ECLI:NL:GHDHA:2024:651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
22-000737-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag in coldcase onderzoek naar de dood van een hennepknipster

In deze zaak, die betrekking heeft op een coldcase uit 2003, is de verdachte veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag op een hennepknipster in Naaldwijk. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer door haar meermalen met een hard voorwerp op het hoofd te slaan en samendrukkend geweld op haar hals uit te oefenen. Het hof baseerde zijn oordeel op DNA-bewijs, waarbij het DNA van de verdachte onder de nagels van het slachtoffer werd aangetroffen. Dit DNA werd in 2017 gekoppeld aan de verdachte, wat leidde tot zijn aanhouding in 2019. De verdachte ontkende ooit in de woning te zijn geweest, maar het hof oordeelde dat het DNA-bewijs, in combinatie met getuigenverklaringen, voldoende was om zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer vast te stellen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 14 jaar op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000737-21
Parketnummer: 09-767126-18
Datum uitspraak: 1 mei 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats 1] ([land 1]) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting], locatie [locatie] te [plaats 2].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans een maal, met een hard en/of zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van geld en/of hennep, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of hennep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die hennep en/of dat geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans een maal, met een hard en/of zwaar voorwerp slaan op het hoofd van die [slachtoffer] en/of het uitoefenen van samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer], terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overweging hof
Inleiding
Het hof gaat - grotendeels gelijk de rechtbank - uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Deze zaak betreft een zogeheten cold case onderzoek naar de dood van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) in 2003. Naar aanleiding van een melding van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), de bewoner van de woning aan de [straatnaam] [nummer] in Naaldwijk, dat zijn vriendin [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) een vrouw onder het bloed in hun woning had aangetroffen, zijn verbalisanten op 6 mei 2003 omstreeks 12.45 uur daar naartoe gegaan. Daar werd op de eerste etage het levenloze lichaam van het 31 jarige slachtoffer gevonden. Op de zolder van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Uit de verklaringen van onder andere [getuige 1] en [getuige 2] bleek dat het slachtoffer die dag in de woning aanwezig was om daar hennep te gaan knippen. Aan de schuifpui aan de achterzijde van de woning werd braakschade geconstateerd. Volgens [getuige 1] zou in ieder geval hennep uit de woning zijn weggenomen. Er is uitgebreid sporenonderzoek gedaan, waaronder DNA-bemonsteringen bij het slachtoffer.
Het onderzoek, genaamd Anaconda, heeft destijds niet geleid tot aanhouding of vervolging van een verdachte. Het onderzoek werd op 24 augustus 2004 gesloten.
In 2017 bleek dat het DNA-profiel dat werd vastgesteld in de bemonstering van de nagels van de linkerhand van het slachtoffer, overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte, dat in 2017 was opgenomen in de DNA-databank.
Het onderzoek is toen heropend onder de naam Kolaczek. Na verder onderzoek werd de verdachte op 28 mei 2019 aangehouden.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij ooit in de woning aan de [straatnaam] [nummer] in Naaldwijk is geweest, dat hij enig contact met het slachtoffer heeft gehad en dat hij haar om het leven heeft gebracht. Hij weet niet hoe zijn DNA onder de nagels van het slachtoffer terecht is gekomen. Deze verklaring heeft de verdachte ter zitting van de rechtbank van 19 februari 2021 herhaald. In hoger beroep is de verdachte bij zijn ontkenning gebleven. Wel heeft de verdachte bevestigd op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van 7 à 8 hennepkwekerijen van [getuige 1]. Hij reeds ‘s nachts wel met [getuige 1] mee naar de buurt van de verschillende kwekerijen omdat [getuige 1] daar water moest geven; de verdachte zou dan in de auto zijn blijven zitten. De verdachte kreeg geld voor dat meerijden als [getuige 1] winst had gemaakt met zijn hennephandel. De verdachte blijft ook in hoger beroep erbij dat hij nooit in de woning aan de [straatnaam] is geweest, hoewel verschillende getuigen dat juist bevestigen.
DNA
Onder de nagels van de linkerhand van het slachtoffer is een DNA-spoor aangetroffen waarvan het profiel overeenkomt met dat van de verdachte en waarvan de kans dat een willekeurig ander persoon dat DNA-profiel heeft, kleiner is dan één op een miljard.
