ECLI:NL:GHDHA:2024:689

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.318.698/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in nalatenschapszaak met betrekking tot curator en erfgenamen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de ontvankelijkheid van de geïntimeerden in hun vorderingen tegen appellante, die als curator van de erflater heeft gefunctioneerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante tekort was geschoten in haar taak als curator, wat leidde tot schade voor de nalatenschap. De geïntimeerden, die kinderen van de erflater zijn, stelden appellante aansprakelijk voor deze schade. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat niet alle erfgenamen als eisers zijn opgetreden in de procedure. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten voor het instellen van een vordering namens de nalatenschap. Het hof verduidelijkt dat de kinderen van de verworpen erfgenamen, door plaatsvervulling, ook als erfgenamen moeten worden beschouwd. Hierdoor zijn de geïntimeerden niet de enige erfgenamen en kunnen zij niet zelfstandig vorderingen instellen zonder de andere erfgenamen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaart de geïntimeerden niet-ontvankelijk in hun inleidende vorderingen, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie
Zaaknummer hof : 200.318.698/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/599991 / HA ZA 20-947
Arrest van 16 april 2024
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1]
wonend in [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
[geïntimeerde 1] ,
wonend in [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4] ,
wonend in [woonplaats]
[geïntimeerde 5] ,
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom, kantoorhoudend in Honselersdijk.
Het hof zal partijen hierna noemen appellante en geïntimeerden.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of eisers in eerste aanleg (geïntimeerden) ontvankelijk zijn in hun (inleidende) vordering. Appellante en geïntimeerden zijn kinderen van de hierna te noemen erflater. Tot zijn overlijden was appellante curator van erflater. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat appellante tekort is geschoten in haar taak als curator en heeft geoordeeld dat zij aansprakelijk is voor de geleden schade. Die schade heeft de rechtbank vastgesteld op de ten onrechte aan de boedel onttrokken gelden waarmee de nalatenschap is gedupeerd. Anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, zijn geïntimeerden echter niet de enige erfgenamen van erflater aangezien door de verwerping van enkele erfgenamen hun kinderen door plaatsvervulling als erfgenamen tot de nalatenschap worden geroepen. Het hof komt tot het oordeel dat geïntimeerden niet-ontvankelijk zijn in hun inleidende vorderingen. Het hof zal dat hierna uitleggen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 30 september 2022, waarmee appellante in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van appellante, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van geïntimeerden, met bijlagen;
  • de brief van 9 november 2023 met bijlagen van appellante;
  • het afschrift van het boedelregister van 16 november 2023 van geïntimeerden dat zij ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 21 november 2023 heeft op verzoek van appellante een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daartoe heeft zij het procesdossier overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3
Op 22 december 2023 is van de zijde van appellant per e-mail verzocht het proces-verbaal aan te passen. Naar aanleiding daarvan heeft het hof per e-mail van 5 januari 2024 bericht dat aanpassing van het proces-verbaal niet meer mogelijk is maar dat het hof de e-mail van 22 december 2023 zal voegen bij de processtukken.
2.4
Daarna zijn, zoals ter zitting is afgesproken, bij het hof van beide partijen op 29 januari 2024 aktes uitlaten partijen ingekomen.
2.5
Nadien is arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Bij beschikking van 5 januari 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag is [erflater] (hierna: erflater) op verzoek van appellante onder curatele gesteld en is appellante benoemd tot curator. Appellante en geïntimeerden zijn kinderen van erflater en zijn broers en zussen van elkaar. Daarnaast hebben partijen nog twee zussen, te weten [zus 1] en [zus 2] , en een broer, te weten [broer 1] .
3.2
Erflater beschikte onder meer over een bankrekening in Marokko. Na de verkoop van zijn woning in Marokko in 2017 stond op deze rekening een saldo van 740.000 Marokkaanse dirham. Op 8 februari 2018 is van deze rekening een bedrag groot 720.000 Marokkaanse dirham overgemaakt naar iemand met de achternaam [achternaam] Op 13 februari 2018 is een bedrag van 700.000 Marokkaanse dirham op de bankrekening van erflater teruggestort. Op 12 maart 2018 is bij een bankfiliaal in [plaats] , Marokko, een bedrag van 720.000 Marokkaanse dirham in contanten van deze bankrekening van erflater opgenomen.
