ECLI:NL:GHDHA:2024:746

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
22-002128-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling door hondentrainer met disproportioneel geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een hondentrainer, was in eerste aanleg veroordeeld voor dierenmishandeling, maar vrijgesproken van het doden van een hond. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een training op 20 april 2021 in Schiedam zijn hond meermalen heeft geschopt, wat heeft geleid tot letsel bij de hond. De verdachte heeft verklaard dat hij de hond heeft geschopt in reactie op een beet van de hond, maar het hof oordeelde dat er geen redelijk doel was voor het gebruik van geweld. De getuigenverklaringen ondersteunden de conclusie dat de verdachte de hond op een onacceptabele manier heeft mishandeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak van het doden van de hond.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002128-23
Parketnummer: 10-320061-21
Datum uitspraak: 26 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [woonadres],[woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid hoger beroep ten aanzien van feit 2
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 20 april 2021 tot en met 21 april 2021, te Schiedam, althans in Nederland, een dier, te weten een hond, behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën, te weten artikel 1.9 van het Besluit houders van dieren, heeft gedood, door dat dier meermalen, althans eenmaal, elektrische schokken toe te dienen, althans op/tegen het lichaam van die hond elektriciteit toe te dienen en/of die hond (met kracht) tegen het lichaam te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2021 tot en met 21 april 2021 te Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door dat dier meermalen, althans eenmaal, elektrische schokken toe te dienen, althans op/tegen het lichaam van die hond elektriciteit toe te dienen en/of die hond (met kracht) tegen het lichaam te schoppen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich niet verenigt met de bewezenverklaring en de strafoplegging.
Vrijspraak
Op de terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman voor wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde feit onder meer betoogd dat de verdachte geen opzet had op de dood van de hond.
Het hof overweegt als volgt.
Het onder 1 primair tenlastegelegde feit ziet op het doden van de hond van de verdachte in of omstreeks de periode van 20 en 21 april 2021 te Schiedam. De verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april 2021 in Schiedam getraind heeft met zijn hond [naam], een jonge Hollandse herder, en dat [naam] de verdachte na de training, op het moment dat de verdachte [naam] terug wilde doen in de kennel, in zijn hand heeft gebeten en hem niet meer los wilde laten. In reactie daarop heeft de verdachte [naam] geschopt en heeft hem daarbij in zijn buik geraakt. [naam] begon daarna te braken en zakte door zijn voorpoten. Die avond is de verdachte met [naam] naar een spoeddierenarts gegaan, maar de verdachte heeft [naam] daar niet laten opereren omdat hij de operatie te duur vond. De volgende dag is [naam] door verdachtes vaste dierenarts geopereerd en tijdens de operatie is gebleken dat [naam] een gescheurde galblaas had. Na de operatie heeft de verdachte [naam] mee naar huis genomen en is hij thuis doodgegaan.
Artikel 2.10 van de Wet Dieren verbiedt – kort gezegd – het doden van (bepaalde) dieren waaronder honden. Gelet op artikel 8.11 van die wet betreft dit een misdrijf. Het hof gaat er daarom van uit dat het doden van een dier als bedoeld in deze bepaling strafbaar is als bij de verdachte opzet op de dood van het dier kan worden vastgesteld, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
Op grond van het dossier en dat wat op de terechtzitting is besproken, is niet komen vast te staan dat de verdachte de bedoeling had [naam] met de schop die hij hem bij de kennel gaf, te doden, noch dat de verdachte met die schop bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat hij [naam] daarmee zou kunnen doden.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
opin of omstreeks de periode van20 april 2021
tot en met 21 april 2021te Schiedam
, althans in Nederland,meermalen,
althans eenmaal,zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en
/ofletsel heeft veroorzaakt en
/ofde gezondheid en
/ofhet welzijn van dat dier heeft benadeeld,
door dat diermeermalen
, althans eenmaal, elektrische schokken toe te dienen, althansop/tegen het lichaam van
die hond elektriciteit toe te dienen en/ofdie hond (met kracht)
tegen het lichaamte schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Op de terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit onder meer betoogd dat de verdachte [naam] weliswaar heeft geschopt, maar dat de verdachte dit niet heeft gedaan zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 2.1 van de Wet Dieren verbiedt – kort gezegd – dierenmishandeling. Gelet op artikel 8.11 van die wet betreft dit een misdrijf. Het hof gaat er daarom ook in dit geval van uit dat dierenmishandeling als bedoeld in deze bepaling strafbaar is als bij de verdachte opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel aan een dier kan worden vastgesteld, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte, die al jarenlang (politie)hondentrainer was, op 20 april 2021 in Schiedam met zijn hond [naam] is gaan trainen. [naam] had de dag daarvoor een kind gebeten en de verdachte wilde hem dit gedrag door de training afleren. Volgens de verdachte is er tijdens die training niets buitensporigs gebeurd.
