ECLI:NL:GHDHA:2024:669

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.323.705/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling rekening-courantschuld door voormalig bestuurder aan vennootschappen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw, hierna te noemen [appellante], tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De vrouw was bestuurder van twee vennootschappen, ENJ B.V. en PQSaving B.V., waarin haar ex-echtgenoot, [betrokkene 1], de meerderheid van de aandelen bezat. Na hun echtscheiding ontstond er een geschil over de betaling van rekening-courantschulden die de vrouw aan beide vennootschappen zou hebben. De rechtbank had de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 27.662,37, vermeerderd met rente en kosten. De vrouw betwistte de verschuldigdheid van deze bedragen en voerde aan dat deze kosten deel uitmaakten van de huwelijksgoederengemeenschap en dat zij geen zeggenschap had over de vaststelling van de bedragen. Het hof oordeelde dat de bedragen onvoldoende gemotiveerd waren weersproken en dat er geen sprake was van zakelijke kosten die voor rekening van de vennootschappen kwamen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de vrouw in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.323.705/01
Rolnummer rechtbank : C/10/597176/HA ZA 20-515

arrest van 7 mei 2024

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen

ENJ B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: ENJ,
advocaat: mr. A.C. Hansen te Rotterdam.

De zaak in het kort

De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. De vrouw is bestuurder geweest van twee vennootschappen waarin de man de (uiteindelijke) zeggenschap had. Volgens besluiten in de aandeelhoudersvergaderingen van deze vennootschappen is de vrouw op grond van rekeningcourantverhoudingen bedragen verschuldigd. De vordering van vennootschap A op de vrouw is overgedragen aan vennootschap B. Deze laatste vennootschap vordert betaling van de bedragen uit beide rekeningcourantverhoudingen. De vrouw betwist de verschuldigdheid van deze bedragen. Zij voert aan dat dit een kwestie van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is. Verder voert de vrouw aan dat zij geen zeggenschap had over de vaststelling van de bedragen. Daarbij zegt zij dat de bedragen zakelijke kosten zijn die voor rekening van de vennootschappen komen. Ook doet de vrouw een beroep op de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft de bedragen toegewezen. Het hof doet dat ook, zij het op een andere grond: namelijk dat de bedragen onvoldoende gemotiveerd weersproken zijn en dat er van zakelijke voor rekening van de vennootschappen komende kosten geen sprake is.

Het geding in hoger beroep

1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2022 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 2 maart 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
  • herstelexploot van [appellante] van 17 januari 2023;
  • de memorie van grieven van [appellante] (met producties) in hoger beroep;
  • de memorie van antwoord van ENJ in hoger beroep.

Feiten

2. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten. Met
grief 1betoogt [appellante] dat de feiten onvolledig in het vonnis zijn weergegeven. Voor zover terecht en relevant zal het hof daarmee rekening houden.
2.1
[appellante] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) zijn van 31 mei 2008 tot
18 november 2019 gehuwd geweest.
2.2
ENJ is opgericht op 20 juli 2006. ENJ hield zich voornamelijk bezig met het verstrekken van advies over technische ontwerpen aan industriële opdrachtgevers. [betrokkene 1] was als ingenieur werkzaam binnen ENJ.
2.3
De aandelen in ENJ werden aanvankelijk gehouden door [appellante] (voor 49%) en door [betrokkene 1] (voor 51%). [appellante] en [betrokkene 1] waren vanaf de oprichting bestuurders van ENJ. [appellante] is op 24 juli 2019 uitgetreden als bestuurder van ENJ. [betrokkene 1] is thans enig bestuurder van ENJ.
2.4
Sinds 24 oktober 2017 is de Stichting Administratiekantoor ENJ (hierna:
STAK ENJ) enig aandeelhouder van ENJ. [betrokkene 1] is enig bestuurder van de STAK ENJ. Er zijn certificaten van de aandelen in ENJ uitgegeven. In de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2019 zijn deze certificaten toegedeeld aan [betrokkene 1] .
2.5
Op 15 juli 2015 is PQSaving B.V. (hierna: PQSaving) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van PQSaving was ENJ en is thans de STAK ENJ. De activiteiten van PQSaving bestaan volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel en installatie van machines voor een specifieke bedrijfstak.
2.6
De samenleving tussen [appellante] en [betrokkene 1] is in maart 2018 geëindigd.
2.7
Bij brief van 3 februari 2019 is [appellante] uitgenodigd voor de algemene vergadering van aandeelhouders van ENJ, de STAK ENJ en PQSaving op
18 februari 2019. In deze brief staat:
“2. Besluiten aangaande ontslag van bestuurders [appellante] en [betrokkene 1] en de benoeming STAK als bestuurder van ENJ bv, zulks voor zover de besluitvorming van 23/11/2018 niet geldig zou blijken te zijn.
3. Vaststellen jaarrekening 2017 PQSaving bv
4. Vaststellen jaarrekening 2017 ENJ bv
5. Bespreken Rekening Courant 2017
6. Bespreken voorlopige Rekening Courant 2018”
2.8
In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van ENJ, de STAK ENJ en PQSaving op 18 februari 2019 is vermeld:

“Besluiten vergadering 23-11-2018

[appellante] heeft via haar advocaat aan de KvK laten weten dat de besluiten genomen tijdens de vergadering van 23-11-2018 niet rechtsgeldig zijn en/of de vergadering niet rechts geldig is gehouden.
Voor zover nodig worden hiermede de besluitvorming genomen in de vergadering van 23-11-2018 aangaande het ontslag van de bestuurders [appellante] en [betrokkene 1] en het aantreden van de STAK als bestuurder bekrachtigd. Bijgevoegd notulen van die vergadering zijn hierbij rechtsgeldig bevestigd.
(…)

Bespreken rekening courant 2017

De rekening courant is opgebouwd met de toenmalige bestuurders/aandeelhouders [appellante] en [betrokkene 1] is vast gesteld op€ 23.728,-- per 31-12-2017.
Besloten wordt om dit bedrag evenredig te verdelen onder de beide bestuurders/aandeelhouders, nu dit ook in overeenstemming is met de realiteit terzake de door beide genoten bedragen, elk voor een bedrag van € 11.864, dus voor [appellante] een bedrag van 11.864 en voor [betrokkene 1] een bedrag van 11.864.
De voorzitter brengt dit voorstel in stemming, en wordt met algemene stemmen aanvaardt en zal dusdanig in de administraties van de ondernemingen verwerkt worden.”
2.9
Bij brief van 22 februari 2019 zijn de notulen van deze aandeelhouders-vergadering aan [appellante] toegestuurd.
2.1
Volgens een uitdraai van de grootboekrekening over 2018 van ENJ die betrekking heeft op haar rekening-courantverhouding met [appellante] had zij per
1 januari 2018 een rekening-courantschuld van € 11.864,00 aan ENJ en is deze schuld in 2018 toegenomen tot € 14.409,08 per 31 december 2018. Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [appellante] aan ENJ in dat jaar met € 1.127,21 toegenomen.
2.11
Volgens een uitdraai van de grootboekrekening over 2018 van PQSaving die betrekking heeft op haar rekening-courantverhouding met [appellante] had [appellante] per
1 januari 2018 geen rekening-courantschuld aan PQSaving en per
31 december 2018 een schuld van € 11.409,94. Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [appellante] aan PQSaving in dat jaar met € 716,14 toegenomen.
2.12
In een e-mail van 10 oktober 2019 heeft [betrokkene 1] aan [appellante] het volgende geschreven:
“ [appellante]
Wat wil je met [j]ouw en [betrokkene 2] GSM?
Die worden eerdaags afgesloten tenzij je de contracten overneemt.
[betrokkene 1] ”
2.13
Eveneens op 10 oktober 2019 heeft [betrokkene 3] aan [appellante] de volgende email gestuurd:
“Goedemiddag [appellante] ,
Ik verwijs naar ons telefonisch onderhoud. Ik kan me voorstellen dat de kosten van deze contacten nogal hoog zijn. Wellicht beter om nieuwe nummers te nemen.
Een reactie naar [betrokkene 1] zou dan de volgende kunnen zijn.
(...)
---------------------------
(…)
Dank voor jou[w] email... mijn dochter en ik maken amper gebruik deze nummers. Ik heb geen behoefte aan overname of iets dergelijks. Overigens zijn de kosten telefonie van jou zeer hoog. (…)”
2.14
Bij brief van 20 februari 2019 heeft de STAK ENJ [appellante] gesommeerd uiterlijk op 22 februari 2019 € 10.000,00 aan PQSaving terug te betalen en de rest van haar rekening-courantschuld aan ENJ en PQSaving vóór 1 mei 2019 af te lossen.
2.15
Bij brief van 21 februari 2020 heeft (de advocaat van) ENJ en PQSaving [appellante] gesommeerd tot betaling van haar rekening-courantschuld aan ENJ en PQSaving. Bij brief van 26 maart 2020 is [appellante] nogmaals gesommeerd tot betaling.
2.16
In een akte van cessie van 15 april 2020 tussen PQSaving en ENJ is onder meer het volgende opgenomen:
“A. Verkoper [hof: PQSaving] heeft een vordering in Rekening Courant op [betrokkene 1] van (…) € 13.007,57 en [appellante] van (…)€ 12.859,26 (hierna de "Vordering" ). Deze waarde is bepaald per 31-12-2019 en is terug te vinden in de jaarcijfers.
(…)
ARTIKEL 1 – Verkoop en koop
Verkoper verkoopt hierbij de Vordering aan Koper, gelijk Koper de Vordering koopt van Verkoper. De koopprijs voor de Vordering bedraagt EUR 25.866,83 (…) (hierna: de "Koopprijs" ). (…)
ARTIKEL 2 – Cessie
Verkoper draagt hierbij de Vordering over aan Koper, gelijk Koper hierbij de Vordering aanvaardt van Verkoper. (…)”