3.3
Op [sterfdatum] 2018 is erflater te [plaats] overleden.
3.4
Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 1] hebben de nalatenschap van erflater op [datum] 2019 beneficiair aanvaard.
3.5
Appellante heeft op [datum] 2018 ter afronding van haar aanstelling als curator rekening en verantwoording afgelegd.
3.6
De kantonrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij haar beschikking van 20 januari 2020, op verzoek van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] , notaris [notaris] bevolen een boedelbeschrijving inzake de nalatenschap van erflater op te stellen. Daarbij is bepaald dat de erfgenamen van erflater voor aanvang van de werkzaamheden een voorschot moeten storten op een door de notaris aan te geven rekeningnummer. Vanwege de financiële positie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] zijn zij niet in staat gebleken om een voorschot te storten bij de notaris waardoor tot op heden geen boedelbeschrijving is opgemaakt.
3.7
Appellante, [zus 1] , [zus 2] en [broer 1] hebben op [datum] 2020 de nalatenschap verworpen.
3.8
In hoger beroep is komen vast te staan dat de kinderen van [zus 2] ( [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1990 en [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 1996) op [datum] 2022, de kinderen van appellante ( [kind 3] en [kind 4] , beiden geboren op [geboortedatum] 2003), op [datum] 2022 en [geïntimeerde 2] op [datum] 2023 de nalatenschap van erflater hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Op [datum] 2022 hebben de kinderen van appellante ( [kind 3] en [kind 4] ) een verzoekschrift tot benoeming van een vereffenaar ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Geïntimeerden hebben appellante op 17 september 2020 gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, appellante wordt veroordeeld tot betaling van € 98.076,67, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Geïntimeerden hebben hieraan ten grondslag gelegd dat appellante primair op grond van artikel 1:386 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:444 BW aansprakelijk is voor de door geïntimeerden geleden schade, omdat appellante in de zorg van een goed curator van erflater tekort is geschoten. Subsidiair is appellante volgens geïntimeerden aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, omdat zij jegens de andere erfgenamen een onrechtmatige daad heeft gepleegd door ten onrechte goederen aan het vermogen van erflater en de boedel te onttrekken. Appellante heeft daartegen verweer gevoerd.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op vordering van geïntimeerden, appellante veroordeeld tot betaling van € 65.486,73 aan geïntimeerden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 maart 2018 tot de dag der algehele voldoening. De proceskosten zijn aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. Kort gezegd heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante is in de zorg van een goed curator tekortgeschoten ten aanzien van het bedrag dat is opgenomen van de Marokkaanse bankrekening van erflater. Dit valt appellante persoonlijk te verwijten waardoor zij aansprakelijk is voor de door geïntimeerden op dit punt geleden schade, die bestaat uit de ten onrechte aan de boedel onttrokken gelden. De rechtbank heeft dit bedrag vastgesteld op € 65.486,73. Appellante is veroordeeld om dit bedrag aan geïntimeerden te voldoen.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Appellante is in hoger beroep gekomen omdat zij zich niet kan verenigen met het bestreden vonnis. Appellante vordert dat het hof zichzelf onbevoegd zal verklaren en de zaak zal terugverwijzen naar de kantonrechter, althans geïntimeerden in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vorderingen van geïntimeerden alsnog geheel of gedeeltelijk zal afwijzen. Kosten rechtens.
5.2
Geïntimeerden verweren zich daartegen en vorderen dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, al dan niet met aanvulling van gronden, en appellante zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het arrest en in de nakosten.

6.Beoordeling

Bevoegdheid

6.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is aangezien geïntimeerden hun inleidende vordering tevens baseren op de rechtsgrond onrechtmatige daad. In grief 1 betoogt appellante dat niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd was om te beslissen op het geschil aangezien onrechtmatige daad de subsidiaire grondslag betrof, zodat het oordeel van de rechtbank over de bevoegdheid niet in stand kan blijven.
6.2
Het hof overweegt als volgt. De vraag wie bevoegd is (de kantonrechter of de rechtbank), is een beslissing van de rechtbank en deze beslissing is niet appellabel op grond van artikel 71 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Grief 1 faalt om die reden.