Het hof gaat daar niet in mee.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte [naam] hardhandig heeft getraind. Hij heeft [naam] hard aan zijn kop getrokken en flinke schoppen gegeven. Dat was volgens [getuige 1] geen correcte manier om politiehonden te trainen. Ook heeft [getuige 1] gezien dat de verdachte [naam] uit zijn hok haalde nadat [naam] de verdachte in zijn hand had gebeten en dat de verdachte [naam] vervolgens diverse trappen gaf. Daarna zag [getuige 1] dat de verdachte het trainingsveld opliep met [naam] en dat [naam] moest hoesten en door zijn voorpoten heen zakte.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 20 april 2021 op een gegeven moment achter de kantine een hond hoorde gillen en dat hij de verdachte met zijn Hollandse herder het veld op zag lopen. [getuige 2] zag dat de hond door zijn poten zakte en begon te braken.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn hond enkele malen een schop heeft gegeven, namelijk op de fiets, op het trainingsveld en bij de kennel toen [naam]e hem in zijn hand beet en niet meer los wilde laten. De verdachte heeft verklaard dat hij [naam] daarbij ook in zijn buik geraakt moet hebben.
Uit het verslag van de dierenarts die [naam] op 21 april 2021 – de dag ná het incident op de hondenclub – heeft geopereerd, volgt dat [naam] veel bloed in zijn buik had en een gescheurde galblaas bleek te hebben. Een andere dierenarts, [dierenarts], heeft desgevraagd verklaard dat een gescheurde galblaas onder meer kan ontstaan door extreem geweld of extreme/forse kracht van buitenaf.
Hoewel het hof wil aannemen dat bij het trainen van (politie)honden corrigerend wordt en kan worden opgetreden, is het hof van oordeel dat – in weerwil van wat door de raadsman is betoogd – hier sprake is van meermalen hard geven van schoppen, zodat sprake is van mishandeling van [naam] door de verdachte. Gelet op het voorgaande heeft de verdachte [naam] op 20 april 2021 tijdens en na de training zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is meerdere malen (hard) geschopt waardoor bij [naam] (ernstig) letsel is opgetreden. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die ook hondentrainers zijn, volgt dat verdachtes handelen ook niet normaal is bij het trainen van (jonge, potentiële) politiehonden.
Resumerend is het hof van oordeel dat hier sprake is van dierenmishandeling als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet Dieren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2.1 van de Wet Dieren gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van een schulduitsluitingsgrond nu de verdachte [naam] – op het moment dat [naam] hem bij de kennel beet – uit zelfverdediging heeft geschopt.
Het hof overweegt dat in het voorgaande is vastgesteld dat de verdachte [naam] op 20 april 2021 op meerdere momenten en onder verschillende omstandigheden heeft geschopt. Reeds daarom gaat het hof voorbij aan wat de raadsman op dit punt heeft aangevoerd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn hond [naam] tijdens een hondentraining mishandeld door hem veelvuldig te schoppen. Het zonder doel of het disproportioneel toebrengen van letsel benadeelt de gezondheid en het welzijn van het dier, dat zich niet kan verweren.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 27 maart 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder en ook nadien niet onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit. Ook houdt het hof er rekening mee dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, het doden van een dier.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij jarenlange ervaring heeft als (politie)hondentrainer en dat van hem verwacht had mogen worden dat hij een moeilijke hond in toom kon houden zonder daarbij de grenzen van doelmatigheid te overschrijden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2.1 van de Wet dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of;
- geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaardeniet heeft nageleefd;
- dat de veroordeelde gedurende twee jaren geen herdershonden (als honden die gefokt en/of getraind worden voor onder andere gebruik als politiehond) houdt. De veroordeelde werkt mee aan controle hierop bij huisbezoeken door de Landelijke Inspectie Dierenbescherming, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de politie. Uitzondering zijn de twee honden die mogelijk nog bij de veroordeelde verblijven: de Australian Shepherd en de Boomer hond, mits deze bij controles goed verzorgd en behandeld worden.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. E.R.F. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. J.A. Gram.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2024.
mr. J.A. Gram is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.