Procedure in eerste aanleg

3. In eerste aanleg heeft ENJ
in conventiegevorderd – samengevat – dat de rechtbank [appellante] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 27.662,37, te vermeerderen met wettelijke handelsrente althans een rente van 3% althans wettelijke rente, een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten inclusief de nakosten:
4. [appellante] heeft
in reconventiegevorderd – sterk samengevat en geparafraseerd – om voor recht te verklaren dat ENJ:
a. ten onrechte [appellante] aanmerkt als de in de balans van de jaarstukken 2017 en 2018 genoemde bestuurder;
b. niet gerechtigd is een vordering tegen [appellante] in te stellen voor bedragen die zij aan PQSaving zou hebben ontnomen;
c. [appellante] ten onrechte verwijt niets binnen de vennootschap te hebben gedaan na de beëindiging van de koffie-lounge;
d. ten onrechte van [appellante] eiste dat zij over de opnamen (van te voren) overleg had gepleegd met ENJ en PQSaving;
[appellante] ten onrechte een rekening-courantovereenkomst heeft willen doen tekenen;
f. [appellante] ten onrechte verweet nooit aanwezig te zijn geweest op aandeelhoudersvergaderingen aangezien er geen aandeelhoudersvergaderingen zijn gehouden; op algemene vergaderingen is zij deels wel verschenen maar werd zij altijd overstemd zodat verschijnen geen zin had.
Verder heeft [appellante]
in reconventieveroordeling van ENJ gevorderd in de proceskosten inclusief de nakosten.
5. Deze zaak is in eerste aanleg tegelijk afgedaan met een vrijwaringszaak tussen [appellante] en [betrokkene 1] (zaaknummer C/10/614738/HA ZA 21-229). Die vrijwaringszaak is in dit hoger beroep verder niet aan de orde. In het appelexploot, waarin ook [betrokkene 1] in hoger beroep is gedagvaard, is het zaaknummer van de vrijwaringszaak genoemd en wordt gevorderd dat ook het vonnis in de vrijwaringszaak wordt vernietigd. Het hoger beroep tegen [betrokkene 1] is in hoger beroep echter niet aangebracht bij dit hof. De memorie van grieven noemt [betrokkene 1] ook niet als partij. Evenmin zijn er tegen het vonnis in de vrijwaringszaak grieven aangevoerd. Het gaat in dit hoger beroep dus alleen om de (hoofd)zaak tussen [appellante] en ENJ.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank
in conventie[appellante] veroordeeld aan ENJ te betalen een bedrag van € 27.662,37, te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten,
in reconventiede vorderingen afgewezen en
in conventie en reconventiede proceskosten gecompenseerd.

