Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 mei 2024
[appellante] ,
ENJ B.V.,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding van 31 mei 2022 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 2 maart 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
- herstelexploot van [appellante] van 17 januari 2023;
- de memorie van grieven van [appellante] (met producties) in hoger beroep;
- de memorie van antwoord van ENJ in hoger beroep.
Feiten
grief 1betoogt [appellante] dat de feiten onvolledig in het vonnis zijn weergegeven. Voor zover terecht en relevant zal het hof daarmee rekening houden.
18 november 2019 gehuwd geweest.
STAK ENJ) enig aandeelhouder van ENJ. [betrokkene 1] is enig bestuurder van de STAK ENJ. Er zijn certificaten van de aandelen in ENJ uitgegeven. In de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2019 zijn deze certificaten toegedeeld aan [betrokkene 1] .
18 februari 2019. In deze brief staat:
“Besluiten vergadering 23-11-2018
Bespreken rekening courant 2017
1 januari 2018 een rekening-courantschuld van € 11.864,00 aan ENJ en is deze schuld in 2018 toegenomen tot € 14.409,08 per 31 december 2018. Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [appellante] aan ENJ in dat jaar met € 1.127,21 toegenomen.
1 januari 2018 geen rekening-courantschuld aan PQSaving en per
31 december 2018 een schuld van € 11.409,94. Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [appellante] aan PQSaving in dat jaar met € 716,14 toegenomen.
Procedure in eerste aanleg
in conventiegevorderd – samengevat – dat de rechtbank [appellante] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 27.662,37, te vermeerderen met wettelijke handelsrente althans een rente van 3% althans wettelijke rente, een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten inclusief de nakosten:
in reconventiegevorderd – sterk samengevat en geparafraseerd – om voor recht te verklaren dat ENJ:
in reconventieveroordeling van ENJ gevorderd in de proceskosten inclusief de nakosten.
in conventie[appellante] veroordeeld aan ENJ te betalen een bedrag van € 27.662,37, te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten,
in reconventiede vorderingen afgewezen en
in conventie en reconventiede proceskosten gecompenseerd.
Vorderingen in het principaal en incidenteel hoger beroep
De beoordeling van het hoger beroep
in conventie. De oordelen van de rechtbank over de vorderingen van [appellante]
in reconventiezijn niet bestreden en daarom in dit hoger beroep niet meer aan de orde.
grieven 3 en 7betoogt [appellante] dat het eigenlijk gaat om de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen haar en [betrokkene 1] en dat alle schulden en aflossingen in dat kader moeten worden afgewikkeld. De invordering van de bedragen is onrechtmatig dan wel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellante] had niks binnen de vennootschappen te vertellen. [betrokkene 1] heeft ook niet voldaan aan zijn zorgplicht als meerderheidsaandeelhouder om [appellante] als minderheidsaandeelhouder voldoende te informeren. [betrokkene 1] heeft het huwelijk en het belang van de gemeenschappelijke huwelijks boedel niet gerespecteerd door aan zijn seks- en alcoholverslaving veel geld uit te geven en [appellante] voor de helft te laten opdraaien voor de gestelde schuld van € 23.728,00 per ultimo 31 december 2017 die daardoor is ontstaan. Van voornoemde schuld is [appellante] niets toegekomen. Als er al een schuld is aan ENJ dan maakt deze deel uit van huwelijksgoederengemeenschap. Dat is ook een reden om de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aldus nog steeds [appellante] .
grief 6betoogt [appellante] dat het voor [betrokkene 1] veel makkelijker was om zijn schuld in rekening-courantverhouding af te lossen en om voor zichzelf zijn aflos- of betaalschema te bepalen, dan voor [appellante] . Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel – als uitwerking van de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid – om van [appellante] – zo begrijpt het hof – betaling ineens te verlangen. Zij dient op zijn minst dezelfde aflostijd te hebben. Ook volledige toewijzing van de wettelijke rente is hiermee in strijd.
grief 2neemt [appellante] ook zelf tot uitgangspunt dat door middel van het aandeelhouders-besluit (met terugwerkende kracht) een bedrag van € 11.864 van de rekening-courantschuld is toebedeeld aan [appellante] . Het gevolg daarvan is dat – ondanks het voorgaande – ook hof van het oordeel van de rechtbank heeft uit gaan. Overigens, indien wel tegen dit oordeel van de rechtbank zou zijn opgekomen, zou dit niet tot een andere uitkomst hebben geleid, zo volgt uit het navolgende.
