ECLI:NL:GHDHA:2024:649

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
200.321.750/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kinderalimentatiebeschikking en vaststelling van minimale draagkracht voor alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk de ouders zijn van vier minderjarige kinderen. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft verzocht om de eerder door de rechtbank Rotterdam vastgestelde kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand te verlagen naar € 50,- per maand voor alle kinderen, gezien zijn financiële situatie. Het hof heeft vastgesteld dat de man een minimale draagkracht heeft van € 50,- per maand, rekening houdend met zijn inkomen en aanzienlijke schulden. De vrouw, die leeft van een uitkering, heeft geen draagkracht om alimentatie te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft en bepaald dat de man vanaf 3 juni 2022 € 50,- per maand moet betalen voor de vier minderjarigen. Tevens is besloten dat de vrouw niet tot terugbetaling van eventueel te veel ontvangen alimentatie gehouden is, gezien haar financiële situatie. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.321.750/01
zaaknummer rechtbank : FA RK 22-3811
rekestnummer rechtbank : C/10/639231
beschikking van de meervoudige kamer van 24 januari 2024
inzake
[de man] , zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.M. Vermeijden te Vlaardingen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 19 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 15 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 1 december 2023 met bijlagen, ingekomen op 1 december 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 december 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De heer [tolk] is, met instemming van beide partijen, voor beide partijen opgetreden als tolk.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man de aangifte Inkomstenbelasting 2022 en het schuldenoverzicht van 10 oktober 2023 van de man aan het hof overgelegd. De advocaat van de vrouw heeft tegen het overleggen van deze stukken geen bezwaar gemaakt, en heeft ter zitting kopieën van de betreffende stukken overhandigd gekregen. Deze stukken maken thans deel uit van het procesdossier.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (Syrië),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] (Syrië),
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (Syrië), en
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , hierna ook gezamenlijk: de minderjarigen.
3.3
De minderjarigen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
3.4
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
3.5
Het huwelijk van partijen is op [datum] 2022 ontbonden door de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, beslist dat de man met ingang van 3 juni 2022 een bedrag van € 100,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: de kinderalimentatie). Verder is beslist dat de man vanaf de datum van de bestreden beschikking de kinderalimentatie vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen en dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. De verzoeken zijn voor het overige afgewezen.
4.2
De man heeft ter zitting bij het hof zijn verzoek zoals geformuleerd in het petitum van zijn beroepschrift nader toegelicht en verduidelijkt. De man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft, en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van kinderalimentatie voor de minderjarigen van € 100,- per maand per kind met ingang van 3 juni 2022 af te wijzen en te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 3 juni 2022 wordt vastgesteld op totaal € 50,- per maand voor alle minderjarigen. Kosten rechtens.
4.3
De vrouw concludeert tot afwijzing van het hoger beroep van de man dan wel verzoekt het hof om te beschikken zoals het hof dat in goede justitie meent te moeten doen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.1
Gelet op het verweerschrift in hoger beroep van de vrouw en het debat van partijen tijdens de mondelinge behandeling, stelt het hof vast dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie van 3 juni 2022 tussen partijen niet in geschil is. Het hof zal daarom van deze ingangsdatum uitgaan.
Behoefte minderjarigen
5.2
De door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarigen van € 100,- per maand per kind is tussen partijen niet in geschil, dus het hof zal hiervan uitgaan.
Draagkracht vrouw
5.3
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn grief ten aanzien van de draagkracht van de vrouw ingetrokken, zodat het hof hierop niet meer hoeft te beslissen. Net als de rechtbank gaat het hof ervan uit dat de vrouw geen draagkracht heeft.
Draagkracht man
5.4
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn beroepschrift toegelicht en, mede verwijzend naar de ter zitting overgelegde stukken, samengevat, gesteld dat hij gezien zijn huidige inkomen en zijn schuldenlast slechts een minimale draagkracht heeft. Hij verzoekt het hof daarom om een bedrag van totaal € 50,- per maand aan kinderalimentatie voor alle kinderen op te leggen.
5.5
De vrouw heeft ter zitting betoogd dat de man een onderhoudsverplichting heeft voor zijn kinderen en dat hij geacht wordt om er alles aan te doen om hierin te kunnen voorzien. Tegelijkertijd ziet de vrouw ook dat de man schulden heeft en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht. De vrouw refereert zich aan het oordeel van het hof.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man ter zitting bij het hof overgelegde stukken is het volgende gebleken. In 2022 heeft de man met zijn onderneming [onderneming] een winst behaald van € 17.915,-. Dat komt neer op een bruto maandinkomen van € 1.492,-. Rekening houdende met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de gebruikelijke heffingskortingen bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man afgerond € 1.450,- per maand. Dit inkomen in aanmerking nemende en rekening houdende met de forfaitaire woonlast en mede gezien de aanzienlijke omvang van de schulden van de man (€ 15.368,- in oktober 2023) en zijn aflossingsverplichting daarop, is het hof van oordeel dat aan de zijde van de man sprake is van een dusdanige nijpende financiële situatie, die ook door de vrouw wordt onderschreven, dat aan zijn zijde slechts sprake is van een minimale draagkracht van in totaal € 50,- per maand voor alle vier de minderjarige kinderen van partijen. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat de schulden al tijdens het huwelijk bestonden en dat, nu de vrouw leeft van een uitkering op grond van de Participatiewet, de man door de schuldeisers aangesproken wordt om de betreffende schulden af te lossen.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft.
Terugbetaling
5.7
Voor zover de man vanaf 3 juni 2022 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de hiervoor genoemde bijdrage, en dit ertoe leidt dat de vrouw eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie aan de man zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat gezien het consumptieve karakter van deze alimentatie, en ook de financiële situatie van de vrouw (zij leeft op bijstandsniveau met vier kinderen), de vrouw niet tot terugbetaling gehouden is.
Proceskosten
5.8
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2022, voor zover het de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (Syrië),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] (Syrië),
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (Syrië), en
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , betreft, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 3 juni 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen een bedrag van totaal €50,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man tot op heden teveel betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen niet aan de man hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, M.J. van Cleef-Metsaars en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en is op 24 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.