De verdachte heeft niet betwist dat het zijn DNA is dat is gevonden.
Over de plaats waar het DNA gevonden is, de nagels van het slachtoffer, heeft de deskundige [deskundige 1], forensisch deskundige Humane en Biologische sporen bron- en activiteitenniveau bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, op 11 juli 2023 ten overstaan van de raadsheer-commissaris, het volgende verklaard.
“Daarbij is in algemene zin de kans klein om DNA van iemand onder je nagels te krijgen. (..) De kans om überhaupt DNA aan te treffen onder een nagel (..): je vindt in 7% van de gevallen DNA van een ander en als je dan ook nog bedenkt dat het grotendeels DNA is van partners of mensen uit de directe omgeving, dan is de kans heel klein dat het DNA van een specifieke persoon is. (..). Dus dan kijk je hoe DNA op legitieme wijze onder de nagels terecht kan zijn gekomen en ik heb die kans hier gesteld op veel kleiner dan 1%. U vraagt of ik dan alleen heb gekeken naar de legitieme mogelijkheden vanuit auto en woning. Dat klopt. U zegt dat in mijn conclusie ook de hygiëne terugkomt en u vraagt hoe dat stukje heeft doorgewerkt in mijn conclusie. Beperkt. De kans om een relatief grote hoeveelheid DNA aan te treffen van verdachte op een plek waar het slachtoffer aanwezig is geweest, er contact is geweest van het slachtoffer met die plek, er overdracht van DNA is geweest en het dan is blijven zitten bij het overdragen. Er zijn geen harde getallen van die overdracht. Er komt een rekensom aan te pas, maar de conclusie ‘veel kleiner dan 1%’ is een deskundigenbeoordeling en is geen keiharde rekensom.”
Naar oordeel van het hof is het gevonden DNA in combinatie met de plaats waar het is aangetroffen, een zeer sterk bewijsmiddel dat de verdachte betrokken is bij de dood van het slachtoffer.
Arts en patholoog [deskundige 2] heeft in het sectierapport het volgende geconcludeerd: Letsel B2 (
hof: Rechts in de hals en op de schouder enkele krasvormige huidbeschadigingen) paste bij zgn. nagelkrassen, die gevonden kunnen worden bij samendrukkend geweld op de hals waarbij het slachtoffer tracht de druk op de hals te verlichten.
Forensisch deskundige [deskundige 3] concludeert in zijn rapport het volgende: “In de epicrise van het sectierapport wordt gesteld dat de bloeduitstortingen ter hoogte van het onderhuidse vetweefsel van de hals, de halsspieren en het ringkraakbeen passen bij de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, zoals bij bijvoorbeeld wurging. De krasvormige huidbeschadigingen ter hoogte van hals en schouder worden omschreven als passend bij 'zogenaamde nagelkrassen', "die gevonden kunnen worden bij samendrukkend geweld op de hals waarbij het slachtoffer tracht de druk op de hals te verlichten." Ondergetekende onderschrijft deze interpretatie.”
Deskundige [deskundige 1] heeft de resultaten van het onderzoek naar de biologische sporen en DNA in samenhang beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1: Verdachte heeft geweldshandelingen uitgevoerd op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd.
Hypothese 2: Een ander dan verdachte heeft geweldshandelingen uitgevoerd op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer zich heeft verwerd. Verdachte heeft niets met het delict te maken.
Deskundige [deskundige 1] acht de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek veel waarschijnlijker tot zeer veel waarschijnlijker als hypothese 1 waar is dan als hypothese 2 waar is.
Op grond van de bevindingen van de hiervoor genoemde deskundigen in onderlinge samenhang bezien concludeert het hof dat de DNA sporen van de verdachte die zijn aangetroffen onder de vingernagels van het slachtoffer als verweer- dan wel afweersporen, verdedigingssporen te duiden zijn en daar terecht zijn gekomen op het moment dat het slachtoffer werd verstikt. De aangetroffen DNA- sporen van de verdachte zijn dus dadersporen.
