ECLI:NL:GHDHA:2024:75

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.327.219/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van uitlatingen in online krantenartikel over valsheid in geschrift

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de appellant, een juridisch adviseur en fiscalist, rectificatie vordert van uitlatingen die door de verweerder, een advocaat, zijn gedaan in een online artikel van het Algemeen Dagblad. De uitlatingen betreffen beschuldigingen van valsheid in geschrift die aan de appellant zijn toegeschreven. De appellant stelt dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn en vordert rectificatie. Het hof oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is dat de uitlatingen aan de verweerder kunnen worden toegeschreven, omdat deze mogelijk een interpretatie zijn van wat de verweerder heeft gezegd tegen de journalist. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, die de vordering van de appellant had afgewezen. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.327.219/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/639212 / KG ZA 22-1080
Arrest in kort geding van 23 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
woonplaats [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Oerlemans, kantoorhoudend in Den Bosch,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat: mr. A. Kijl, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze kortgedingzaak om een vordering tot rectificatie van de uitlating in een (online) krantenartikel dat iemand zich (meerdere keren) schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Maar kan die uitlating worden toegeschreven aan de persoon van wie rectificatie wordt gevorderd? Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet worden uitgesloten dat de uitlating niet een citaat maar een interpretatie betreft van wat die persoon (over een aangifte van valsheid in geschrift) heeft gezegd tegen de journalist die het artikel heeft geschreven. De vordering is daarom niet toewijsbaar en het vonnis van de voorzieningenrechter wordt bekrachtigd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de (appel)dagvaarding van 2 maart 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 3 februari 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van [verweerder] , met bijlagen;
  • de akte wijziging van eis van [appellant] ;
  • de bijlagen nrs. 25 tot en met 28A-D en de bijlagen nrs. 16 en 17 die [verweerder] respectievelijk [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 21 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De voorzieningenrechter is in rov. 2.1 tot en met 2.21 van het bestreden vonnis van een aantal feiten uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Ook het hof zal daarom bij de beoordeling van de zaak van deze feiten uitgaan.
3.2
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
  • a) [appellant] is als juridisch adviseur en fiscalist werkzaam bij advieskantoor TaXeCo Adviseurs [B] V. (hierna: TaXeCo). Daarnaast is [appellant] juridisch adviseur van de Stichting Music#MeToo (hierna: de Stichting).
  • [B] ) [verweerder] is een (publiekelijk bekende) advocaat. Hij heeft onder meer slachtoffers in bekende strafzaken bijgestaan. Hij treedt op als advocaat van slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zaak rondom The Voice of Holland. [verweerder] is in het verleden werkzaam geweest bij de Koninklijke Mareschaussee.
  • c) Op 15 juni 2022 heeft een persoon onder de naam [B] (hierna: [B] ) online een melding gedaan bij de politie. In deze melding verklaart [B] dat zij sinds 2000 werkzaam is geweest bij Defensie en dat zij bij een (door haar niet nader gespecificeerd) evenement is betast door [verweerder] .
  • d) Op 23 juni 2022 heeft de Stichting aan medianetwerk Talpa en aan ANP een persbericht verzonden waarin staat dat er een melding is gedaan dat [verweerder] zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Talpa en ANP hebben het persbericht niet gepubliceerd. Kort voor het verzenden van het bericht aan Talpa had de Stichting [verweerder] om weerwoord verzocht.
  • e) [verweerder] heeft de beschuldiging dezelfde dag via zijn Twitteraccount met klem van de hand gewezen. Diezelfde dag heeft Algemeen Dagblad (hierna: AD) een artikel gepubliceerd onder de titel ‘Advocaat [verweerder] woest over aantijging van stichting Music#MeToo: ‘Donder toch op’.
  • f) [verweerder] heeft tegen [appellant] aangifte gedaan van onder andere laster.
  • g) Op 29 juni 2022 heeft [appellant] op zijn Twitteraccount een persbericht van de Stichting gedeeld met een reactie op de reactie van [verweerder] .
  • h) Op 30 oktober 2022 heeft NRC een artikel gepubliceerd over [appellant] .
  • i) Op 2 november 2022 heeft [B] bij een notaris een verklaring onder ede afgelegd. In de daarvan opgemaakte akte is de naam van de notaris onleesbaar gemaakt. Hierin verklaart [B] dat zij van 2000 tot een onleesbaar gemaakt jaartal bij Defensie heeft gewerkt. Het onderdeel waar zij heeft gewerkt en de naam van haar toenmalige leidinggevende zijn onleesbaar gemaakt. [B] verklaart hierin verder dat zij een online melding heeft gedaan bij de politie dat zij tijdens ‘een evenement’ seksueel is misbruikt door [verweerder] , en dat zij besloten heeft tot deze melding na het zien van een video van de Stichting en dat zij juridische bijstand heeft gevraagd aan [appellant] . Zij verklaart ook dat in de politiemelding haar naam gedeeltelijk is weggevallen.
