ECLI:NL:GHDHA:2024:758

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
2200159222
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar het lekken van vertrouwelijke informatie door een politieagent naar aanleiding van ontsleutelde PGP-communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieagent die beschuldigd werd van het lekken van vertrouwelijke informatie. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar ontsleutelde PGP-communicatie, waaruit bleek dat de verdachte, een politieambtenaar, vertrouwelijke informatie had gedeeld met derden. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat een ander via zijn account de bevragingen had gedaan. De verdachte werd veroordeeld voor computervredebreuk en het schenden van het ambtsgeheim, en daarnaast voor het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof oordeelde dat de tenlastelegging voor de feiten 2 en 3 onvoldoende was geformuleerd, waardoor deze partieel nietig werd verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk toegang had verkregen tot politiesystemen en vertrouwelijke informatie had gedeeld. De verdachte werd vrijgesproken van het aannemen van een gift, omdat het bewijs daarvoor niet voldoende was. De strafmaat werd bepaald op 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het schenden van het vertrouwen in de politie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001592-22
Parketnummer: 10-775001-19
Datum uitspraak: 30 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres:[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de teruggave van het inbeslaggenomen goed gelast.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Partiële nietigheid van de dagvaarding feiten 2 en 3
In de dagvaarding is onder de feiten 2 en 3 de volgende tekst opgenomen:
Feit 2
… en (vervolgens) heeft hij gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van (delen van) die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en voor anderen overgenomen of opgenomen, immers heeft hij, verdachte, die (vertrouwelijke) informatie, te weten,onder meer, informatie over: …
Feit 3
… immers heeft hij (meermalen) de uitkomsten van (malafide) raadplegingen (die niet relevant waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Nationale Politie), verstrekt aan (particuliere) derden, althans aangewend voor privégebruik te wetenonder meerinformatie met betrekking tot: …
Het hof is van oordeel dat de woorden ‘onder meer’ in de tekst van beide tenlastegelegde feiten onvoldoende zijn verfeitelijkt en geconcretiseerd. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in ieder geval in het jaar 2015 al meer dan 60.000 bevragingen heeft gedaan. Door het toevoegen van de woorden 'onder meer' zouden de betreffende tenlastegelegde feiten op al die bevragingen zien. Het hof stelt vast de tenlastelegging aldus onduidelijk en onbegrijpelijk is en voldoet daarmee op die onderdelen niet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: 'Sv') daaraan stelt.
De dagvaarding zal dan ook ten aanzien van die onderdelen nietig worden verklaard.
Ontvankelijkheid hoger beroep ten aanzien van feit 5
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 is tenlastegelegd.
Uit het appelschriftuur van het Openbaar Ministerie volgt dat de grieven zich niet richten op de beslissing van de rechtbank met betrekking tot (de vrijspraak van) hetgeen verdachte onder 5 is tenlastegelegd. Nu het hoger beroep door de officier van justitie onbeperkt is ingesteld en de advocaat-generaal ter zitting heeft meegedeeld dat de grieven zich niet richten op het onder feit 5 tenlastegelegde, en bovendien het hof ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van dit feit in hoger beroep, zal de officier van justitie - gelet op het bepaalde in artikel 416 derde lid Sv - niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover zich dat richt op de vrijspraak van feit 5 in het vonnis waarvan beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd en thans nog aan de orde dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 10 september 2015 tot en met 22 mei 2020 te Gorinchem en Rotterdam, althans (elders) in Nederland, als politieambtenaar, in de functie van [beroep] bij de Politie Eenheid Rotterdam, (telkens) een of meer giften en/of beloften, te weten (een) geldbedrag(en), in elk geval een beloning/vergoeding, heeft gevraagd of aangenomen, wetende dat die gift(en) en belofte(n) (telkens) werd(en) gegeven of gedaan teneinde hem, verdachte te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, of naar aanleiding van iets wat hij, verdachte, in zijn bediening heeft gedaan of nagelaten;