Vorderingen in het principaal en incidenteel hoger beroep

7. In principaal hoger beroep vordert [appellante] samengevat dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van ENJ alsnog afwijst, de vorderingen van [appellante] alsnog toewijst en ENJ veroordeelt in de kosten van beide instanties. Verder heeft [appellante] bij memorie van grieven een vordering op grond van art. 843a Rv ingesteld en haar vordering vermeerderd met een bedrag van € 750,-- voor de bijstand van een student-stagiaire bij de totstandkoming van de memorie van grieven.

De beoordeling van het hoger beroep

De omvang van het hoger beroep
8. Het hof begrijpt het hoger beroep zo dat het uitsluitend gaat om het toewijzen van het bedrag (met rente en kosten) op grond van de rekeningcourantverhoudingen tussen [appellante] enerzijds en ENJ en PQSaving elk afzonderlijk anderzijds. Dat betreft de vordering(en) in eerste aanleg
in conventie. De oordelen van de rechtbank over de vorderingen van [appellante]
in reconventiezijn niet bestreden en daarom in dit hoger beroep niet meer aan de orde.
9. [appellante] heeft in dit hoger beroep een vordering op grond van art. 843a Rv ingesteld. Deze vordering is aangeduid als een vordering in reconventie, maar is dat niet. Het hof begrijpt dat het doel van deze vordering is de in eerste aanleg toegewezen vorderingen in conventie te bestrijden. Het betreft aldus een vordering ten behoeve van een verweer (tegen een vordering in conventie van de eerste aanleg) en is geen zelfstandige tegenvordering. Het verbod in art. 353 lid 1 Rv op het instellen van een reconventionele vordering in hoger beroep is dus niet van toepassing. Het hof zal hierna over deze vordering oordelen.
Is [appellante] de gevorderde bedragen verschuldigd?
10. Het gaat als gezegd om vorderingen uit rekeningcourantverhoudingen tussen [appellante] enerzijds en ENJ en PQSaving elk afzonderlijk anderzijds.
10. Met de
grieven 3 en 7betoogt [appellante] dat het eigenlijk gaat om de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen haar en [betrokkene 1] en dat alle schulden en aflossingen in dat kader moeten worden afgewikkeld. De invordering van de bedragen is onrechtmatig dan wel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellante] had niks binnen de vennootschappen te vertellen. [betrokkene 1] heeft ook niet voldaan aan zijn zorgplicht als meerderheidsaandeelhouder om [appellante] als minderheidsaandeelhouder voldoende te informeren. [betrokkene 1] heeft het huwelijk en het belang van de gemeenschappelijke huwelijks boedel niet gerespecteerd door aan zijn seks- en alcoholverslaving veel geld uit te geven en [appellante] voor de helft te laten opdraaien voor de gestelde schuld van € 23.728,00 per ultimo 31 december 2017 die daardoor is ontstaan. Van voornoemde schuld is [appellante] niets toegekomen. Als er al een schuld is aan ENJ dan maakt deze deel uit van huwelijksgoederengemeenschap. Dat is ook een reden om de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aldus nog steeds [appellante] .
10. Met
grief 6betoogt [appellante] dat het voor [betrokkene 1] veel makkelijker was om zijn schuld in rekening-courantverhouding af te lossen en om voor zichzelf zijn aflos- of betaalschema te bepalen, dan voor [appellante] . Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel – als uitwerking van de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid – om van [appellante] – zo begrijpt het hof – betaling ineens te verlangen. Zij dient op zijn minst dezelfde aflostijd te hebben. Ook volledige toewijzing van de wettelijke rente is hiermee in strijd.