  • j) Naar aanleiding van het NRC-artikel hebben [appellant] en TaXeCo in november 2022 bij de rechtbank Amsterdam een kort geding aanhangig gemaakt tegen NRC en rectificatie gevorderd. In dit kort geding hebben [appellant] c.s. [B] ’s notariële verklaring van 2 november 2022 ingebracht. Bij vonnis van 18 november 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de vordering van [appellant] c.s. afgewezen.
  • k) Op 3 november 2022 heeft [appellant] bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een kort geding aanhangig gemaakt tegen onder meer Talpa en [persoon] . In dit kort geding heeft [appellant] rectificatie gevorderd van in een televisieprogramma gedane uitlatingen, waarin onder andere de beschuldigingen aan het adres van [verweerder] aan de orde kwamen. Ook in dit kort geding heeft [appellant] [B] ’s notariële verklaring van 2 november 2022 ingebracht. Bij vonnis van 25 november 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland de vordering van [appellant] afgewezen.
  • l) Op 11 november 2022 heeft AD met als titel ‘Advocaat [verweerder] doet wéér aangifte tegen adviseur (...), nu wegens valsheid in geschrifte’ op haar website een artikel gepubliceerd met de volgende inhoud:
‘Advocaat [verweerder] doet opnieuw aangifte tegen [appellant] (...). Ditmaal van het plegen van meerdere keren valsheid in geschrifte vanwege het indienen van, volgens [verweerder] , ‘valse stukken’ bij de rechtbanken in Amsterdam en Lelystad.
(...)
Er loopt al een onderzoek naar [appellant] wegens laster. [appellant] deed enige tijd geleden een politiemelding tegen [verweerder] wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. (…) Volgens [verweerder] is het vermeende seksueel overschrijdende gedrag verzonnen.
(…)
[appellant] is verwikkeld in diverse rechtszaken, onder meer tegen NRC en vandaag dus tegen [persoon] , steeds over publicaties en uitspraken waar hij het niet mee eens is. Tijdens die zaken komt ook de zaak van [verweerder] tegen [appellant] aan de orde. [appellant] heeft een notariële akte ingediend waarin de naam zou staan van de vrouw die een melding zou hebben gedaan tegen [verweerder] . In die akte zou ook een verklaring staan van die vrouw. Volgens [verweerder] zijn zowel naam als verklaring verzonnen en maakt [appellant] zich daarmee schuldig aan valsheid in geschrifte.’
( m) Bij brief van 28 november 2022 heeft [appellant] [verweerder] gesommeerd om zijn uitlatingen in AD terug te nemen en te rectificeren. In deze brief heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat de geciteerde passages uit het artikel van 11 november 2022 onrechtmatig zijn, omdat deze aantoonbaar geen steun vinden in de feiten en dit bij [verweerder] bekend zou zijn. Hierbij wijst [appellant] op de volgende passages:
‘Ditmaal van het plegen van meerdere keren valsheid in geschrifte vanwege het indienen van, volgens [verweerder] , ‘valse stukken’ bij de rechtbanken in Amsterdam en Lelystad. (...) Volgens [verweerder] zijn zowel naam als verklaring verzonnen en maakt [appellant] zich daarmee schuldig aan valsheid in geschrifte.’