en/of
ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten
en/of
een gift en/of belofte en/of dienst heeft gevraagd teneinde hem, verdachte, te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, immers heeft hij, verdachte, vertrouwelijke informatie uit een of meer politiesyst(e)m(en), met betrekking tot:
(tussen 1 september 2015- 30 juni 2016)
- de kentekens [kenteken 1], [kenteken 2], [kenteken 3]
- de (kenocodes van) personen, [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10]
-BSNNUMMER: [BSNnummer 1]en/of [BSNnummer 2]
aan een of meer onbevoegde derden doorgegeven
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 22 mei 2020 te Gorinchem en Rotterdam, althans (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken, te weten in de systemen [systeem 1], [systeem 2], [systeem 3] en [systeem 4], in elk geval in één of meer (delen van) servers van de Nationale Politie, is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel, immers heeft hij gebruik gemaakt van een gebruikersnaam en een wachtwoord die hem ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan, en heeft hij zich met die gebruikersnaam en dat wachtwoord toegang verschaft, met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en was toegestaan, en (vervolgens) heeft hij gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van (delen van) die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en voor anderen overgenomen of opgenomen, immers heeft hij, verdachte, die (vertrouwelijke) informatie, te weten, informatie over:
- de kentekens [kenteken 1], [kenteken 2], [kenteken 4]
- de (kenocodes van) personen, [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10]
- BSNNUMMER: [BSNnummer 1] en/of [BSNnummer 2]
in elk geval (vertrouwelijke) informatie omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken uit een of meer politiesystemen geëxporteerd, geprint, naar zichzelf gemaild of opgeschreven.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 22 mei 2020 te Gorinchem en/of Rotterdam, althans (elders) in Nederland een of meer geheimen, te weten informatie, gegevens, registraties, mutaties of meldingen uit de bedrijfsprocessensystemen van de Nationale Politie, in elk geval (geautomatiseerde) systemen, die aan hem verdachte, ter beschikking stonden, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt en/of beroep, te weten in de functie van [beroep] bij de Politie Eenheid Rotterdam, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij (meermalen) de uitkomsten van (malafide) raadplegingen (die niet relevant waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Nationale Politie), verstrekt aan (particuliere) derden, althans aangewend voor privégebruik te weten informatie met betrekking tot:
(tussen 1 september 2015 - 30 juni 2016)
- de kentekens [kenteken 1], [kenteken 2], [kenteken 3]
- de (kenocodes van) personen, [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10].
- BSN NUMMER: [BSNnummer 1] en/of [BSNnummer 2]
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2020 tot en met 22 mei 2020 te Gorinchem en Rotterdam, althans (elders) in Nederland
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd
hoeveelheden cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en fenacetine, zijnde een versnijdingsmiddel voor cocaïne, in elk geval
- op 23 april 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad een (zeer) kleine hoeveelheid cocaïne en 0,224 gram fenacetine, en
- op 22 mei 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad 13 ponypacks (totaal 1,679 gram) cocaïne en 9,274 gram fenacetine,
in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 manden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een verbod tot het uitoefenen van enig publiek ambt voor de duur van 8 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het hierna bewezen te verklaren heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De verdediging stelt zich - gelijk als in eerste aanleg - op het standpunt dat bevragingen op of via het account van verdachte, bijvoorbeeld in de rol van wachtcommandant, ook ten behoeve van een derde kunnen hebben plaatsgevonden. Daarnaast stelt de verdediging dat het mogelijk is dat collega’s gebruik maakten van de ‘openstaande’ computer van de verdachte wanneer deze kortdurend afwezig was, bijvoorbeeld voor het halen van koffie of toiletbezoek.

