ECLI:NL:GHDHA:2024:693

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.334.925/01 en 200.334.925/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op basisscholen zonder religieuze inslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inschrijving van een minderjarige op basisscholen. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, was niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof oordeelde dat de minderjarige recht heeft op neutraal onderwijs op een openbare basisschool zonder religieuze inslag. Dit biedt de minderjarige de ruimte om haar eigen geloofsbelijdenis te vormen, zonder dat zij wordt gestuurd in een bepaalde richting. De vader had verzocht om inschrijving op islamitische scholen, maar het hof oordeelde dat dit niet in het belang van de minderjarige was. De moeder, die de minderjarige opvoedt in een niet-islamitische omgeving, kreeg vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op openbare basisscholen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verleende de moeder toestemming voor inschrijving op specifieke basisscholen, terwijl het verzoek van de vader werd afgewezen. De zaak benadrukt het belang van neutraal onderwijs en de verantwoordelijkheid van ouders om de keuze van onderwijs te respecteren, ongeacht hun religieuze overtuigingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.334.925/01 en 200.334.925/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-2949
zaaknummer rechtbank : C/09/646466
beschikking van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Toughza te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Bouddount te Weesp.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 10 januari 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is verder op 4 januari 2024 een journaalbericht van de zijde van de vader van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat
De raad is, zoals aangekondigd bij brief van 25 januari 2024, niet ter zitting verschenen.
2.6
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.3
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 23 maart 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op één van de door haar in de dagvaarding genoemde openbare peuterspeelzalen, kinderopvangcentra en basisscholen. Verder is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op één van de door hem in de conclusie van eis in reconventie genoemde islamitische peuterspeelzalen, kinderopvangcentra en basisscholen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover in hoger beroep van belang) vervangende toestemming verleend aan de moeder, welke de toestemming van de vader vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op één van de volgende basisscholen:
- [basisschool 1] (Nederlandse afdeling);
- [basisschool 2] ;
- [basisschool 3] .
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader kan zich niet met de inhoud van de bestreden beschikking verenigen en komt hiervan in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard, te vernietigen en de zaak zelf af te doen, waarbij:
in de zaak met zaaknummer 200.334/925/01:
wordt afgewezen:
- het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] op de door haar genoemde basisscholen,
wordt verleend:
- vervangende toestemming aan de vader om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 4] en [basisschool 5] en bij [buitenschoolse opvang] als buitenschoolse opvang,
in de zaak met zaaknummer 200.334/925/02:
wordt geschorst:
- de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, totdat het hof een beslissing heeft genomen in de hoofdzaak.
4.3
De moeder verzoekt het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.334.925/01:
- het beroep van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoek om vervangende toestemming te verlenen om het kind in te schrijven op de islamitische basisscholen [basisschool 4] en [basisschool 5] en bij het [buitenschoolse opvang] als buitenschoolse opvang af te wijzen,
in de zaak met zaaknummer 200.334.925/02:
- de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen dan wel dit verzoek af te wijzen.
4.4
Verder heeft de moeder het hof, bij incidenteel appel, verzocht om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen voor zover het de toestemming voor inschrijving op [basisschool 1] en [basisschool 3] betreft, en opnieuw rechtdoende de moeder toestemming te verlenen om [minderjarige] ook in te schrijven op de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 8] , allen gelegen te [plaats] en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.5
De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in het incidenteel appel dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep afzonderlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
In de zaak met zaaknummer 200.334.925/01 (de hoofdzaak)
5.1