Secundaire, tertiaire of alternatieve overdracht van DNA-sporen
De verdediging heeft een aantal mogelijkheden van secondaire, tertiaire dan wel alternatieve overdracht van DNA-sporen van de verdachte naar het slachtoffer benoemd. Daardoor kan, aldus de raadsman, niet bewezen worden dat het DNA van de verdachte bij het slachtoffer is terechtgekomen als gevolg van gewelddadige handelingen die tot haar dood hebben geleid. Het hof gaat daar aan voorbij. Wat er ook zij van de onderbouwing die een scala aan mogelijkheden schetst, geen van de aangedragen mogelijkheden van overdracht verklaart de uiterst kleine kans van legitieme overdracht van DNA van de verdachte onder de nagels van het slachtoffer terwijl de verdachte stellig ontkent in de nadrukkelijke nabijheid van haar te hebben verkeerd. Ook deze bevinding brengt, naar oordeel van het hof, de verdachte bij de dood van het slachtoffer.
Contaminatie van DNA
De raadsman heeft aan de orde gesteld dat bij het veiligstellen en/of vervoer van de in 2003 aangetroffen DNA onder de nagels van het slachtoffer er mogelijk contaminatie kan hebben plaatsgevonden van sporen van de linker- naar de rechterhand. Er is geen of onvoldoende nauwkeurige registratie geweest zodat niet met zekerheid is te zeggen dat contaminatie is uitgesloten. Het hof gaat ook hieraan voorbij reeds omdat het als uitgangspunt neemt het DNA dat is aangetroffen onder de nagels van de linkerhand. Dit aangetroffen DNA is overeenkomstig aan het DNA van de verdachte, zoals hiervoor aangeduid. Verder zijn er geen concrete aanwijzingen dat er met het onderzoeksmateriaal in de onderhavige zaak onzorgvuldig en niet naar de toen geldende regels is gehandeld. Het gevonden DNA onder de nagels van de rechterhand, geeft een zwakker beeld van het gevonden DNA-profiel van de verdachte. Zelfs als dat van contaminatie met het DNA van de linkerhand afkomstig zou zijn, doet dat aan de kracht van de sporen van de linkerhand niet af.
Alternatieve scenario’s
De raadsman heeft nog een aantal alternatieve scenario’s aan de orde gesteld, althans een aantal personen aangeduid die in het dossier - onder of met bedenkelijke omstandigheden of relaties - voorkomen en die mogelijk in negatieve zin te maken hebben gehad met [getuige 1] zijn hennepkwekerijen dan wel -handel en die eerder dan de verdachte te brengen zijn bij het ombrengen van het slachtoffer en de diefstal van hennep. De raadsman meent dat de politie en het openbaar ministerie hebben verzuimd deze mogelijke daders te onderzoeken en zich na de DNA-match in overwegende mate hebben gericht op het onderzoek naar de verdachte.
Het standpunt van de verdediging stoelt kennelijk op de gedachte dat het niet op de weg ligt van de verdachte om het alternatieve scenario aannemelijk te maken en dat de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden alle door de raadsman geschetste alternatieve scenario’s dienen uit te sluiten. Daarmee wordt miskend dat het aan de verdediging is een door de verdachte zelf voorgestelde alternatieve lezing van de gebeurtenissen aannemelijk te maken. Evenmin vindt steun in het recht de stelling dat de door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario’s enkel door uitsluiting kunnen worden weerlegd. De rechter kan immers ook een dergelijk scenario ter zijde stellen wanneer hij deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk of ongeloofwaardig acht. [1]
Nog daargelaten de ontoereikende onderbouwing van de voorgedragen
mogelijkealternatieve scenario’s die uitsluitend door de raadsman zijn ingebracht, die anderen dan de verdachte betreffen en in een verder verwijderd verband staan van het tenlastegelegde feit, reeds omdat in geen van de gepresenteerde gevallen het onderscheidende DNA-spoor van de verdachte onder de nagels van de linkerhand van het slachtoffer wordt verklaard, gaat het hof aan de gestelde alternatieven voorbij als zijnde niet aannemelijk dan wel ongeloofwaardig.
Betrouwbaarheid getuigen [getuige 4] en [getuige 3]
Het dossier bevat voorts verklaringen van (oude) vrienden van de verdachte, te weten van getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4].