Vaststaande feiten

Bij het onderzoek [naam onderzoek] is een hoeveelheid PGP-berichten ontsleuteld en inzichtelijk gemaakt. De berichtenuitwisseling tussen het account [accountnaam 1] en [accountnaam 2] leidde tot een onderzoek naar de mogelijke omkoping van een politieambtenaar die tegen betaling vertrouwelijke informatie zou lekken naar het criminele circuit. Uit de betreffende PGP-“gesprekken” blijkt dat [accountnaam 2] aan [accountnaam 1] informatie vraagt over kentekens, namen en een BSN-nummer. Uit deze gesprekken valt af te leiden dat [accountnaam 1] dit op zijn beurt uit zet bij een derde ter opvraging in politiesystemen. Uit de gesprekken blijkt vervolgens, in de meeste gevallen, dat [accountnaam 1] de informatie ontvangt en doorgeeft aan [accountnaam 2]. Het dossier bevat ontsleutelde communicatie tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] in de periode van 17 maart 2015 tot en met 18 januari 2016.
Naar aanleiding van deze PGP-communicatie is onderzocht of de betreffende informatie is bevraagd vanuit een politieaccount en zo ja, vanaf welk politieaccount. Uit dit onderzoek bleek dat er bevragingen zijn gedaan met betrekking tot de door [accountnaam 2] gevraagde informatie vanaf het account van de gebruiker met het dienstnummer [dienstnummer]. Dit dienstnummer en het bijhorende account is gekoppeld aan de verdachte.
Het hof zal hieronder per bevraagd gegeven uiteenzetten wanneer dat door [accountnaam 2] aan [accountnaam 1] is opgevraagd, wanneer de bevraging op het account van de verdachte heeft plaatsgevonden en of c.q. wanneer [accountnaam 1] de informatie heeft gekregen van een derde. Waar de tijdsaanduiding in het dossier de UTC standaard tijd betreft is deze hieronder omgezet naar de daadwerkelijke Nederlandse tijd (in de zomer +2 uur en in de winter +1 uur bij de UTC tijd).
Kenteken [kenteken 1]
Op 10 september 2015 wordt door [accountnaam 2] informatie over dit kenteken verzocht.
Op 14 september 2015 om 14:33 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar dit kenteken vanaf het account van de verdachte.
Op 14 september 2015 laat [accountnaam 1] aan [accountnaam 2] weten dat zijn plaka (het hof begrijpt: kenteken) klaar is.
Kenteken [kenteken 2]
Op 18 september 2015 wordt door [accountnaam 2] informatie over dit kenteken verzocht.
Op 27 september 2015 om 12:26 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar dit kenteken vanaf het account van de verdachte.
In de PGP communicatie komt niet terug dat [accountnaam 2] de informatie van een derde over dit kenteken heeft ontvangen.
Kenteken [kenteken 3]
Op 25 december 2015 wordt door [accountnaam 2] informatie over dit kenteken verzocht.
Op 28 december 2015 om 22:40 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar dit kenteken vanaf het account van de verdachte.
Op 28 december 2015 om 22:52 uur stuurt [accountnaam 1] de informatie over dit kenteken (auto, naam en adres) naar [accountnaam 2].
[naam 1]
Op 30 september 2015 wordt er door [accountnaam 1] en [accountnaam 2] over [naam 1] gesproken.
Op 7 oktober 2015 om 13:14 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 7 oktober 2015 om 20:16 uur geeft [accountnaam 1] enige informatie aan [accountnaam 2] met betrekking tot [naam 1] en spreken ze af om de papieren te overhandigen.
[naam 3]
Op 13 oktober 2015 wordt door [accountnaam 2] om informatie omtrent deze naam verzocht.
Op 16 oktober 2015 om 22:09 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
In de PGP communicatie komt niet terug dat [accountnaam 1] de informatie van een derde over deze naam heeft ontvangen.
[naam 4]
Op 9 oktober 2015 verzoekt [accountnaam 2] om informatie over deze naam.
Op 16 oktober 2015 om 20:34 uur en 20:35 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 18 oktober 2015 om 13:54 uur vermeldt [accountnaam 1] dat hij [naam 4] heeft.
[naam 5]
Uit de PGP communicatie blijkt niet dat [accountnaam 2] verzocht heeft om informatie met betrekking tot deze naam.
Op 16 oktober 2015 om 20:43 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 18 oktober 2015 om 13:54 uur zegt [accountnaam 1] tegen [accountnaam 2] dat hij [naam 5] heeft.
[naam 6] en [naam 7]
Op 21 oktober 2015 verzoekt [accountnaam 2] om informatie van zowel [naam 6] als [naam 7]. Op 24 november geeft [accountnaam 2] te kennen dat hij niet blij is dat hij er een maand op moet wachten.
Op 26 november 2015 om 14:00 uur, 14:08 uur, en 14:15 uur hebben er bevragingen plaatsgevonden naar deze twee namen vanaf het account van de verdachte.
Op 26 november 2015 om 16:25 uur vraagt [accountnaam 1] of hij die twee namen naar [accountnaam 2] kan komen brengen.
[naam 8]
Op 13 december 2015 verzoekt [accountnaam 2] om informatie over deze naam.
Op 19 december 2015 om 6:34 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 19 december 2015 om 7:49 uur meldt [accountnaam 1] dat deze naam niet uit het systeem komt.
[naam 9]
Op 13 december 2015 verzoekt [accountnaam 2] om informatie over deze naam.
Op 19 december 2015 om 6:35 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 19 december 2015 om 7:49 uur meldt [accountnaam 2] dat hij [naam 9] in handen heeft en dat hij in Venlo is en naar Rotterdam komt.
[naam 10]
Op 13 december verzoekt [accountnaam 2] om informatie over deze naam.
Op 19 december 2015 om 6:31 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden naar deze naam vanaf het account van de verdachte.
Op 19 december 2015 om 7:49 uur meldt [accountnaam 1] dat deze naam niet uit het systeem komt.
BSNnummer [BSNnummer 1] en/of [BSNnummer 2]
Op 21 december 2015 stuurt [accountnaam 2] een 8-cijferig BSN-nummer naar [accountnummer 1] en verzoekt om informatie daarover. Op 22 december 2015 vraagt [accountnaam 1] om 9 cijfers, die [accountnaam 2] vervolgens op 22 december 2015 stuurt ([BSNnummer 2]).
Op 23 december 2015 om 14:27 uur heeft er een bevraging plaatsgevonden met betrekking tot dit nummer vanaf het account van de verdachte.
In de PGP communicatie komt niet terug dat [accountnaam 1] de informatie van een derde over dit BSN-nummer heeft ontvangen.