De vader stelt – kort samengevat – het volgende. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de keuze voor bijzonder (religieus) onderwijs een keuze is die zodanig persoonlijk van aard is dat deze alleen kan worden gemaakt als de ouders die persoonlijke overtuiging delen en dat nu de ouders het niet eens zijn over deze keuze de inschrijving van [minderjarige] op een school en een kinderopvangcentrum zonder religieuze inslag passend is. De vader stelt dat als deze overweging zou worden gevolgd, onderwijs zonder religieuze inslag het uitgangspunt is en dat een kind alleen bijzonder onderwijs kan volgen indien beide ouders hiermee instemmen. Verder past een islamitische school goed bij [minderjarige] , aangezien haar gehele opvoeding in het teken staat van de islam. De islam is een deel van de identiteit van [minderjarige] , waardoor het in het belang van het kind is dat zij naar een islamitische school gaat. De invulling van het belang van het kind, zoals bedoeld in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), ziet mede toe op de identiteit van het kind. Hieronder vallen onder meer de religieuze, levensbeschouwelijke en culturele kenmerken van een kind. De rechtbank heeft al met al ten onrechte geen gewicht toegekend aan de positieve gevolgen van religieus onderwijs voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien sluit islamitisch onderwijs voor [minderjarige] niet uit dat zij in haar dagelijks leven in aanraking kan komen met andere culturen en religies. Zo zal [minderjarige] hiermee voldoende in aanraking komen tijdens het sporten of bij de uitoefening van haar andere hobby’s. Zodra [minderjarige] doordeweeks niet naar een islamitische school kan, ziet de vader zich genoodzaakt om haar in het weekend naar een Koranschool te sturen. De vader acht het echter niet in het belang van [minderjarige] dat zij zeven dagen per week op school zit, want er blijft dan geen tijd over voor andere activiteiten. Daarnaast merkt de vader op dat zijn andere dochter – uit een eerdere relatie – ook islamitisch onderwijs volgt en dat [minderjarige] opkijkt tegen haar oudere zus. Indien [minderjarige] niet naar een islamitische school gaat, ontstaat er een scheve verhouding binnen het gezin. De vader stelt dat ook dit niet in het belang van [minderjarige] is. Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte niet heeft laten meewegen dat het onderwijs op de islamitische scholen kwalitatief beter is dan het onderwijs op de scholen die de moeder heeft voorgesteld. Voor zover de religieuze achtergrond van de scholen niet in ogenschouw wordt genomen en enkel wordt gekeken naar de kwaliteit van het onderwijs die de scholen bieden, is het voor de vader overduidelijk dat uit de resultaten van het scholenonderzoek volgt dat het onderwijs op de islamitische scholen kwalitatief beter is.
5.2
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een zo breed mogelijke scholing volgt. [minderjarige] woont als praktiserend moslim in een niet-islamitisch land, zodat het belangrijk is dat zij leert om zich in de Nederlandse samenleving staande te houden. Het openbaar onderwijs is daar bij uitstek een goed middel voor. Dit onderwijs is namelijk representatief voor de gehele Nederlandse samenleving, waarbij dus ook ruimte is voor welke vorm van religie ook. De moeder benadrukt dat zij niet van mening is dat islamitisch onderwijs schadelijk is voor [minderjarige] . Dit onderwijs zal [minderjarige] daarentegen wel beperken, in die zin dat zij niet zal leren hoe zij zich als moslim kan handhaven in de Nederlandse samenleving. Zodra [minderjarige] een islamitische opvoeding krijgt en daarnaast ook islamitisch onderwijs volgt, is er nagenoeg geen interactie met andere culturen en religies. Verder vraagt de moeder zich af of de vader niet uitsluitend zelf belang heeft bij vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een islamitische school. De vader heeft namelijk een florerende handel in zowel islamitische boeken als (andere) islamitische leermiddelen en is een sponsor van de islamitische scholen waarop hij [minderjarige] wenst in te schrijven. De moeder stelt voorop dat de vader hierin vrij is, en dat hier in wezen ook niets mis mee is, maar dat het maakt dat de vader hierdoor wel een vertroebeld beeld heeft van het belang van zijn kind. Daarnaast kan de moeder de vader niet volgen in zijn stelling dat de moeder met haar keuze voor een openbare basisschool afwijkt van de bestaande islamitische opvoedlijn. In tegenstelling tot wat de vader beweert, dient een islamitische opvoeding en de keuze voor een islamitische school juist als een afwijking te worden beschouwd. In de Nederlandse samenleving is een islamitische levenswijze namelijk niet gebruikelijk. Ten overvloede merkt de moeder op dat de ouders niet dezelfde opvoedlijn hanteren. Waar de moeder [minderjarige] vrij laat in haar geloofsbelijdenis, stelt zij dat deze vrijheid voor [minderjarige] bij de vader ontbreekt. Tot slot voert de moeder aan dat er geen conclusies kunnen worden verbonden aan de resultaten van het scholenonderzoek. Deze resultaten zijn uitsluitend gebaseerd op de gemiddelde Cito-scores van kinderen op een school, terwijl deze scores geen algeheel beeld geven van de onderwijskwaliteit op een school. Hierbij spelen onder meer de vaardigheden die leerlingen op een school aangeleerd krijgen een rol. Zoals de vaardigheid om met mensen om te gaan die een andere religie dan wel geen religie aanhangen. Bovendien speelt ook de tevredenheid van ouders, leerlingen en leraren een grote rol van betekenis bij het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs.