10. Deze grieven falen. [appellante] was bestuurder van ENJ en PQSaving. Als zij in die hoedanigheid – anders gezegd: vanwege die rechtsverhouding(en) – gelden dient af te rekenen met deze vennootschappen is de huwelijkse staat met [betrokkene 1] daarvoor geen beletsel. De rekening-courant verhoudingen waren immers tussen [appellante] en ENJ en/of PQSavings, zodat eventuele vorderingen ter zake in het vermogen van deze vennootschappen vallen en niet tot een huwelijksgoederengemeenschap behoren, zoals [appellante] aanvoert. Hetgeen uit hoofde van de rekening-courant verhoudingen opvorderbaar is, kan dan ook door deze vennootschappen worden opgeëist. Dat [appellante] met ENJ en/of PQSaving andersluidende afspraken heeft gemaakt is gesteld noch gebleken. Of deze afrekeningen met ENJ en PQSaving betekenis heeft voor de afwikkeling van de tussen [appellante] en [betrokkene 1] bestaande gemeenschap van goederen, is een andere kwestie die in dit hoger beroep niet aan de orde is. Het beroep van [appellante] op ‘vereenzelviging’ van ENJ en PQSaving als, kort gezegd, vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap wordt verworpen. De omstandigheid dat eventueel de aandelen van beide vennootschappen wel onderdeel vormden van de huwelijks-gemeenschap doet hier ook niet aan af. Ook het beroep van [appellante] op de tussen (voormalige) echtelieden en tussen een minderheids- en meerderheidsaandeelhouder geldende redelijkheid en billijkheid en het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Aan de opeisbaarheid van de rekening-courant vorderingen op [appellante] kan niet afdoen op welke wijze [betrokkene 1] (als meerderheidsaandeelhouder) zijn deel van de rekening-courantschuld heeft betaald. Ook overigens heeft [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die maken dat op gronden van redelijkheid en billijkheid het onaanvaardbaar geacht moet worden dat ENJ de nakoming ineens vordert van de betalingsverplichting van [appellante] voor hetgeen in rekening-courant is geboekt bij ENJ en/of PQSaving in verband met privé-uitgaven.
Vrijwaringsprocedure
14. Partijen betrekken in het processuele debat over de verschuldigdheid van de vorderingen ook wat er in de vrijwaringsprocedure aan argumenten en producties is gewisseld (bijvoorbeeld memorie van grieven onder 3.2.1 en 3.2.2 en memorie van antwoord onder 5). De stukken van de vrijwaringsprocedure zijn ook overgelegd. Daarmee maken partijen deze argumenten en producties onderdeel van het geding (art.149 lid 1 Rv). Het hof zal deze argumenten en producties daarom in dit hoger beroep betrekken.
Betekenis besluit aandeelhoudersvergaderingen
15. Het gaat in dit hoger beroep om vorderingen die (mede) zijn gebaseerd op een saldo per 1 januari 2018 van twee rekeningcourantverhoudingen. Deze saldi zijn vastgesteld in aandeelhoudersbesluiten van ENJ en PQSaving. De rechtbank heeft daarover overwogen:
“5.5. Vaststaat dat bij aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 is besloten de rekening-courantschuld van de bestuurders van ENJ aan ENJ per einde 2017 gelijk te verdelen over [appellante] en [betrokkene 1] , zodat [appellante] aan ENJ per 1 januari 2018 een bedrag van € 11.864,00 verschuldigd is (zie 3.7). [appellante] heeft zich niet (tijdig) beroepen op de door haar gestelde vernietigbaarheid van voornoemd besluit. [appellante] betwist niet dat zij correct is uitgenodigd voor de betreffende vergadering van aandeelhouders, dat zij niet is verschenen en dat zij de notulen van deze vergadering heeft ontvangen. Wat [appellante] aanvoert over het (betalings)gedrag van [betrokkene 1] kan evenmin afdoen aan de rechtsgeldigheid van het aandeelhoudersbesluit. [appellante] heeft niet betwist dat zij in 2017 en daarvoor regelmatig privéuitgaven deed ten laste van ENJ en evenmin heeft zij gemotiveerd gesteld dat haar privéuitgaven zoveel lager waren dan die van [betrokkene 1] dat ENJ onrechtmatig handelt door haar vordering mede op het aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 over de verdeling van de rekening-courantschuld te baseren.”