Ontvankelijkheid
6.3
In het bestreden vonnis in rov. 4.3 heeft de rechtbank het volgende overwogen: “
Daarnaast ligt ter beoordeling voor of de vordering door alle erven is ingesteld.[Appellante]
, [zus 1] , [zus 2] en [broer 1] hebben de nalatenschap van erflater verworpen waardoor eisers[geïntimeerden]
de enige bekende erfgenamen zijn van erflater. De enkele stelling van[appellante]
dat erflater in Marokko nog nakomelingen heeft en er dus waarschijnlijk meer erfgenamen zijn, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt. Zij heeft alleen gesteld dat er verhalen in de familie zijn dat erflater nog kinderen had in Marokko, maar dit heeft zij verder niet toegelicht. Ook is niet gesteld noch anderszins gebleken dat zich andere mogelijke erfgenamen bij partijen hebben gemeld. De rechtbank ziet derhalve geen reden om [geïntimeerde 1] c.s.[geïntimeerden]
op grond hiervan niet-ontvankelijk te verklaren.”
6.4
In grief 3 heeft appellante – in de kern en onder meer – zich op het standpunt gesteld dat geïntimeerden niet de enige bekende erfgenamen zijn van erflater en dat de geïntimeerden om die reden niet-ontvankelijk zijn in hun inleidende vordering. Alle erfgenamen hebben gezamenlijk een vorderingsrecht; dit betekent dat een of meer deelgenoten voor zichzelf geen rechterlijke uitspraak kunnen verlangen ten aanzien van dat vorderingsrecht, aldus [appellante] .
6.5
Naar aanleiding van dit onderdeel van grief 3 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of geïntimeerden in eerste aanleg ontvankelijk waren in hun inleidende vordering. Partijen hebben zich daar ieder in een akte over uitgelaten.
6.6
Het hof is van oordeel dat geïntimeerden niet-ontvankelijk zijn in hun inleidende vordering. Deze vordering, die gericht is tegen appellante, is ingesteld namens de nalatenschap. Het betreft in deze naar het oordeel van het hof een vordering van de nalatenschap. De gestelde schade is schade die erflater in zijn vermogen heeft geleden. Nu erflater deze vordering zelf niet meer bij leven heeft kunnen instellen, valt deze (gepretendeerde) vordering in de nalatenschap. Al bij aanvang van de procedure bij de rechtbank (17 september 2020) was de nalatenschap beneficiair aanvaard door [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 1] en hadden appellante, [zus 1] , [zus 2] en [broer 1] de nalatenschap verworpen. Anders dan de rechtbank heeft vastgesteld in voormelde rechtsoverweging 4.3, waren geïntimeerden (eisers in eerste aanleg) dan ook niet de enige bekende erfgenamen van erflater. Door de verwerping van de nalatenschap zijn de kinderen van degenen die hebben verworpen (dat zijn de kinderen van appellante ( [kind 3] en [kind 4] ) en die van [zus 2] ( [kind 1] en [kind 2] )) van rechtswege – bij wege van plaatsvervulling – in plaats van hun ouders tot de nalatenschap van erflater geroepen (artikel 4:12 lid 1 BW in verbinding met artikel 4:10 lid 2 BW).
6.7
Wanneer de nalatenschap – zoals in dit geval – door één of meer erfgenamen beneficiair (onder voorrecht van boedelbeschrijving) is aanvaard, vindt (van rechtswege) vereffening op grond van afdeling 4.6.3 plaats (artikel 4:202 lid 1 onder a BW), tenzij:
a. a) er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (artikel 4:202 lid 1 aanhef en onder a BW), of
b) de kantonrechter desverzocht ontheffing heeft verleend aan de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam, die voor deze beneficiair heeft aanvaard, van de verplichting om te vereffenen volgens de wet, indien het saldo van de nalatenschap positief is (artikel 4:202 lid 2 BW) of,
c) indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig de wettelijke verdeling in de zin van artikel 4:13 BW en de echtgenoot van de erflater de nalatenschap niet beneficiair heeft aanvaard (artikel 4:202 lid 3 BW).