Op een dag vertelde [getuige 4] aan [getuige 3] dat hij zeker weet dat de verdachte ‘het’ gedaan heeft. [getuige 4] weet dit, omdat hij eind 2002 met verdachte is meegegaan omdat verdachte een klus voor hen had. Kort daarvoor hadden [getuige 4] en de verdachte een hennepkwekerij in [plaats 2] leeggehaald. De verdachte wilde hem nu iets laten zien. Ze reden naar een parkeerplaats in de buurt van de woning aan de [straatnaam] in Naaldwijk en de verdachte toonde hem het huis waar geld en hennep zou liggen. [getuige 4] heeft toen en daar gezegd dat hij dit niet ging doen, waarna zij zijn vertrokken.
Toen [getuige 4] jaren later met [getuige 3] in de auto zat, liet [getuige 3] hem een filmpje van Opsporing Verzocht zien van de zaak waarvoor de verdachte gedetineerd zat. [getuige 4] zag onmiddellijk dat de woning uit het filmpje de woning is die de verdachte hem in 2002 heeft laten zien. Hij heeft daarover geen twijfel, ook omdat hij in zijn hele leven slechts één keer in Naaldwijk is geweest en dat was toen hij met de verdachte naar die woning ging.
[getuige 3] heeft als eerste deze informatie verstrekt aan de politie, hoewel hij verklaarde dat eigenlijk niet te willen doen in verband met zijn vriendschap met de verdachte. [getuige 4] is vervolgens op uitnodiging van de politie hierover gehoord; hij was niet voornemens om deze informatie uit zichzelf te openbaren. Ter gelegenheid van dat verhoor heeft hij hetgeen [getuige 3] eerder heeft verklaard, bevestigd.
Het hof acht de verklaringen van deze getuigen betrouwbaar en neemt daarbij in aanmerking dat hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris in grote lijnen overeenkomen met hetgeen zij bij de politie hebben verklaard dan wel bevestigd. Ook neemt het hof in ogenschouw dat deze getuigen destijds vrienden waren van de verdachte, waardoor een reden voor het afleggen van een valse verklaring ten nadele van de verdachte hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten slotte sluit de inhoud van de verklaringen van de getuigen aan bij de omstandigheid dat de verdachte wist dat [getuige 1] hennepkwekerijen had, dat de verdachte [getuige 1] daarbij behulpzaam was, dat er in de [straatnaam] [nummer] te Naaldwijk inderdaad een hennepkwekerij is aangetroffen en dat de hennepoogst inderdaad is weggenomen op de dag dat het slachtoffer om het leven is gebracht.
Dat de getuige [getuige 4] tijdens zijn verhoor is gestuurd of beïnvloed door de politie, waardoor hij niet naar waarheid heeft verklaard, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Weliswaar zijn aan hem ten tijde van het politieverhoor delen van de verklaring van [getuige 3] voorgehouden, maar dat betekent niet dat zijn bevestiging daarvan onwaar is. De bron van wetenschap van [getuige 3] was immers [getuige 4] zelf en die [getuige 4] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris bovendien nog uitgebreider over een en ander verklaard, waarbij hij veelzeggend ook nog het volgende heeft toegevoegd:
“Ik wil nogmaals zeggen: ik kan u alleen vertellen wat ik zeker weet. Ik wil niet misschien dit of misschien dat op mijn naam hebben. Ik getuig alleen over wat ik zeker weet. Ik ben bij die woning geweest, ik heb het aangeboden gekregen en ik heb geweigerd. Dat is wat ik zeker weet.”
Concluderend
Nu de verdachte wist dat [getuige 1], de bewoner van de [straatnaam] [nummer] te Naaldwijk, een aantal hennepkwekerijen had, gaat het hof, mede gelet op de hierboven aangehaalde getuigenverklaringen, er van uit dat de verdachte minst genomen een zeer sterk vermoeden had, dat zich ook in die woning een hennepkwekerij bevond. Het slachtoffer was daar op 5 mei 2003 wezen knippen en zou dat op 6 mei 2003 nogmaals doen. Volgens [getuige 1] lag er ongeveer 5 kilogram reeds geknipte hennep, hing er op rekjes wat hennep te drogen en moest er nog 6 à 7 kilo geknipt worden. De verdachte was blijkens verklaringen van twee getuigen eerder in de woning geweest. Blijkens de getuigenverklaring van [getuige 4] heeft hij eerder met hem een kwekerij ‘geript’. De verdachte heeft tot slot geen enkele (aannemelijke) verklaring voor het feit dat zijn DNA onder de nagels van het slachtoffer is aangetroffen.
Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer in de woning aan de [straatnaam], te Naadwijk om het leven heeft gebracht, terwijl hij kwam om de hennepkwekerij aldaar leeg te roven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen
, althans een maal,met een hard en
/ofzwaar voorwerp op het hoofd te slaan en
/ofdoor samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, welke doodslag werd gevolgd
,envergezeld
en/of voorafgegaanvan enig strafbaar feit, te weten diefstal van
geld en/ofhennep, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden,gemakkelijk te maken en
/ofom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of aan andere deelnemersaan dat feit straffeloosheid en
/ofhet bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde doodslag. De verdachte is naar een woning gegaan om hennep te stelen. In de woning heeft hij het slachtoffer, dat hij daar onvoorzien trof, op een zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Zowel de slagen met een hard en zwaar voorwerp op haar achterhoofd als de verstikking hebben ieder voor zich en zeker in samenhang tot de dood geleid. Door te handelen als voormeld heeft verdachte het slachtoffer het meest kostbare goed, namelijk haar leven, ontnomen en heeft hij er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor het leven van een medemens. De diefstal van de hennep en de vrees dat ontdekt zou worden dat de verdachte de dief was, heeft de verdachte tot dit nimmer te rechtvaardigen en gruwelijke handelen uit eigen belang, gebracht. Hij heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Tevens was het voor de nabestaanden lange tijd niet duidelijk wie het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Een zo gewelddadige dood is hevig schokkend voor de nabestaanden als ook voor de buurtbewoners van destijds en de maatschappij in het algemeen. Bijna 21 jaren na de dood van het slachtoffer is de rechtsorde daar wederom ernstig door geschokt.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op de ernst van het feit, en met name op het door de verdachte uitgeoefende geweld op het slachtoffer, en gezien de wettelijke strafbedreiging voor het delict ‘gekwalificeerde doodslag’ is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen.
Anders dan de rechtbank houdt het hof geen rekening met de omstandigheid dat in 2003 in de regel lagere straffen werden opgelegd voor dit type delicten dan heden ten dage. Het hof zal een straf opleggen die naar de huidige maatstaven passend en geboden is. Dat er pas op een later moment een doorbraak in het opsporingsonderzoek is gekomen, is overigens niet ten nadele van de verdachte geweest omdat hij al die tijd in vrijheid is gebleven tot zijn aanhouding.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich bovendien rekenschap gegeven van het feit dat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en bescherming per 1 juli 2021 (Stb.2020, 224), en de verdachte eerst daarna is veroordeeld. Dientengevolge is niet het oude maar het nieuwe regime van toepassing wat ziet op onder meer de regeling die betrekking heeft op de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-regeling). Het hof ziet ook daarin geen aanleiding de passende en geboden straf te matigen, omdat het een regeling betreft die ziet op de tenuitvoerlegging van de straf.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in deze zaak het volgende. De verdachte is op 28 mei 2019 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 5 maart 2021 vonnis gewezen. Op 10 maart 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en het hof wijst arrest op 1 mei 2024.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn hebben plaatsgevonden en dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat de overschrijding van de redelijke termijn deels is terug te voeren op de onderzoekshandelingen die in hoger beroep op het verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.327,21.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte inhoudelijk niet betwist.
Het hof stelt het volgende voorop. Het feit heeft plaatsgevonden in Nederland, terwijl de nabestaanden stellen schade te lijden in [land 2]. Gelet op artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) 864/2007 (Rome II) en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 december 2015 (C-350/14, ECLI:EU:C:2015:802) is het hof met de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval Nederlands recht — als het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan — van toepassing is
op de vordering van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij, gelet op de inmiddels zeer lange termijn die is verstreken sinds de kosten zijn gemaakt, een schatting gemaakt van de gestelde geleden materiële schade en deze voldoende onderbouwd alsook dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.327,21 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde partij].
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Bij pleidooi heeft de raadsman, in het licht van de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde, het hof verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af, nu de gronden en de bezwaren die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn, mede gelet op dit veroordelend arrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.327,21 (drieduizend driehonderdzevenentwintig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.327,21 (drieduizend driehonderdzevenentwintig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 mei 2003.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. G. Knobbout en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2024.