ECLI:NL:GHDHA:2024:776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.257.310/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van arrest wegens bedrog in bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de herroeping van een eerder arrest. De eiser tot herroeping, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. den Hoed, vorderde herroeping van het arrest van 22 december 2020, waarin de aansprakelijkheid van [verweerder 3 tot herroeping] als bestuurder van CAI werd beoordeeld. De eiser stelde dat er bedrog was gepleegd door [verweerder 3 tot herroeping] in de eerdere procedure, met betrekking tot de voorfinanciering van een onroerend goed transactie. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van bedrog, zoals bedoeld in artikel 382 onder a Rv, en dat dit bedrog een causaal verband had met de beslissing van het hof in het eerdere arrest. Het hof heeft de vordering tot herroeping toegewezen en het geding heropend, zodat de zaak opnieuw kan worden beoordeeld met inachtneming van de nieuwe feiten. De uitspraak benadrukt het belang van eerlijkheid in juridische procedures en de mogelijkheid om eerdere uitspraken te herzien indien er sprake is van bedrog.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.257.310/02
Zaaknummer rechtbank : C/09/553490 / HA ZA 18-585
Arrest van 16 april 2024
in de zaak van
[eiser tot herroeping],
wonende te [woonplaats] ,
eiser tot herroeping,
advocaat: mr. J. den Hoed, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen

1.Bricks & Concrete B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. CAI B.V.,
gevestigd te Leiden,
3. [verweerder 3 tot herroeping],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders tot herroeping,
advocaat: mr. J.H. van Gelderen, kantoorhoudend te Den Haag.
Het hof zal eiser tot herroeping hierna [eiser tot herroeping] noemen. Verweerders tot herroeping worden hierna gezamenlijk [verweerders tot herroeping] genoemd en afzonderlijk Bricks, CAI respectievelijk [verweerder 3 tot herroeping] .

1.De zaak in het kort

Op 22 december 2020 heeft dit gerechtshof arrest gewezen in een zaak tussen partijen die ging over de aansprakelijkheid van [verweerder 3 tot herroeping] als bestuurder van CAI bij het namens CAI aangaan van een koopovereenkomst met betrekking tot een pand van [eiser tot herroeping] . Het hof heeft in dat arrest het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 november 2018 bekrachtigd waarin de vorderingen van [eiser tot herroeping] zijn afgewezen. [eiser tot herroeping] vordert thans herroeping van het arrest, omdat [verweerder 3 tot herroeping] volgens [eiser tot herroeping] in de procedure bij het hof bedrog heeft gepleegd aangaande een voor de beslechting van het geschil cruciaal aspect van de rechtsstrijd. Het hof wijst de vordering van [eiser tot herroeping] tot herroeping toe en heropent het geding.

2.Procesverloop bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure tot herroeping bij het hof blijkt uit de volgende stukken:
  • het arrest van dit hof van 22 december 2020 en de daarin genoemde processtukken;
  • de dagvaarding tot herroeping van [eiser tot herroeping] van 15 september 2022 met één productie;
  • de conclusie van antwoord van [verweerders tot herroeping] ;
  • de conclusie van repliek van [eiser tot herroeping] met producties;
  • de conclusie van dupliek van [verweerders tot herroeping]
2.2
Op 15 maart 2024 is de zaak mondeling voor het hof behandeld ter zitting. Partijen hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is arrest gevraagd.