Juridisch kader vervangende toestemming
5.3
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen, welke de vervangende toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 4] en [basisschool 5] en bij [buitenschoolse opvang] als buitenschoolse opvang, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat en hoe de vaste rechtspraak hierover luidt.
5.4
Uit artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Geschillen als het onderhavige vallen onder dit artikel. Op grond hiervan dient het hof in het onderhavige geschil waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof allereerst in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt echter ook dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing daarom alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om vervangende toestemming aan de moeder te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op één van de door haar genoemde basisscholen, voor zover het de [basisschool 2] betreft, bekrachtigen. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. In aanvulling hierop neemt het hof het volgende in zijn oordeel mee.
5.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader gesteld dat het volgen van bijzonder (islamitisch) onderwijs een belangrijk middel is om [minderjarige] in aanraking te laten komen met de islam en de belijdenis van dit geloof en dat het zijn diepe wens is dat zij op een islamitische basisschool wordt geplaatst. Dit is vanuit de islamitische levenswijze van de vader en van zijn familie een begrijpelijke wens. De moeder heeft op haar beurt juist heel duidelijk gemaakt dat zij [minderjarige] vanuit een neutrale onderwijsomgeving de kans wil geven om haar eigen keuzes in geloofsbelijdenis te maken. Daarbij biedt openbaar onderwijs [minderjarige] de mogelijkheid om te leren hoe zij zich als moslim kan handhaven in de Nederlandse samenleving. Nu de ouders het niet eens zijn over de vraag of de basisschool van [minderjarige] in het teken moet staan van de islam, dient gekeken te worden welk onderwijs het meest in het belang van [minderjarige] is. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] recht heeft op, en belang heeft bij het volgen van neutraal onderwijs op een openbare basisschool, zonder religieuze inslag, en dat zij niet dient te worden ingeschreven op een islamitische buitenschoolse opvang. Openbaar onderwijs staat immers open voor alle kinderen en heeft geen specifieke religie die als leidend wordt gezien. [minderjarige] krijgt bij deze vorm van onderwijs ruimte voor het vormen van haar eigen geloofsbelijdenis. Hierdoor worden beide ouders in staat gesteld om hun geloofsbelijdenis ieder op hun eigen wijze met [minderjarige] te delen, zonder dat [minderjarige] op school te veel wordt gestuurd in een richting van één bepaalde uiting van die geloofsbelijdenis. Zoals ter zitting is besproken belijdt de moeder op haar manier, die mede is gevormd door haar opvoeding, het islamitische geloof. Ook de vader heeft een eigen islamitische geloofsbelijdenis die ook door de rest van zijn familie wordt uitgedragen. Beide ouders zijn dus praktiserend moslim en hebben de wens om [minderjarige] een opvoeding te geven waarin de islam in meerdere of mindere mate een belangrijke rol speelt. Dat de ouders sommige aspecten van de islam verschillend belijden, zoals bijvoorbeeld het volgen van muziekles door [minderjarige] , maakt dit niet anders. Zowel de vader als de moeder hebben ter zitting benadrukt dat zij elkaars manier van geloofsbelijdenis respecteren en elkaar vrij zullen laten in de wijze waarop zij [minderjarige] met de islam en de bijbehorende cultuur willen laten kennismaken. Voor zover de vader naar voren heeft gebracht zich zorgen te maken dat [minderjarige] een buitenbeentje binnen de familie wordt en dat de relatie tussen [minderjarige] en haar zus, zijn andere dochter, zal veranderen, leidt dit niet tot een andere beslissing. Het hof ziet het als de verantwoordelijkheid van de vader dat het door [minderjarige] volgen van niet-islamitisch onderwijs ook door zijn familie wordt geaccepteerd en dat deze keuze geen gevolgen heeft voor de plek van [minderjarige] binnen de familie.
Tot slot benadrukt het hof dat het naleven van de islam en de bijbehorende normen en waarden kan worden opgevat als een levenswijze. Het volgen van onderwijs op een openbare school staat daaraan op geen enkele wijze in de weg.
