en geconcludeerd dat geen sprake was van huiselijk geweld of kindermishandeling. De moeder heeft een nieuwe relatie; de minderjarige noemt haar huidige partner vader. Inmiddels is de relatie van de ouders meer dan vijf jaar geleden beëindigd. De afgelopen jaren heeft de moeder diverse hulpverleningstrajecten gevolgd. In juni 2023 is de moeder verwezen naar de specialistische ggz. In afwachting van hulp aldaar krijgt de moeder therapeutische behandeling voor haar functioneel-neurologisch-symptoomstoornis van Mentaal Beter. Tijdens het raadsonderzoek waren er geen zorgen over de ontwikkeling of het gedrag van de minderjarige. Inmiddels, zo blijkt uit de door de moeder overgelegde brief van 3 juni 2023 van [revalidatiearts] , revalidatiearts bij [revalidatiecentrum] , is gebleken dat de minderjarige op alle domeinen een achterstand heeft in haar ontwikkeling. Naar aanleiding van de tussenbeschikking van dit hof van 22 februari 2023 heeft de moeder bericht dat zij statusvoorlichting heeft gegeven aan de minderjarige.
2.5
Uit het voorgaande volgt dat de situatie rondom de minderjarige complex is. Niet alleen zijn er zorgen over de ontwikkelingsachterstand van de minderjarige maar ook over de draagkracht van de moeder. Ondanks langdurige hulpverlening, lijkt de moeder momenteel geen draagkracht te hebben om de minderjarige te ondersteunen in het contact met de vader. Het forceren van contacten tussen de minderjarige, die vijf jaar oud is, met de vader gaat op dit moment dan ook naar het oordeel van het hof de draagkracht van de minderjarige te boven en is in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof overweegt daarbij dat de vader hetgeen de moeder in haar laatste reactie heeft gesteld en de inhoud van de daarbij gevoegde bijlagen niet heeft weersproken. Het voorgaande wil echter niet zeggen dat deze situatie een permanente is; het recht op omgang van de vader en van de minderjarige met elkaar blijft in stand. Het hof gaat er van uit dat de moeder haar hulpverleningstraject kan voortzetten en afronden, en wijst de moeder op haar verplichting om, zodra het hulpverleningstraject is afgerond, de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de vader te bevorderen.
2.6
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, E.A. Mink en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.