16. Het hof kijkt hier anders tegenaan. Het enkele feit dat een saldo is vastgesteld door een aandeelhoudersbesluit betekent niet dat [appellante] op grond van reeds die omstandigheid gehouden is tot betaling daarvan. Een rechtspersoon kan niet, althans niet zonder meer, bij besluit eenzijdig een dergelijke rechtsverhouding scheppen of wijzigen, zodat op grond daarvan een bij die rechtspersoon betrokken bestuurder of aandeelhouder gehouden is betalingen aan die rechtspersoon te verrichten. Het aandeelhoudersbesluit heeft dan ook geen betalingsverplichting van [appellante] tot stand kunnen brengen, noch de omvang van een reeds bestaande betalingsverplichting voor [appellante] bindend kunnen vastleggen. Tegen het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] evenwel geen concrete grief gericht. In
grief 2neemt [appellante] ook zelf tot uitgangspunt dat door middel van het aandeelhouders-besluit (met terugwerkende kracht) een bedrag van € 11.864 van de rekening-courantschuld is toebedeeld aan [appellante] . Het gevolg daarvan is dat – ondanks het voorgaande – ook hof van het oordeel van de rechtbank heeft uit gaan. Overigens, indien wel tegen dit oordeel van de rechtbank zou zijn opgekomen, zou dit niet tot een andere uitkomst hebben geleid, zo volgt uit het navolgende.
De vorderingen
17. Het gaat om de volgende vorderingen:
 Een bedrag van € 15.536,29 ten behoeve van
ENJ. Het gaat om het saldo van de rekeningcourantverhouding per 1 januari 2018 van € 11.864,-- dat is verhoogd met de bedragen die [appellante] vanaf de bankrekeningen van ENJ heeft gedaan in de jaren 2018 (€ 2.545,08) en 2019 (€ 1.327,23).
 Een bedrag van € 12.126,08 ten behoeve van
PQSaving. Het gaat hier om het saldo van de rekeningcourantverhouding per 1 januari 2018 van € 11.409,94 dat is verhoogd met de bedragen die [appellante] vanaf de bankrekeningen van PQSaving heeft gedaan in het jaar 2019 (€ 716,14).
18. [appellante] stelt – zo begrijpt het hof – dat deze bedragen onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof verwerpt deze stelling. De opbouw van de saldi en de bedragen die [appellante] vanaf de bankrekeningen van ENJ en PQSaving heeft gedaan zijn duidelijk gespecificeerd en onderbouwd met stukken in de conclusie van antwoord in vrijwaring onder 12 tot en met 37. Verder heeft ENJ een beroep gedaan op inzichtelijke overzichten van bankbetalingen door ENJ en PQSaving – met betaalomschrijvingen – op de bankrekening van [appellante] (producties 5 en 6 bij inleidende dagvaarding). De rechtbank heeft zich in r.o. 5.5 van het bestreden vonnis kennelijk gebaseerd op deze onderbouwing. Dit geldt ook voor [appellante] . Zo betoogt zij met de – hierna te behandelen –
grieven 1 en 4dat de kosten van Ziggo en de kosten van de door haar ingeschakelde advocaat zakelijke kosten betreffen die voor rekening van ENJ en PQSaving komen, met
grief 2dat er sprake is van verjaring en met
grief 5dat partijen gewoon waren privé-uitgaven via de vennootschappen te laten lopen. Deze grieven geven blijk van bekendheid en begrip van de door ENJ gegeven onderbouwing.
18. [appellante] gaat behalve de – hierna te behandelen – vraag of de kosten inzake Ziggo en de door haar ingeschakelde advocaat zakelijke kosten waren die voor rekening van ENJ en/of PQSaving behoren te komen, niet in op deze onderbouwing.