3.De uitspraak van het hof van 22 december 2020

3.1
In de uitspraak waarvan herroeping wordt gevorderd heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
12. De kernvraag die op dit punt in deze zaak beantwoord moet worden is of [verweerder 3 tot herroeping] als bestuurder van CAI persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt doordat hij op 1 juli[bedoeld is: juni, hof]
2017 de koopovereenkomst met [eiser tot herroeping] heeft gesloten terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat CAI de verplichtingen uit de koopovereenkomst jegens [eiser tot herroeping] niet zou kunnen nakomen en CAI geen verhaal zou bieden. Met andere woorden, het gaat om de vraag of [verweerder 3 tot herroeping] met het sluiten van de koopovereenkomst namens CAI een onverantwoord (ondernemers)risico heeft genomen.
(…)
18. Bij pleidooi heeft [eiser tot herroeping] nog aangevoerd dat hij het pand op 27 juli 2017 aan CAI zou leveren en CAI zich tot (door)levering van het pand aan [betrokkene] had verplicht op 29 juni 2017. Dit versterkt volgens [eiser tot herroeping] het roekeloos handelen van [verweerder 3 tot herroeping] eens te meer omdat het onmogelijk is (1) het pand aan [betrokkene] door te leveren voordat het aan CAI is geleverd en (2) het tevens onmogelijk is de koopsom uit de doorverkoop aan [betrokkene] aan te wenden voor de betaling van de koopsom aan [eiser tot herroeping] .
19. Het hof overweegt dat [verweerder 3 tot herroeping] bij pleidooi heeft toegelicht dat, kort gezegd, de financiële afwikkeling tussen [eiser tot herroeping] en CAI met [betrokkene] was afgestemd. Dat dit anders ligt is niet gebleken. Daarnaast geldt dat het door [eiser tot herroeping] genoemde probleem met betrekking tot de volgorde van de leveringsdata in elk geval niet de oorzaak is geweest van het stranden van de doorverkoop aan [betrokkene] (en de daarmee (volgens [verweerder 3 tot herroeping] ) te verkrijgen financiering).
20. De slotsom van dit alles is dat niet aangenomen kan worden dat [verweerder 3 tot herroeping] bij het sluiten van de koopovereenkomst met [eiser tot herroeping] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat CAI haar verplichtingen uit deze koopovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Weliswaar staat vast dat CAI op dit punt een verwijt treft, zoals ook tot uitdrukking komt in het vonnis van de rechtbank van 4 juli 2018 in de procedure tussen [eiser tot herroeping] en CAI, maar [verweerder 3 tot herroeping] als bestuurder treft dus op dit punt geen persoonlijk ernstig verwijt.

4.Vordering tot herroeping

4.1
[eiser tot herroeping] vordert, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. te herroepen het arrest van 22 december 2020 tussen [eiser tot herroeping] als appellant en [verweerders tot herroeping] als geïntimeerden gewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser tot herroeping] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [verweerders tot herroeping] in de kosten van de procedure en tot terugbetaling van hetgeen [eiser tot herroeping] reeds ter naleving van voormeld arrest aan [verweerders tot herroeping] heeft voldaan;
2. [verweerders tot herroeping] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2
Aan die vorderingen legt [eiser tot herroeping] ten grondslag dat [verweerder 3 tot herroeping] in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 22 december 2020 (hierna: de voorgaande procedure) bedrog heeft gepleegd als bedoeld in artikel 382 onder a Rv en dat het hof zijn voor [eiser tot herroeping] ongunstige beslissing mede op dit bedrog baseerde.
Volgens [eiser tot herroeping] is sprake van bedrog omdat [verweerder 3 tot herroeping] ter zitting bij het hof in de voorgaande procedure heeft gesteld dat hij met [betrokkene] voorfinanciering van de aankoop door CAI van het pand van [eiser tot herroeping] was overeengekomen, terwijl die afspraak tot voorfinanciering met [betrokkene] helemaal niet bestond. [eiser tot herroeping] verwijst ter onderbouwing hiervan naar een e-mail van [betrokkene] aan [eiser tot herroeping] van 31 augustus 2022 (dagvaarding tot herroeping, productie 1). Daarnaast verwijst [eiser tot herroeping] naar een door hem in het geding gebrachte en door hem opgestelde schriftelijke weergave van een verklaring van de makelaar van [betrokkene] , de [makelaar] , en een schriftelijke verklaring d.d. 13 februari 2023 van mr. Ariëns, de toenmalige advocaat van [eiser tot herroeping] die ter zitting bij het hof in de voorgaande procedure aanwezig was (conclusie van repliek, producties 2 en 3).
4.3
[eiser tot herroeping] heeft in de dagvaarding tot herroeping ook nog als onwaarheden van [verweerder 3 tot herroeping] aangevoerd dat [verweerder 3 tot herroeping] ter zitting bij het hof in de voorgaande procedure stelde dat CAI al wel enige betalingen aan [eiser tot herroeping] heeft verricht ter delging van haar schuld, zoals opgetekend in het proces-verbaal p. 2, terwijl CAI in werkelijkheid tot op heden niets betaalde. Ook deed [verweerder 3 tot herroeping] het toen voorkomen alsof hij met zijn vennootschap deed wat hij kon om [eiser tot herroeping] schadeloos te stellen, maar hiervan is volgens [eiser tot herroeping] nog niets terechtgekomen.
4.4
[verweerders tot herroeping] hebben verweer gevoerd. Zij voeren kort gezegd aan dat er geen bedrog is gepleegd en dat er geen causaal verband is tussen het gestelde bedrog en de beslissing van het hof van 22 december 2020.