Het incidenteel appel van de moeder
5.7
De moeder heeft het hof, bij incidenteel appel, verzocht om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen voor zover het de toestemming voor inschrijving op basisschool [basisschool 1] en basisschool [basisschool 3] betreft, en haar opnieuw rechtdoende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 8] . De reden hiervoor is dat de moeder van de basisscholen [basisschool 1] en [basisschool 3] heeft vernomen dat het leerlingenplafond is bereikt. Op deze scholen kan [minderjarige] daarom niet worden ingeschreven. Als inschrijving op de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 7] niet mogelijk is, zal de moeder [minderjarige] inschrijven op basisschool [basisschool 3] . Deze school kent namelijk geen leerlingenplafond.
5.8
De vader stelt dat het door de moeder verzochte niet kan worden geschaard onder incidenteel appel, maar onder een eiswijziging op grond van artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Alle stellingen van de moeder worden betwist. Het verzoek van de moeder heeft geen invloed op zijn standpunt, want hij heeft uitgebreid verwoord dat een islamitische basisschool de juiste keuze is voor [minderjarige] . [basisschool 7] , de basisschool die de moeder nu heeft verzocht, is bovendien een christelijke school. Dit druist in tegen het standpunt van de moeder dat zij [minderjarige] geen bepaalde religieuze kant op wil sturen.
Oordeel van het hof
5.9
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv in verbinding met artikel 283 Rv en artikel 353 lid 1 Rv komt aan de appellant in principaal of incidenteel appel de bevoegdheid toe zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging. De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. De eisverandering of -vermeerdering mag in alle gevallen niet in strijd komen met de eisen van een goede procesorde.
5.1
Het hof ontvangt de moeder in haar eiswijziging in incidenteel appel, nu deze eiswijziging niet later dan bij memorie van antwoord heeft plaatsgevonden en bovendien niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding of onredelijke bemoeilijking van de verdediging. De moeder verzoekt het hof om vervangende toestemming te verlenen voor
anderebasisscholen, maar deze basisscholen zijn
vergelijkbaarmet de eerder verzochte basisscholen. De eisverandering is dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
5.11
Het hof ziet voldoende aanleiding om de moeder vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op de door haar bij memorie van antwoord genoemde basisscholen. De moeder heeft momenteel niet meer de mogelijkheid om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 1] en [basisschool 3] omdat deze basisscholen hun leerlingenplafond hebben bereikt. Het hof zal bepalen dat de moeder vervangende toestemming krijgt om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 8] . Verder benadrukt het hof dat – zoals ook ter zitting is besproken – uit de Haage Scholenwijzer volgt dat de [basisschool 7] een school voor algemeen bijzonder onderwijs is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat scholen voor algemeen bijzonder onderwijs niet zijn gebonden aan een levensbeschouwelijke of maatschappelijke stroming. Het hof is van oordeel dat de [basisschool 7] daarom niet haaks staat op het standpunt van de moeder dat zij [minderjarige] geen bepaalde religieuze kant op wil sturen. Het hof zal bepalen dat de vervangende toestemming voor de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 8] de vervangende toestemming voor de basisschool [basisschool 2] niet vervangt, zodat de door de rechtbank gegeven vervangende toestemming voor deze basisschool in stand blijft. Laatstgenoemde school kent namelijk geen leerlingenplafond, waardoor de inschrijving van [minderjarige] op deze school nog mogelijk is.
In de zaak met zaaknummer 200.334.925/02 (het schorsingsverzoek)
Oordeel van het hof
5.12
Nu het hof direct in de hoofdzaak zal beslissen, heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
beschikkende in de zaak met zaaknummer 200.334.925/01:
wijst de verzoeken van de vader af;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023, voor zover het de toestemming voor inschrijving op de basisscholen [basisschool 1] en [basisschool 3] betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent vervangende toestemming aan de moeder om [minderjarige] in te schrijven op de basisscholen [basisschool 6] , [basisschool 7] en [basisschool 8] in Den Haag;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023 voor het overige;
beschikkende in de zaak met zaaknummer 200.334.925/02:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, H.J.M. Smid-Verhage en M.L.H. Gelauff, bijgestaan door mr. J. van Gaalen als griffier, en is op 13 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.