ECLI:NL:GHDHA:2024:645

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
2200292423
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in verzet tegen strafbeschikking voor overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in zijn verzet tegen een strafbeschikking. De verdachte, die beroepsmatig lachgascontainers vervoert, ontving een strafbeschikking van de officier van justitie wegens overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De verdachte maakte bezwaar tegen deze strafbeschikking, maar de economische politierechter verklaarde hem niet-ontvankelijk in het verzet, omdat dit te laat zou zijn ingediend. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de economische politierechter ten onrechte de datum van uitvaardiging van de strafbeschikking als startpunt voor de verzetstermijn had genomen. Volgens artikel 257e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering begint de verzetstermijn pas te lopen op het moment dat de verdachte op de hoogte is gesteld van de strafbeschikking. In dit geval bleek dat de verdachte pas op 7 januari 2023 op de hoogte was van de strafbeschikking, waardoor zijn verzet tijdig was ingediend. Het hof verklaarde de verdachte ontvankelijk in zijn verzet en deed de zaak zelf af.

De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het niet naleven van voorschriften bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar het hof matigde de opgelegde geldboete tot € 500,-, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zijn activiteiten had gestaakt na de aankondiging van een verbod op recreatief gebruik van lachgas. Het hof vernietigde de eerdere strafbeschikking en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002924-23
Parketnummer: 83-292238-22
Datum uitspraak: 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen de strafbeschikking d.d. 23 november 2022.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 3 april 2024 heeft het hof, gehoord de verdediging en de advocaat-generaal, als zijn tussenbeslissing uitgesproken dat het bestreden vonnis in elk geval vernietigd dient te worden omdat naar zijn oordeel het dictum daarvan onjuist is.
Aan deze tussenbeslissing heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.
In het bestreden vonnis is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen een op 23 november 2022 uitgevaardigde strafbeschikking. Als (enige) motivering wordt in de aantekening van het mondeling vonnis vermeld dat “het verzet niet binnen de wettelijke termijn is ingediend”. De redenering van de economische politierechter is daarbij vermoedelijk geweest dat, met toepassing van artikel 130 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), de veertiendagentermijn van artikel 257e lid 1 Sv heeft geduurd tot en met 7 december 2022. Het verzet, dat dateert van 10 januari 2023, zou, bij die stand van zaken, te laat zijn gedaan.
Ingevolge laatstgenoemde bepaling is voor het aanvangsmoment van de verzetstermijn echter niet bepalend de dag waarop de strafbeschikking is uitgevaardigd, doch het moment dat het afschrift van de strafbeschikking aan de verdachte in persoon is uitgereikt, dan wel het moment waarop zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Nu in de zaak van de verdachte geen afschrift van de strafbeschikking in persoon aan hem is uitgereikt, dient vastgesteld te worden wanneer zich voor het eerst een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking aan de verdachte bekend was. Uit het in het dossier opgenomen zaakoverzicht van 18 januari 2023 van het CJIB valt af te leiden dat zo’n omstandigheid zich voor het eerst heeft voorgedaan op 7 januari 2023 (“Datum betekening”). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bevestigd dat hij op die datum inderdaad voor het eerst van het bestaan van de strafbeschikking op de hoogte raakte. Aanwijzingen dat een dergelijke omstandigheid zich op een (veel) eerdere datum zou hebben voorgedaan bevinden zich niet in het dossier en vallen evenmin te ontlenen aan de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep. De conclusie moet derhalve zijn dat de verdachte tijdig tegen de strafbeschikking verzet heeft gedaan en dat, bijgevolg, de economische politierechter de verdachte ten onrechte niet daarin heeft ontvangen.
