ECLI:NL:GHDHA:2024:686

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.296.413/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van gezamenlijk gezag over minderjarigen na ouderschapsbemiddeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van gezamenlijk gezag over minderjarigen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. In de tussenbeschikking van 18 mei 2022 was de bewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard en waren partijen verwezen naar een hulpverleningstraject voor ouderschapsbemiddeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 was de vader niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof constateerde dat de communicatie tussen de ouders was verbeterd, maar dat er nog steeds onenigheid bestond over het gezag over de minderjarigen. De moeder had geloofwaardige stellingen gepresenteerd over de ontoereikende betrokkenheid van de vader bij belangrijke beslissingen met betrekking tot de minderjarigen, waaronder school- en medische aangelegenheden. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende betrokkenheid toonde en dat zijn houding een belemmering vormde voor de uitoefening van gezamenlijk gezag. Gezien de omstandigheden en het risico dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken, besloot het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.296.413/01
zaak- /rekestnummer rechtbank : FA RK 21-432 / C/09/606333
beschikking van de meervoudige kamer van 10 april 2024
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. A.W. van Rijn te Katwijk (Zuid-Holland), thans mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk (Zuid-Holland),
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink te Alphen aan den Rijn.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden, locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Verder procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 18 mei 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij die beschikking is de bewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in het door deze ingestelde hoger beroep, en, alvorens verder te beslissen, zijn partijen verwezen naar [hulpverlening] voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 28 januari 2023.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
  • een e-mail van de zijde van de vader van 30 november 2023 met bijlagen;
  • een e-mail van de zijde van de moeder van 1 december 2023 met bijlagen.
1.3
De minderjarigen hebben hun mening per brief aan het hof kenbaar gemaakt.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben na de tussenbeschikking van dit hof een ouderschapsbemiddelingtraject gevolgd bij [hulpverlening] . De communicatie tussen de ouders is verbeterd en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen loopt goed. Echter, partijen blijven het oneens over de kwestie omtrent het gezag over de minderjarigen. Dat betekent dat het hof hierover een beslissing zal nemen.
2.2
Het hof acht allereerst de stellingen van de moeder over de ontoereikende bereikbaarheid van de vader en het moeizame verloop van de communicatie tussen de ouders geloofwaardig. Deze stellingen worden door de vader niet gemotiveerd weersproken. De communicatie tussen partijen is weliswaar verbeterd sinds zij het ouderschapsbemiddelingstraject hebben gevolgd, maar is thans nog onder de maat. Dat de vader het traject – tegen het advies van [hulpverlening] in – voortijdig heeft gestopt, heeft aan de verbetering van de communicatie niet in positieve zin bijgedragen.
2.3
Het hof maakt uit wat de moeder naar voren heeft gebracht op dat de vader wel omgang heeft met de minderjarigen en dat deze ook goed verloopt, maar dat de vader verder geen enkele betrokkenheid laat zien als het over de minderjarigen te nemen beslissingen betreft, dan wel zaken die niet direct het contact met zijn kinderen betreffen. De vader staat niet in rechtstreeks contact met de school van de minderjarigen, ondanks de mogelijkheid die hij daartoe heeft. De moeder heeft meermaals geprobeerd met de vader te spreken over zaken die betrekking hebben op de schoolgang en de medische aangelegenheden van de minderjarigen, maar de vader houdt zich daarvan consequent afzijdig. Zijn betrokkenheid bij dergelijke onderwerpen is des te meer van belang voor het gezag omdat [minderjarige] bijzondere aandacht behoeft vanwege zijn medische behoeften. Naast de gezagsbeslissingen die normaliter nodig zijn bij de verzorging van een minderjarige, komen daar voor [minderjarige] nog andere zaken bij, die vaak om een zeer spoedige beslissing vragen. Het uitblijven van een reactie van de vader is een belemmering indien hij ook met het gezag is belast. De vader is niet verschenen ter zitting, terwijl hij zelf hoger beroep heeft ingesteld en heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Ook daarom zet het hof vraagtekens bij de betrokkenheid van de vader bij de minderjarigen.
2.4
Het hof overweegt tot slot dat uit door [hulpverlening] opgestelde gezamenlijk gemaakte afspraken tussen de ouders blijkt dat de vader heeft verklaard daar geen handtekening onder te zetten omdat hij dat nooit doet. Een dergelijke houding bemoeilijkt de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag dusdanig dat ook dit een sterke contra-indicatie is voor toewijzing van zijn verzoek om gezamenlijk gezag.
2.5
Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken ingeval de ouders belast worden met het gezamenlijk gezag reëel. Het is derhalve in hun belang dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R.J. Mulder, E.A. Mink en H.A. Schipper, bijgestaan door de griffier mr. P.J. Salomons, en is op 10 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.