Bevragingen door één persoon

Het hof ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of [accountnaam 1] de informatie kreeg van één persoon. Met andere woorden: zijn alle bevragingen vanaf het account van de verdachte gedaan door dezelfde persoon.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de hiervoor weergegeven informatie met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde gegevens blijkt dat sprake is van een sterk verband tussen de bevragingen en de PGP-chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2]. De bevragingen in het politiesysteem vinden – behoudens in het geval van de naam [naam 5] – telkens plaats nadat [accountnaam 2] in de chat om de informatie aan [accountnaam 1] heeft gevraagd. In die gevallen waarin er in de chat een vorm van terugkoppeling plaatsvindt van de bevraagde informatie, gebeurt dit meestal op de dag waarop de bevraging is gedaan, vaak kort na de bevraging. Daarnaast komt de door [accountnaam 2] opgevraagde informatie overeen met de bevraagde informatie in het politiesysteem, ook als het om niet-bestaande gegevens ging, zoals de naam [naam 2]. Als er door [accountnaam 2] tegelijkertijd om meerdere namen werd verzocht, zijn deze ook tegelijkertijd bevraagd.
Het hof concludeert uit het bovenstaande dat de bevragingen op het account van de verdachte steeds zijn gedaan op verzoeken van [accountnaam 1] om die informatie, welke verzoeken steeds volgden op PGP berichten tussen [accountnaam 2] en [accountnaam 1] waarin [accountnaam 2] om die informatie vroeg.
Het hof acht het, gezien de onmiskenbare correlatie tussen het verkrijgen van de informatie door [accountnaam 1] en de bevragingen in het politiesysteem, onaannemelijk dat de bevragingen op het account van de verdachte door verschillende mensen zijn gedaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de bevragingen zijn gedaan binnen een relatief kort tijdbestek van vier maanden. Derhalve concludeert het hof dat de bevragingen door één persoon zijn gedaan en wel via het account van verdachte.

Bevragingen door een ander dan de verdachte?