18. [appellante] vordert als gezegd op grond van art. 843a Rv, subsidiair op grond van art. 22 Rv dat ENJ de onderliggende facturen en bewijzen in het geding brengt. Het hof wijst deze vordering af, omdat de vorderingen door ENJ als gezegd voldoende en met bewijsstukken zijn onderbouwd. [appellante] onderbouwt niet welk rechtmatig belang zij erbij heeft dat ENJ niet gespecificeerde
“facturen en bewijzen”– bepaalde bescheiden – in het geding brengt, anders dan die al in het geding zijn gebracht. Daarbij komt dat zij ook niet betwist dat zij de uitgaven waarvan betaling wordt gevorderd heeft gedaan. [appellante] voert als verweer dat de uitgaven een
zakelijkkarakter hadden. [appellante] heeft onvoldoende toegelicht met welke bescheiden die (enkel) in het bezit van ENJ zouden zijn, zij het zakelijke karakter van deze uitgaven nader zou kunnen onderbouwen. Gelet op haar bekendheid met de uitgaven valt niet in te zien waarom [appellante] niet nader – aan de hand van de door ENJ overgelegde transactieoverzichten – heeft kunnen toelichten welke uitgaven om welke redenen een zakelijk karakter hadden en om die reden ten onrechte in rekening-courant zijn geboekt.
18. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de gevorderde bedragen.
18. Te beoordelen is dan of de bedragen zijn afgelost/betaald, wat [appellante] stelt.
Zijn de bedragen afgelost?
23. Met
grief 2betwist [appellante] dat ENJ en PQSaving een vorderingsrecht op haar hebben. [betrokkene 1] heeft de rekening-courantschulden, ook die van [appellante] , volledig afgelost. Dit blijkt uit de jaarrekeningen van 2017 en 2018.
23. Dit betoog faalt. Het betoog dat [appellante] op dit punt ontwikkelt komt er op neer dat [betrokkene 1] betalingen voor haar heeft gedaan. Hoe dit is gegaan is door [appellante] niet begrijpelijk toegelicht. De verwijzingen naar de jaarrekeningen is vaag. Waarom daaruit zou blijken dat [betrokkene 1] voor haar heeft betaald is niet inzichtelijk gemaakt.
23. Subsidiair stelt [appellante] met
grief 2dat de vordering van ENJ die ziet op de periode vanaf 2007 tot en met 7 september 2016 is verjaard.
Verjaring?
26. Volgens [appellante] is zij pas met de vordering van ENJ, die ziet op de periode vanaf 2007 tot en met 7 september 2016, bekend geworden op 8 september 2021, zijnde de datum waarop ENJ de bankafschriften waar zij zich op beroept in het geding bracht met de conclusie van antwoord in vrijwaring. De verjaringstermijn begint daarom op
8 september 2021 en eindigt op 8 september 2016 en daarom is alles voor 8 september 2016 verjaard, aldus nog steeds [appellante] .
26. Het beroep op verjaring op deze grondslag faalt. Het gaat – zo begrijpt het hof – om een vordering tot betaling van een geldsom als nakoming van een verbintenis. Daarop ziet art. 3:307 BW. Die verjaring gaat lopen ofwel vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden (lid 1) of – als het gaat om een verbintenis tot nakoming van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd – vanaf de dag volgende op die waartegen de schuldeiser – ENJ en/of PQSaving – heeft meegedeeld tot opeising over te gaan (lid 2). Uit de stellingen van [appellante] is niet af te leiden dat zij op deze gebeurtenissen een beroep doet. Daar komt bij dat pas bij brief van 20 februari 2019 aanspraak is gemaakt op de vorderingen uit rekeningcourant (zie r.o. 2.14). Het betoog van [appellante] gaat echter uit van de aanvang van de verjaringstermijn waarop
zij– de schuldenaar – met de vordering bekend is geworden. Dat is niet bepalend voor de verjaring, ook niet als de vordering van ENJ op onverschuldigde betaling