Niet gesteld of gebleken is dat een van deze uitzonderingen in deze zaak van toepassing is, althans ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure. Er dient derhalve van rechtswege vereffening op grond van afdeling 3, titel 6, van boek 4 BW plaats te vinden.
6.8
Dit betekent dat alle erfgenamen (van rechtswege) vereffenaar zijn (artikel 4:195 BW). Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars tezamen uit, met dien verstande dat de navolgende daden door ieder van hen zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht: a. de daden van gewoon onderhoud, b. die tot behoud van de goederen; en c. die geen uitstel kunnen lijden (artikel 4:198 BW). De door geïntimeerden ingestelde vordering is een vordering die in de nalatenschap valt. Partijen kunnen deze vordering ook niet slechts voor hun eigen breukdeel instellen: de nalatenschap dient immers eerst te zijn vereffend voordat individuele erfgenamen op (eventueel resterende) eigen breukdelen aanspraak kunnen maken. Partijen zijn in beginsel dus slechts gezamenlijk bevoegd, tenzij de kantonrechter anders heeft bepaald. Gesteld noch gebleken is dat geïntimeerden de kantonrechter hebben verzocht om anders te bepalen, door te verzoeken om een machtiging te verlenen om zelfstandig (dus zonder de medewerking van hun mede-vereffenaars) ten behoeve van de nalatenschap te kunnen procederen.
6.9
Geïntimeerden hebben zich met een beroep op artikel 3:170 lid 1 BW en artikel 3:171 BW op het standpunt gesteld dat zij als deelgenoot bevoegd zijn tot het instellen van rechtsvorderingen en tot het verkrijgen van een gerechtelijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Het hof gaat aan dit betoog voorbij. Immers, uit artikel 4:222 BW volgt dat een groot deel van de bepalingen in Titel 7 van Boek 3 BW tijdens de vereffening niet van toepassing is. De vereffening is nog niet voltooid. Bij de kantonrechter ligt inmiddels bovendien het verzoek van de kinderen van appellante ( [kind 3] en [kind 4] ) voor om een vereffenaar te benoemen. Artikel 3:171 BW – waarin de regeling is opgenomen voor de bevoegdheden van een deelgenoot tot het procederen ten behoeve van de gemeenschap – is dan ook niet van toepassing. Artikel 3:170 lid 1 BW dat ingevolge artikel 4:222 BW gedurende de vereffening wel van toepassing is, betreft het beheer van de nalatenschap. Het gaat dan, zoals hiervoor is overwogen, om handelingen die dienen tot gewoon onderhoud of behoud van een nalatenschapsgoed, dan wel handelingen die geen uitstel kunnen lijden. De door geïntimeerden ingestelde vordering is dus niet een vordering tot beheer van de nalatenschap.
6.1
Dat er, zoals geïntimeerden in hun akte naar voren brengen, in eerste aanleg niet over is gesproken dat door een verwerping van de nalatenschap kinderen van degene die verwerpt in de plaats treden, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat enkele kinderen de nalatenschap hadden verworpen en dus had nagegaan moeten worden of degenen die de nalatenschap hadden verworpen, kinderen hebben en of die kinderen de erfenis hebben aanvaard.
6.11
Dit betekent dat grief 3 van appellante slaagt en aan geïntimeerden niet de bevoegdheid toekwam om de vordering tot schadevergoeding en daarbij ingestelde vorderingen namens de nalatenschap tegen appellante in te stellen. Het hof zal dan ook het bestreden vonnis vernietigen en geïntimeerden niet-ontvankelijk verklaren in hun inleidende vorderingen.
Proceskosten
6.12
Gelet op de familieverhouding zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Gezien de uitkomsten van het hoger beroep ziet het hof geen aanleiding om appellante in de proceskosten te veroordelen, zoals geïntimeerden vorderen, zodat het hof deze vordering zal afwijzen.
6.13
Het hof beslist als volgt.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2022 en, opnieuw rechtdoende:
  • verklaart geïntimeerden niet-ontvankelijk in hun inleidende vorderingen;
  • compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. E.A. Mink, mr. A.F. Mollema en mr. A.R.J. Mulder en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.