Deze vaststelling, vervat in de zojuist bedoelde tussenbeslissing van het hof, heeft de situatie doen intreden van artikel 423 lid 2 Sv. Ingevolge die bepaling heeft het hof aan de verdachte en de advocaat-generaal gevraagd of een van hen terugwijzing naar de rechtbank verlangde. Dit bleek niet het geval te zijn. Hierop heeft het hof zelf op 3 april 2024 de hoofdzaak onderzocht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2022 te Rotterdam, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onder b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een door [betrokkene 1] bestuurde transporteenheid (bestelauto) een gevaarlijke stof, te weten 31 stuks, in elk geval meerdere drukhouders inhoudende Distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, vervoerd over de Boompjeskade, in elk geval over land, terwijl de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
- werd in de transporteenheid geen vervoerdocument die alle vervoerde gevaarlijke goederen dekte meegevoerd (voorschrift 8.1.2.1 onder a van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en/of - waren colli die gevaarlijke goederen bevatten niet vastgezet met geschikte middelen die in staat waren de goederen in het voertuig of de container in bedwang te houden (zoals bevestigingsbanden, schuifwanden, verstelbare steunen) op een wijze die bewegingen die de stand van de colli zouden kunnen wijzigen, voorkwam of die zouden kunnen leiden tot beschadiging van de colli (voorschrift 7.5.7.1 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en/of
- was/waren voor het voorwerp of stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, te weten 2 drukhouders, de in kolom (5) getoonde etiketten niet aangebracht (voorschrift 5.2.2.1.1 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen);
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder de eerste twee gedachtestreepjes tenlastegelegde, te weten - kort en zakelijk weergegeven - het niet meevoeren van een vervoerdocument dat alle vervoerde gevaarlijke goederen dekte en het niet deugdelijk en met geschikte middelen vastzetten van de vervoerde colli die gevaarlijke goederen bevatten. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het onder het derde gedachtestreepje tenlastegelegde, te weten – kort en zakelijk weergegeven – het niet aanbrengen van de voorgeschreven etiketten op een tweetal drukhouders, tot een geldboete ter hoogte van € 500,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt (zie daaromtrent hetgeen hierboven is overwogen onder het kopje ‘
Procesgang’) en omdat van het vonnis, ondanks de toepasselijkheid van artikel 378 lid 2 aanhef en onder c Sv, slechts aantekening is gemaakt op de wijze zoals bedoeld in artikel 378a lid 1 Sv.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 augustus 2022 te Rotterdam
, al dan niet opzettelijk,handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en
/ofmet vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onder b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een door [betrokkene 1] bestuurde transporteenheid (bestelauto) een gevaarlijke stof, te weten 31
stuks, in elk geval meerderedrukhouders inhoudende
Ddistikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, vervoerd over de Boompjeskade
, in elk geval over land,terwijl
de bij ofkrachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen
terzaketer zakegestelde regels niet in acht waren genomen, immers
- werd in de transporteenheid geen vervoerdocument
diedatalle vervoerde gevaarlijke goederen dekte meegevoerd (voorschrift 8.1.2.1 onder a van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en
/of
- waren colli die gevaarlijke goederen bevatten niet vastgezet met geschikte middelen die in staat waren de goederen in het voertuig
of de containerin bedwang te houden (zoals bevestigingsbanden, schuifwanden, verstelbare steunen) op een wijze die bewegingen die de stand van de colli zouden kunnen wijzigen
, voorkwamof die zouden kunnen leiden tot beschadiging van de colli,
voorkwam(voorschrift 7.5.7.1 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en
/of- was/waren voor het voorwerp of stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, te weten 2 drukhouders, de in kolom (5) getoonde etiketten niet aangebracht (voorschrift 5.2.2.1.1 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen)
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan overtreding van voorschriften gesteld bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze voorschriften beogen de veiligheid van het vervoer van dergelijke gevaarlijke stoffen te waarborgen. Door op de bewezenverklaarde wijze te handelen heeft de verdachte deze veiligheid en daarmee ook de veiligheid van andere personen in gevaar gebracht.
In beginsel kan bij dergelijke feiten niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een relatief forse geldboete. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat de verdachte de handel in en daarmee het vervoer van distikstofoxide (lachgas) heeft gestaakt toen het verbod op recreatief gebruik daarvan werd aangekondigd en hij zich daarom met zijn bedrijf op andere werkzaamheden heeft gericht. Mede gelet hierop heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte zich naar alle waarschijnlijkheid niet nogmaals schuldig zal maken aan het bewezenverklaarde feit. Het hof ziet dan ook reden om de op te leggen geldboete te matigen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 23 november 2022 onder CJIB-nummer 5132 5420 0491 8092.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate, mr. Th.P.L. Bot en mr. R.K. Pijpers, in bijzijn van de griffier mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2024.
Mr. R.K. Pijpers en mr. E.C. Sjardin zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.