In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft aangetoond dat hij sinds de ontbinding van het huwelijk geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de jaren 2015 tot en met 2020 een inkomen had dat varieerde van € 0,- tot € 7.008,- per jaar en dat hij sinds 1 april 2021 een bijstandsuitkering ontvangt. Daarnaast is de man in 2015 dakloos geworden en heeft hij een schuldsaneringstraject doorlopen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 april 2022 vernietigd en de kinderalimentatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 op nihil gesteld. Het hof heeft de man erop gewezen dat hij de vrouw moet informeren wanneer zijn financiële situatie verbetert, zodat hij weer aan zijn onderhoudsverplichtingen kan voldoen.
Tevens heeft het hof overwogen dat de man in eerste aanleg een beroep op verjaring heeft gedaan met betrekking tot de alimentatievordering van de vrouw. De verjaringstermijn voor periodieke alimentatiebetalingen bedraagt vijf jaar. Aangezien de vrouw pas op 6 april 2020 een executie van haar alimentatievordering aankondigde, is de vordering van de vrouw tot april 2015 verjaard. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatieverplichting met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld, en het meer of anders verzochte afgewezen.