(art. 3:309 BW) of schadevergoeding (art. 3:310 BW) zou zijn gegrond.
26. Kortom, van verjaring is geen sprake.
Zakelijke kosten?
29. Met
grief 4betoogt [appellante] dat alle in het geding zijnde bedragen zien op zakelijke kosten die ENJ en/of PQSaving behoren te dragen. Zo heeft [appellante] kosten moeten maken met betrekking tot geschillen met ENJ en PQSaving. Zij moest die kosten maken om informatie te verkrijgen die nodig was om haar taak als bestuurder met een vennootschappelijke band en aandeelhouder in redelijkheid uit te oefenen. Verder gaat het om het ongedaan maken van haar uitschrijving uit het handelsregister als bestuurder en het decertificeren van haar aandelen in ENJ. Ook gaat het om kosten voor Ziggo en die zijn zakelijk. Het was ook gebruikelijk dat ENJ deze kosten betaalde. ENJ en PQSaving hebben voornamelijk gebruik gemaakt van de voorzieningen en [appellante] niet. ENJ dient de facturen met specificaties in het geding te brengen.
29. Het gaat bij deze grief dus om twee posten: (1) de kosten van een advocaat die [appellante] heeft ingeschakeld en (2) de kosten van Ziggo en Vodafone. Naar het oordeel van het hof is door [appellante] onvoldoende aangevoerd om haar te kunnen volgen in haar betoog dat dit kosten zijn die voor rekening van ENJ en/of PQSaving behoren te komen, en wel om de volgende redenen.
30.1.
De kosten van de advocaat zijn gemaakt ten behoeve van [appellante] in haar geschil met de vennootschappen. Naar de aard zijn dit kosten die voor rekening van [appellante] zelf komen.
30.2.
De kosten inzake Ziggo en Vodafone hebben betrekking op de periodes vanaf 29 juni 2018 voor ENJ en vanaf 28 september 2018 voor PQSaving. ENJ heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat de samenleving met [betrokkene 1] per maart 2018 is geëindigd, vanaf dat moment iedere partij zijn eigen uitgaven had en dat [appellante] toen de aansluiting voor Ziggo wilde blijven gebruiken. Dit gebruik was kennelijk privé omdat [appellante] niet heeft betwist dat zij geen werkzaamheden voor ENJ en PQSaving heeft verricht. Bij deze stand van zaken heeft [appellante] niet voldoende onderbouwd waarom deze kosten toch zakelijk waren. De stelling dat [betrokkene 1] in maart 2018 het Ziggo- abonnement (een kabelabonnement en dus locatiegebonden) heeft meegenomen en heeft omgezet in een zakelijke versie voldoet niet als onderbouwing, zeker niet op het punt van het Vodafone abonnement (dat in de praktijk vaak is gekoppeld aan dat van Ziggo). Op dit laatste punt is van belang dat [appellante] nog op 10 oktober 2019 – dus van na maart 2018 – is gevraagd wat zij wilde met de abonnementen bij Vodafone (zie r.o. 2.12 en 2.13).
Gewoonte, stilzwijgend of bestendig gebruik
31. Met
grief 5betoogt [appellante] dat alle bedragen op grond van gewoonte, stilzwijgend of bestendig gebruik voor rekening van ENJ en/of PQSaving dienen te blijven. Het was gewoonte om privékosten ten laste van de vennootschappen te brengen.
31. Deze grief faalt. Ook als het de gewoonte/het gebruik was om privékosten ten laste van de vennootschappen te brengen, heeft [appellante] niet onderbouwd waarom dit de vennootschappen zou kunnen worden tegengeworpen. Verder heeft [appellante] deze gewoonte/dit gebruik onvoldoende onderbouwd.
Slotsom
33. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ENJ tot op heden begroot op € 2.135,-- aan griffierecht en € 1.571, -- aan salaris advocaat
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, A.J.P. Schild en S.H.M.A. Dumoulin en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.