ENJ. Het gaat om het saldo van de rekeningcourantverhouding per 1 januari 2018 van € 11.864,-- dat is verhoogd met de bedragen die [appellante] vanaf de bankrekeningen van ENJ heeft gedaan in de jaren 2018 (€ 2.545,08) en 2019 (€ 1.327,23).
PQSaving. Het gaat hier om het saldo van de rekeningcourantverhouding per 1 januari 2018 van € 11.409,94 dat is verhoogd met de bedragen die [appellante] vanaf de bankrekeningen van PQSaving heeft gedaan in het jaar 2019 (€ 716,14).
grieven 1 en 4dat de kosten van Ziggo en de kosten van de door haar ingeschakelde advocaat zakelijke kosten betreffen die voor rekening van ENJ en PQSaving komen, met
grief 2dat er sprake is van verjaring en met
grief 5dat partijen gewoon waren privé-uitgaven via de vennootschappen te laten lopen. Deze grieven geven blijk van bekendheid en begrip van de door ENJ gegeven onderbouwing.
“facturen en bewijzen”– bepaalde bescheiden – in het geding brengt, anders dan die al in het geding zijn gebracht. Daarbij komt dat zij ook niet betwist dat zij de uitgaven waarvan betaling wordt gevorderd heeft gedaan. [appellante] voert als verweer dat de uitgaven een
zakelijkkarakter hadden. [appellante] heeft onvoldoende toegelicht met welke bescheiden die (enkel) in het bezit van ENJ zouden zijn, zij het zakelijke karakter van deze uitgaven nader zou kunnen onderbouwen. Gelet op haar bekendheid met de uitgaven valt niet in te zien waarom [appellante] niet nader – aan de hand van de door ENJ overgelegde transactieoverzichten – heeft kunnen toelichten welke uitgaven om welke redenen een zakelijk karakter hadden en om die reden ten onrechte in rekening-courant zijn geboekt.
grief 2betwist [appellante] dat ENJ en PQSaving een vorderingsrecht op haar hebben. [betrokkene 1] heeft de rekening-courantschulden, ook die van [appellante] , volledig afgelost. Dit blijkt uit de jaarrekeningen van 2017 en 2018.
grief 2dat de vordering van ENJ die ziet op de periode vanaf 2007 tot en met 7 september 2016 is verjaard.
8 september 2021 en eindigt op 8 september 2016 en daarom is alles voor 8 september 2016 verjaard, aldus nog steeds [appellante] .
zij– de schuldenaar – met de vordering bekend is geworden. Dat is niet bepalend voor de verjaring, ook niet als de vordering van ENJ op onverschuldigde betaling
(art. 3:309 BW) of schadevergoeding (art. 3:310 BW) zou zijn gegrond.
grief 4betoogt [appellante] dat alle in het geding zijnde bedragen zien op zakelijke kosten die ENJ en/of PQSaving behoren te dragen. Zo heeft [appellante] kosten moeten maken met betrekking tot geschillen met ENJ en PQSaving. Zij moest die kosten maken om informatie te verkrijgen die nodig was om haar taak als bestuurder met een vennootschappelijke band en aandeelhouder in redelijkheid uit te oefenen. Verder gaat het om het ongedaan maken van haar uitschrijving uit het handelsregister als bestuurder en het decertificeren van haar aandelen in ENJ. Ook gaat het om kosten voor Ziggo en die zijn zakelijk. Het was ook gebruikelijk dat ENJ deze kosten betaalde. ENJ en PQSaving hebben voornamelijk gebruik gemaakt van de voorzieningen en [appellante] niet. ENJ dient de facturen met specificaties in het geding te brengen.
grief 5betoogt [appellante] dat alle bedragen op grond van gewoonte, stilzwijgend of bestendig gebruik voor rekening van ENJ en/of PQSaving dienen te blijven. Het was gewoonte om privékosten ten laste van de vennootschappen te brengen.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ENJ tot op heden begroot op € 2.135,-- aan griffierecht en € 1.571, -- aan salaris advocaat