ECLI:NL:GHDHA:2024:800

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
200.313.815/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en verjaring in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft aangetoond dat hij sinds de ontbinding van het huwelijk geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de jaren 2015 tot en met 2020 een inkomen had dat varieerde van € 0,- tot € 7.008,- per jaar en dat hij sinds 1 april 2021 een bijstandsuitkering ontvangt. Daarnaast is de man in 2015 dakloos geworden en heeft hij een schuldsaneringstraject doorlopen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 april 2022 vernietigd en de kinderalimentatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 op nihil gesteld. Het hof heeft de man erop gewezen dat hij de vrouw moet informeren wanneer zijn financiële situatie verbetert, zodat hij weer aan zijn onderhoudsverplichtingen kan voldoen.

Tevens heeft het hof overwogen dat de man in eerste aanleg een beroep op verjaring heeft gedaan met betrekking tot de alimentatievordering van de vrouw. De verjaringstermijn voor periodieke alimentatiebetalingen bedraagt vijf jaar. Aangezien de vrouw pas op 6 april 2020 een executie van haar alimentatievordering aankondigde, is de vordering van de vrouw tot april 2015 verjaard. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatieverplichting met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld, en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.313.815/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-5929
zaaknummer rechtbank : C/09/617311
beschikking van de meervoudige kamer van 15 mei 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Baouch te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C. Heijmann te Papendrecht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 26 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken van de zijde van de man ingekomen:
  • een journaalbericht van 25 augustus 2022 met bijlagen, ingekomen op 26 augustus 2022;
  • een journaalbericht van 25 maart 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2024 plaatsgevonden. De advocaat van de man is ter zitting verschenen. De man is niet ter zitting verschenen. De vrouw noch haar advocaat is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd op [datum 1] 2008 te [plaats] .
3.3
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna te noemen: de minderjarige).
3.4
De vrouw heeft alleen het gezag en de minderjarige staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
3.5
Partijen zijn in 2011 uit elkaar gegaan en sinds [datum 2] 2012 gescheiden van tafel en bed. De rechtbank Den Haag heeft de echtscheiding tussen partijen bij beschikking van 23 juli 2015 uitgesproken. Bij die beschikking is verder onder meer beslist dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking tot ontbinding van het huwelijk zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) van € 225,- per maand aan de vrouw moet betalen.
3.6
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van 23 juli 2015, gewijzigd en bepaald dat die kinderalimentatie vanaf 1 april 2021 € 25,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2022 € 25,48 per maand;
  • beslist dat de man vanaf de datum van de bestreden beschikking deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
  • de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
  • de verzoeken voor het overige afgewezen.
4.2
De grief van de man ziet op de ingangsdatum van de wijziging van de hoogte van de kinderalimentatie. De man verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te beschikken conform het verzoek van de man zoals dat in eerste aanleg luidde (het hof leest: de beschikking van 23 juli 2015, voor zover dat ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te wijzigen, in die zin dat de door de man te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt bepaald met ingang van april 2012, dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, althans enig bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht).

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is van oordeel dat de man genoegzaam heeft aangetoond al sinds de datum van de ontbinding van het huwelijk tussen partijen niet over enige draagkracht te beschikken om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te kunnen voldoen. Uit het aan het hof voorliggende dossier blijkt dat de vader in de jaren 2015, 2016, 2018, 2019 en 2020 een inkomen van tussen de € 0,- en € 7.008,- per jaar had. In hoger beroep staat niet ter discussie dat de vader vanaf 1 april 2021 een bijstandsuitkering ontvangt. Voorts is gebleken dat het huis van de man in november 2015 executoriaal is verkocht en dat hij daarna dakloos werd en een daklozenuitkering ontving. De man is wegens de schuldenlast die op hem drukt, toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op 11 december 2023. Rekening houdend met het minimale inkomen van de man voor zijn toetreding tot het wettelijke schuldsaneringstraject, is het hof van oordeel dat de man reeds vanaf 2015 de draagkracht mist om enige kinderalimentatie te (hebben) kunnen voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de man om de kinderalimentatie op nihil te stellen alsnog toewijzen, met ingang van 1 januari 2015. Het hof gaat ervan uit dat de man de vrouw op de hoogte brengt wanneer zijn inkomsten dusdanig zijn dat hij wel aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige zal kunnen voldoen.
5.2
Ten overvloede wijst het hof erop dat de man in eerste aanleg reeds een beroep op verjaring heeft gedaan (productie 3: het verweerschrift op het zelfstandig verzoek eerste aanleg, onder 19) voor zover de vrouw een eventuele alimentatievordering tot april (het hof leest) 2015 zou hebben. Omdat de door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting bestaat uit periodieke termijnen, geldt daarvoor een verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 3:324 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Indien de vrouw, zoals de man heeft gesteld, pas op 6 april 2020 een executie van haar alimentatievordering op grond van de beschikking van 23 juli 2015 voor het eerst aankondigde, vloeit daaruit voort dat al hetgeen de vrouw stelt vóór 6 april 2015 te vorderen te hebben, is verjaard.
5.3
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking van 26 april 2022 zal vernietigen en zal beslissen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met wijziging van de beschikking van 23 juli 2015, met ingang van 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met wijziging van de beschikking van 23 juli 2015, met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, G.G.B. Boelens en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 15 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.