Ten tweede ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het de verdachte zélf is geweest die de tenlastegelegde bevragingen heeft gedaan. De raadsman heeft immers betoogd dat het mogelijk een ander is geweest die gebruik heeft gemaakt van het account van verdachte als deze zijn computer ‘open’ en derhalve onbeveiligd achterliet om even koffie te halen of naar het toilet te gaan.
In het dossier bevindt zich geen aanknopingspunt dat een ander dan de verdachte de beschikking heeft gehad over de inloggegevens van zijn account. Daaruit leidt het hof af dat bevragingen via het account van de verdachte zijn gedaan nadat hij zelf had ingelogd.
Dat zou evenwel uitzondering kunnen leiden in die gevallen waarin – het scenario van de raadsman volgend – een ander met behulp van het geopende en niet vergrendelde account van de verdachte tijdens momenten van diens afwezigheid bevragingen naar de tenlastegelegde gegevens zou hebben gedaan. Met betrekking tot dat scenario zou het – zoals hiervoor reeds vastgesteld – steeds moeten zijn gebeurd door één en dezelfde persoon. Nog daargelaten dat dat naar objectieve maatstaven op zichzelf al buitengewoon onwaarschijnlijk moet worden geacht, valt dat niet te rijmen met de omstandigheid dat er enkele bevragingen buiten diensttijd zijn gedaan op het account van de verdachte. In die gevallen is het uitgesloten dat een ander via de openstaande computer op het account van de verdachte een bevraging heeft gedaan. Daarnaast valt niet in te zien waarom die betreffende persoon dan steeds een computer gebruikte waarop de verdachte was ingelogd en niet ook computers waarop anderen waren ingelogd en die tijdelijk hun computer onbeveiligd achterlieten.
Dit scenario is naar het oordeel van het hof derhalve niet aannemelijk geworden.

Bevragingen door de verdachte ten behoeve van een ander?

Tenslotte ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de bevragingen zijn gedaan door de verdachte ten behoeve van een ander. De raadsman heeft immers betoogd dat het voorkomt dat een ‘corrupte politiemedewerker’ aan een assistent-wachtcommandant verzoekt om een bevraging te doen.
Ook voor dit scenario geldt dat het – zoals hiervoor reeds vastgesteld – steeds zou moeten zijn gebeurd ten behoeve van één en dezelfde persoon. Het hof stelt voorop dat de verdachte ter zitting in hoger beroep heeft erkend nooit als wachtcommandant te hebben gefungeerd. Dat laat evenwel nog de mogelijkheid bestaan dat dit zou kunnen hebben plaatsgevonden tijdens diensten waarop de verdachte als assistent-wachtcommandant werkzaam was.
Dat scenario is naar het oordeel van hof niet aannemelijk geworden, omdat de verdachte zich dan immers zou moeten kunnen herinneren dat hij in het najaar van 2015 steeds door die persoon was benaderd om voor hem bevragingen te doen. De verdachte heeft echter niet in die zin verklaard.

Overigens

Tenslotte stelt het hof vast dat de verdachte [accountnaam 1], geïdentificeerd als [naam 11], kende.

Slotsom

De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat het hof vaststelt dat het de verdachte is geweest die via zijn account de bevragingen heeft gedaan op verzoek van [accountnaam 1].
Vrijspraak feit 1
In de PGP-gesprekken tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] die betrekking hebben op de in de tenlastelegging genoemde gegevens is er een aantal keren over gesproken dat ‘die man’ is betaald. Hoewel dit wel een aanwijzing vormt dat de verdachte enigerlei beloning voor het doorspelen van de door hem vergaarde informatie heeft ontvangen, hetgeen ook voor de hand ligt voor een dergelijke dienst, is het hof van oordeel dat dit onvoldoende concreet en specifiek is voor een bewezenverklaring.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1
4september 2015 tot en met
28 december 201522 mei 2020 te Gorinchem en Rotterdam, althans (elders)in Nederland,
(telkens
)opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer
(delen van)geautomatiseerd
(e) werk
(en
),
te weten in de systemen [systeem 1],-[systeem 2], [systeem 3] en [systeem 4], in elk geval in één of meer (delen van) serversvan de Nationale Politie, is binnengedrongen met behulp van
valse signalen ofeen valse sleutel, immers heeft hij gebruik gemaakt van een gebruikersnaam en een wachtwoord die hem ter beschikking stonden
en waarvoor hem die toegang was toegestaan,en heeft hij zich met die gebruikersnaam en dat wachtwoord toegang verschaft, met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en was toegestaan
.en (vervolgens) heeft hij gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van (delen van) die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en voor anderen overgenomen of opgenomen, immers heeft hij, verdachte, die (vertrouwelijke) informatie, te weten, informatie over:
- de kentekens [kenteken 1], kenteken2], [kenteken 3]
- de (kencodes van) personen, [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10]
- BSN NUMMER: [BSNnummer 1] en/of [BSNnummer 2]