4.Procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank

4.1
[appellant] heeft – voor zover in hoger beroep van belang – [verweerder] gedagvaard in kort geding en gevorderd, verkort en zakelijk weergegeven,
i) [verweerder] te bevelen om de op 11 november 2022 door hem gedane jegens [appellant] onrechtmatige uitlatingen te rectificeren op de in de inleidende dagvaarding vermelde wijze, op straffe van een dwangsom;
ii) [verweerder] te bevelen om de door hem gedane jegens [appellant] onrechtmatige uitlatingen te rectificeren door middel van een persbericht met de in de inleidende dagvaarding vermelde inhoud en op de wijze zoals in die dagvaarding vermeld, op straffe van een dwangsom;
iii)
subsidiair:[verweerder] te veroordelen tot het doen van een door de voorzieningenrechter te formuleren rectificatie, zulks op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis van de voorzieningenrechter. Hij heeft vijf grieven (bezwaren) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en vordert nu, zakelijk en verkort weergegeven,
primair:
[verweerder] te bevelen om de op 11 november 2022 gedane onrechtmatige uitlatingen jegens [appellant] te rectificeren door middel van een persbericht, op de voorpagina van de papierenversie en ten minste 24 uur lang op de voor-/hoofdpagina van de website van AD (en permanent in het oorspronkelijke website artikel van 11 november 2022 bovenaan de titel), op straffe van een dwangsom, althans een voorziening te treffen door het hof in goede justitie te bepalen, welk persbericht als volgt dient te luiden:
‘Op 11 november 2022 heb ik, strafrechtadvocaat [verweerder] , aan het Algemeen Dagblad beweerd dat [het hof leest: zowel] de naam van de meldster als haar verklaring tegen mij wegens vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag verzonnen zou zijn en dat haar juridisch adviseur drs. [appellant] daarmee valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. De Voorzieningenrechter van het Gerechtshof Den Haag heeft in een arrest geoordeeld dat ik deze bewering niet waar heb kunnen maken en dat deze onrechtmatig is tegenover de heer drs. [appellant] . Het Gerechtshof heeft mij daarom veroordeeld deze rectificatie te plaatsen’;
subsidiair:
[verweerder] te bevelen om de op 11 november 2022 gedane onrechtmatige uitlatingen jegens [appellant] te rectificeren door middel van een persbericht, advertentieruimte te kopen in de papierenversie en op de website van AD (op dezelfde plaats/pagina waarop het oorspronkelijke artikel bij AD is geplaatst ofwel bij een van de andere drie vergelijkbare landelijke media), op straffe van een dwangsom, althans een voorziening te treffen door het hof in goede justitie te bepalen, welk persbericht als volgt dient te luiden:
‘Op 11 november 2022 heb ik, strafrechtadvocaat [verweerder] , aan het Algemeen Dagblad beweerd dat [het hof leest: zowel] de naam van de meldster als haar verklaring tegen mij wegens vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag verzonnen zou zijn en dat haar juridisch adviseur drs. [appellant] daarmee valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. De Voorzieningenrechter van het Gerechtshof Den Haag heeft in een arrest geoordeeld dat ik deze bewering niet waar heb kunnen maken en dat deze onrechtmatig is tegenover de heer drs. [appellant] . Het Gerechtshof heeft mij daarom veroordeeld deze rectificatie te plaatsen’;
meer subsidiair:
de (primair) gevorderde rectificatie op de door de voorzieningenrechter ex art. 6:167 BW aan te geven wijze te formuleren en [verweerder] daartoe te veroordelen, op straffe van een dwangsom;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
[verweerder] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten in beide instanties.
5.2
[verweerder] bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

eiswijziging

6.1
[verweerder] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] in hoger beroep. De eiswijziging is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom beslissen op de gewijzigde eis.
6.2
Naar het voorlopig oordeel van het hof (als voorzieningenrechter in dit kort geding) is de door [appellant] gevorderde rectificatie niet toewijsbaar. Daartoe overweegt het hof het volgende.
de volgens [appellant] onrechtmatige uitlating(en) van [verweerder]
6.3
[appellant] baseert zijn vordering – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – op volgens hem onrechtmatige uitlatingen van [verweerder] in het AD-artikel van 11 november 2022. Het gaat [appellant] om de volgende onderstreepte ‘citaten van de uitlatingen van [verweerder] ’ (inleidende dagvaarding, nr. 3):
a. ‘Ditmaal van
het plegen van meerdere keren valsheid in geschriftevanwege het indienen van,
volgens [verweerder] , ‘valse stukken’bij de rechtbanken in Amsterdam en Lelystad.’
b . ‘Volgens [verweerder] is
het vermeende seksueel overschrijdende gedrag verzonnen.’
c. ‘Volgens [verweerder] zijn
zowel naam als verklaring verzonnen en maakt [appellant] zich daarmee schuldig aan valsheid in geschrifte.’
6.4
Uit de door hem in hoger beroep gevorderde rectificatie en zijn toelichting ter zitting van het hof (in het bijzonder spreekaantekeningen mr. Oerlemans, nrs. 4 en 6-7) volgt dat het [appellant] in wezen is te doen om de in rov. 6.3 onder c weergegeven uitlating dat ‘ [appellant] zich (…) schuldig [maakt] aan valsheid in geschrifte’ (door het indienen van de notariële akte in de kortgedingprocedures in Amsterdam en Lelystad).
6.5
[verweerder] heeft in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] aangehaalde uitlatingen geen citaten of uitlatingen van hem zijn, maar teksten van de AD-journalist die aan hem zijn toegeschreven. [verweerder] heeft gesproken met de AD-journalist, die vervolgens onderdelen van dit gesprek in eigen formuleringen heeft verwerkt tot het AD-artikel. De enige uitlating in het artikel die aan [verweerder] zelf kan worden toegeschreven, is dat hij in antwoord op vragen van de AD-journalist heeft gezegd dat hij, vanwege de ingediende stukken met evident valse beschuldigingen aan zijn adres, aangifte zou doen van valsheid in geschrift. Die aangifte heeft hij daadwerkelijk gedaan. Verder commentaar heeft hij niet willen geven, aldus [verweerder] .