5.Beoordeling van de vordering tot herroeping

Inleiding en juridisch kader

5.1
Een arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan kan op grond van artikel 382 Rv op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het arrest is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het arrest stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
5.2
Op grond van artikel 387 Rv wordt het geding geheel of gedeeltelijk heropend indien de rechter de aangevoerde grond of gronden juist bevindt. In de fase vóór die heropening, in welke fase het geding zich nu bevindt, staat de gegrondheid van de oorspronkelijke vordering dus niet ter discussie, maar moet de rechter uitsluitend onderzoeken of zich een herroepingsgrond voordoet.
5.3
[eiser tot herroeping] heeft zich beroepen op de in artikel 382 onder a Rv opgenomen grond voor herroeping. Het begrip ‘bedrog’ zoals bedoeld in artikel 382 onder a Rv moet ruim worden uitgelegd. Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Bij bedrog is voor gegrondbevinding van de aangevoerde grond voldoende dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog, dat de partij die zich bedrogen acht, langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van die feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt.
5.4
Omdat voor herroeping op grond van bedrog vereist is dat de rechterlijke beslissing berust op dat bedrog, dient er een (processueel) causaal verband te zijn tussen de als bedrog aangedragen feiten enerzijds en de genomen beslissing anderzijds. Voldoende is dat het aannemelijk is dat de beslissing van de rechter bij een juiste voorstelling van feiten anders zou zijn uitgevallen. Voor het slagen van een beroep op een herroepingsgrond is niet vereist dat al komt vast te staan dat een eerder afgewezen vordering toch kan worden toegewezen, of omgekeerd. Die vraag moet beantwoord worden in de fase nadat de herroepingsvordering is toegewezen en waarin opnieuw over de vordering wordt beslist.
5.5
Een vordering tot herroeping moet worden ingesteld binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden (artikel 383 Rv).
Ontvankelijkheid [eiser tot herroeping]
5.6
Naar het oordeel van het hof is de vordering tot herroeping tijdig ingesteld. [eiser tot herroeping] heeft aangevoerd dat hij na een ontmoeting met [betrokkene] op 15 juni 2022 en daaropvolgende e-mailwisseling tussen hem en [betrokkene] van 24 en 31 augustus 2022, voormeld bedrog gewaar werd. [verweerders tot herroeping] hebben deze stellingen niet weersproken.
5.7
De herroepingsdagvaarding is uitgebracht op 15 september 2022, dus binnen drie maanden nadat [eiser tot herroeping] bekend is geworden met het bedrog. [eiser tot herroeping] is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Bedrog in het geding gepleegd
5.8
Het hof stelt het volgende vast.
5.8.1
De advocaat van [verweerder 3 tot herroeping] stelde ter zitting bij het hof in de voorgaande procedure, zoals opgetekend in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2020, in antwoord op de gestelde onmogelijkheid voor CAI als lege vennootschap om de koopprijs te betalen:

[betrokkene] zou geld beschikbaar maken om [eiser tot herroeping] door CAI te laten betalen.
5.8.2
[verweerder 3 tot herroeping] verklaarde toen zelf in aanvulling hierop, zoals opgetekend in het proces-verbaal van 10 november 2020: “
Wij waren daarom blij met de voorfinanciering door [betrokkene] en ik had het idee dat we daarmee goed gedekt waren”.
5.8.3
In de door [eiser tot herroeping] overgelegde e-mail van [betrokkene] van 31 augustus 2022 staat, voor zover van belang: “
Ik had inderdaad niets van doen om het pand (voor) te financieren”. Daarmee reageerde [betrokkene] op een e-mail van [eiser tot herroeping] van 24 augustus 2002, waarin [eiser tot herroeping] hetgeen [betrokkene] hem eerder in een gesprek mededeelde als volgt samenvatte:

Ik sprak niet met [verweerder 3 tot herroeping] af de aankoop van het pand voor hem voor te financieren. Waarom zou ik het financieringsrisico naar mij toehalen, en dan ook nog zonder enig onderpand?Dit is ondenkbaar.Over een voorfinanciering door mij van zijn aankoop spraken wij überhaupt niet, ik heb [verweerder 3 tot herroeping] zelf nooit nog ontmoet en ook nooit zelf gesproken.Het was aan [verweerder 3 tot herroeping] zelf om financiering te regelen voor de aankoop van het pand.
Daarmee had ik niets van doen.
5.8.4
In de overgelegde e-mail van 24 september 2022 bevestigt [eiser tot herroeping] een gesprek met [makelaar] , die destijds de makelaar van [betrokkene] was. Volgens deze e-mail heeft [makelaar] verklaard dat het volstrekt onwaar is dat [betrokkene] de aankoop voor [verweerder 3 tot herroeping] , althans voor CAI, zou voorfinancieren.
5.9
Van een afspraak tot voorfinanciering door [betrokkene] was aldus geen sprake, zo volgt uit de hiervoor uiteengezette verklaringen van [betrokkene] en [makelaar] (de laatste, zoals door [eiser tot herroeping] weergegeven). Op dit punt verkondigde (de advocaat van) [verweerder 3 tot herroeping] ter zitting bij het hof aldus bewust een onware stelling. Deze onwaarheid is door [verweerders tot herroeping] ook niet betwist. Sterker nog, [verweerder 3 tot herroeping] heeft ter zitting bij het hof in de onderhavige procedure bevestigd dat er geen afspraken met [betrokkene] over voorfinanciering waren gemaakt. Hij verklaarde hierover als volgt: “
Op het moment dat ik de koopovereenkomst aanging, heb ik daar niet met [betrokkene] over gesproken. Ik heb hem nooit gezien of gesproken. Eigenlijk heb ik al die tijd gedacht dat het wel goed zou komen. Als [betrokkene] me niet kon helpen, had ik nog een vader die me wel zou kunnen helpen”. Naar het oordeel van het hof is hiermee een oneerlijke proceshouding van [verweerder 3 tot herroeping] in de voorgaande procedure voldoende aangetoond op een punt dat mede bepalend was voor de beslechting van het geschil ten gunste van hem. Het hof heeft aan zijn oordeel in de voorgaande procedure dat niet aangenomen kan worden dat [verweerder 3 tot herroeping] bij het sluiten van de koopovereenkomst met [eiser tot herroeping] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat CAI haar verplichtingen uit deze koopovereenkomst niet zou kunnen nakomen immers mede ten grondslag gelegd dat de financiële afwikkeling tussen [eiser tot herroeping] en CAI met [betrokkene] was afgestemd
,zoals [verweerder 3 tot herroeping] in die procedure (naar nu blijkt in strijd met de waarheid) had verklaard. Dit kwalificeert dan ook als bedrog in het geding gepleegd als bedoeld in artikel 382 onder a Rv.
Causaal verband
5.1
Het hof is van oordeel dat er een (processueel) oorzakelijk verband is tussen de als grond voor herroeping aangedragen feiten enerzijds en de door het hof genomen beslissing in het arrest van 22 december 2020 anderzijds. In zijn arrest heeft het hof in rov. 19 en 20 (zie 3.1 hiervoor) de gestelde voorfinanciering door [betrokkene] meegewogen bij zijn oordeel of [verweerder 3 tot herroeping] een persoonlijk ernstig verwijt treft bij het namens CAI aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand van [eiser tot herroeping] , daarbij in aanmerking genomen dat CAI een lege vennootschap was en voor de aankoop volledig afhankelijk was van externe financiering. Het is daarom aannemelijk dat het oordeel van het hof anders zou zijn uitgevallen bij wetenschap van de werkelijke stand van zaken, zodat [eiser tot herroeping] via heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan het hof voor te leggen opdat met inachtneming van de juiste feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeeld wordt.
5.11
De door [eiser tot herroeping] aangevoerde grond voor herroeping is derhalve gegrond. Dit brengt mee dat het geding ingevolge artikel 387 Rv zal worden heropend. De andere door [eiser tot herroeping] aangevoerde onwaarheden (zie 4.3 hiervoor) kunnen om die reden (thans) verder onbesproken blijven.
Conclusie en proceskosten
5.12
De conclusie is dat de op artikel 382 sub a Rv gegronde vordering tot herroeping moet worden toegewezen. Het hof heropent daarom het geding. Partijen krijgen ingevolge artikel 387 Rv de gelegenheid hun stellingen en weren te wijzigen en aan te vullen. Daartoe zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie na herroeping aan de zijde van [eiser tot herroeping] , waarop [verweerders tot herroeping] vervolgens bij memorie van antwoord kunnen reageren.
5.13
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, waaronder die over de proceskosten.

6.Beslissing

Het hof:
- wijst de vordering tot herroeping van [eiser tot herroeping] toe en heropent het geding ex artikel 387 Rv;
- verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2024 voor het nemen van een memorie na herroeping aan de zijde van [eiser tot herroeping] ;
- houdt iedere verdere beslissing aan, waaronder die over de kosten van de herroepingsprocedure.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, A.J.M.E. Arpeau en J. van der Kluit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.