in elk geval (vertrouwelijke) informatie omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken uit een of meer politiesystemen geëxporteerd, geprint, naar zichzelf gemaild of opgeschreven.

3.
hij in
of omstreeksde periode van 1
4september 2015 tot en met
28 december 201522 mei 2020 te Gorinchem en/of Rotterdam, althans (elders)in Nederland een of meer geheimen, te weten informatie,
gegevens, registraties, mutaties of meldingenuit de bedrijfsprocessensystemen van de Nationale Politie,
in elk geval (geautomatiseerde) systemen,die aan hem verdachte, ter beschikking stonden, waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat hij uit hoofde van ambt
en/of beroep en/of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt en/of beroep,te weten in de functie van [beroep] bij de Politie Eenheid Rotterdam, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij
(meermalen
)de uitkomsten van (malafide) raadplegingen
(die niet relevant waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Nationale Politie
), verstrekt aan
een(particuliere)derde
n, althans aangewend voor privégebruik te weten informatie met betrekking tot:
(tussen I september 2015 –
28 december 201530 juni 2016)
- de kentekens [kenteken 1],
[kenteken2], [kenteken 3]
- de (kencodes van) personen, [naam 1],
[naam 2], [naam 3],[naam 4], naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10]
- BSN NUMMER: [BSNnummer 1] en/of [BSNnummer 2]
4.
hij
in of omstreeks de periode van 23 april 2020 tot en met 22 mei 2020te
Gorinchem enRotterdam,
althans (elders) in Nederland
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd
hoeveelheden cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en fenacetine, zijnde een versnijdingsmiddel voor cocaïne, in elk geval
- op 23 april 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad een (zeer) kleine hoeveelheid cocaïne en 0,224 gram fenacetine, en
-op 22 mei 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad 13 ponypacks (totaal 1,679 gram) cocaïne en 9,274 gram fenacetine,
in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

computervredebreuk, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, in de hoedanigheid van politieagent, schuldig gemaakt aan computervredebreuk en het schenden van zijn ambtsgeheim. De verdachte heeft gedurende ongeveer vier maanden informatie in politiesystemen opgezocht en deze met een onbevoegde derde gedeeld. Hij heeft door zijn handelen op ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn bijzondere positie als politieambtenaar en heeft het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen hebben in de integriteit van de overheid en haar ambtenaren geschaad.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van cocaïne.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de computervredebreuk en het schenden van het ambtsgeheim zijn gepleegd in 2015, inmiddels ruim acht jaar geleden. De verdachte heeft zich omgeschoold en heeft een vaste betrekking als toezichthoudend proces-operator. Hoewel de aard en ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen zal het hof dit bij de strafoplegging betrekken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf (gelijk aan het voorarrest) en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Beslag
De advocaat-generaal heeft – in overeenstemming met de verdediging - ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2024 gevorderd dat de inbeslaggenomen Nokia telefoon zal worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof zal ten aanzien van de Nokia telefoon de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte de eigenaar van de telefoon is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 138ab en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de feiten 2 en 3 partieel nietig.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
81 (eenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Nokia telefoon.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. J.W. van den Hurk en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, in bijzijn van de griffier mr. H.E.M. Lucas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 april 2024.