6.6
Voor de stelling dat [verweerder] in het gesprek met de AD-journalist heeft gezegd dat hij vanwege de valse inhoud van (de online politiemelding en) de notariële verklaring aangifte ging doen, kan steun worden gevonden in een e-mailbericht van 5 december 2022 waarin de betrokken AD-journalist dit bevestigt (productie 6 bij conclusie van antwoord), en in de titel en de vetgedrukte inleiding van het AD-artikel waarin de aangifte wegens valsheid in geschrift als feit wordt gepresenteerd. De stelling van [verweerder] dat (onder andere) de aan hem toegeschreven uitlating dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte – de in rov. 6.3 onder c weergegeven uitlating –, niet van hem afkomstig is, vindt steun in het feit dat deze tekst niet tussen aanhalingstekens en daarmee niet onmiskenbaar als citaat in het AD-artikel is opgenomen. Weliswaar wordt de zin met deze tekst ingeleid met de woorden ‘Volgens [verweerder] ’ en wordt [verweerder] daarmee als bron aangeduid, maar die woorden kunnen niet uitsluiten dat het (niet een citaat maar) een interpretatie betreft van een opmerking of antwoord van [verweerder] (over de aangifte van valsheid in geschrift) door de AD-journalist.
6.7
In het licht hiervan is naar het voorlopig oordeel van het hof niet voldoende aannemelijk dat de in rov. 6.3 onder c weergegeven uitlating aan [verweerder] kan worden toegeschreven. Dit betekent dat de (primair en subsidiair) gevorderde rectificatie – door middel van het persbericht ‘Op 11 november 2022 heb ik, strafrechtadvocaat [verweerder] , aan het Algemeen Dagblad beweerd dat (…) [appellant] daarmee valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd’ – niet toewijsbaar is.
6.8
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat [verweerder] niet (met een incidentele grief) is opgekomen tegen rov. 4.9 van het bestreden vonnis. Deze rechtsoverweging heeft betrekking op de vordering van [appellant] tegen AD (DPG Media B . V.) die de uitlatingen heeft gepubliceerd en in eerste aanleg naast [verweerder] was gedagvaard (zie ook rov. 4.1 van het vonnis waarvan beroep). De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.9 geoordeeld dat het AD-artikel een weergave is van de beschuldigingen van [verweerder] en dat het geen uitlatingen zijn die AD voor eigen rekening heeft genomen, en dat dit voldoende blijkt uit het artikel waarin [verweerder] steeds wordt genoemd als bron en ‘valse stukken’ tussen aanhalingstekens zijn geplaatst. Dat neemt echter niet weg dat in de (niet met aanhalingstekens geciteerde) weergave van wat [verweerder] in het gesprek met de AD-journalist heeft gezegd, mogelijk een interpretatie schuilt die niet overeenkomt met wat [verweerder] daadwerkelijk heeft gezegd of heeft bedoeld te zeggen, terwijl evenmin sprake hoeft te zijn van een uitlating die AD heeft bedoeld voor eigen rekening te nemen. Los hiervan ligt in het verweer van [verweerder] in hoger beroep besloten dat hij het niet eens is met rov. 4.9 van het bestreden vonnis indien dat in de door [appellant] gestelde zin zou moeten worden gelezen. Het hof dient dat verweer te beoordelen, ongeacht of [verweerder] – die geen wijziging in het dictum van het bestreden vonnis beoogt – aan de bedoelde rechtsoverweging een ‘grief’ heeft gewijd.
6.9
Tot een ander oordeel kan ook niet leiden dat de in rov. 6.3 onder c weergegeven uitlating in lijn is met ‘de overige uitlatingen van [verweerder] , op sociale media en in deze procedure’ (spreekaantekeningen mr. Oerlemans, nr. 5). [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt op welke andere uitlatingen van [verweerder] op sociale media en in deze procedure hij doelt, en evenmin hoe die in lijn zijn met de uitlating dat [appellant] (door indiening van de notariële verklaring in de kortgedingprocedures in Amsterdam en Lelystad) valsheid in geschrift heeft gepleegd.
6.1
Het voorgaande brengt mee dat grieven 1 tot en met 4 – die tot uitgangspunt nemen dat de in rov. 6.3 onder c weergegeven uitlating uit de mond van [verweerder] is opgetekend – geen beoordeling behoeven. Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke beoordeling.
conclusie en proceskosten
6.11
Dit alles leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van [appellant] doel mist. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, zoals gevorderd door [verweerder] . De advocaatkosten in hoger beroep, tot op heden, zullen worden begroot op € 3.549,-- (= 3 punten x € 1.183,-- (tarief II)).
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 3 februari 2023;
- veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 343,-- aan verschotten (griffierecht), € 3.549,-- aan salaris voor de advocaat en op € 173,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, J.W. Frieling en E. Bauw, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.