In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inschrijving van een minderjarige op basisscholen. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, was niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof oordeelde dat de minderjarige recht heeft op neutraal onderwijs op een openbare basisschool zonder religieuze inslag. Dit biedt de minderjarige de ruimte om haar eigen geloofsbelijdenis te vormen, zonder dat zij wordt gestuurd in een bepaalde richting. De vader had verzocht om inschrijving op islamitische scholen, maar het hof oordeelde dat dit niet in het belang van de minderjarige was. De moeder, die de minderjarige opvoedt in een niet-islamitische omgeving, kreeg vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op openbare basisscholen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verleende de moeder toestemming voor inschrijving op specifieke basisscholen, terwijl het verzoek van de vader werd afgewezen. De zaak benadrukt het belang van neutraal onderwijs en de verantwoordelijkheid van ouders om de keuze van onderwijs te respecteren, ongeacht hun religieuze overtuigingen.