ECLI:NL:GHDHA:2024:614

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
200.334.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijfplaats, zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarigen naar een andere woonplaats. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. De moeder had toestemming gevraagd om met de kinderen te verhuizen, wat de rechtbank eerder had goedgekeurd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het ouderschapsplan en de noodzaak van de verhuizing. Het hof oordeelde dat de belangen van de moeder bij de verhuizing zwaarder wogen dan die van de vader, en dat de verhuizing niet onredelijk was. De vader had geen voldoende zwaarwegende argumenten aangedragen om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen. Tevens is besloten dat de kosten van het schorsingsverzoek door beide partijen zelf gedragen worden. Het hof heeft partijen aangespoord om in het belang van de kinderen samen te werken en zich aan te melden voor het traject 'Ouderschap Blijft' om de communicatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.334.851/01 en 200.334.851/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-4202
zaaknummer rechtbank : C/09/649015
beschikking van de meervoudige kamer van 10 april 2024
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking tevens houdende een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 5 januari 2024 een verweerschrift ingediend tegen het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
2.3
De moeder heeft op 12 januari 2024 een verweerschrift ingediend in de hoofdzaak.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 22 november 2023 met bijlagen, ingekomen op 23 november 2023;
- een mailbericht van de moeder van 15 januari 2024;
- een brief van de zijde van de vader van 31 januari 2024 met bijlage, ingekomen op 1 februari 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 februari 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 15 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 21 februari 2024 met bijlage, ingekomen op 23 februari 2024.
2.5
De raad heeft bij brief van 22 februari 2024 aan het hof laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling.
2.6
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting op 22 februari 2024 met de na te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.7
Bij mailbericht van 26 februari 2024 heeft het hof, naar aanleiding van voornoemd journaalbericht van 21 februari 2024 met bijlage van de advocaat van de moeder, partijen bericht, onder meer, dat nu het hof in de onderhavige procedure geen toestemming heeft gegeven voor een extra schriftelijke ronde en processtukken door een advocaat dienen te worden opgesteld waarin de advocaat het standpunt van zijn client verwoordt, het hof productie 7 van de zijde van de vader buiten beschouwing zal laten. De bijgevoegde producties worden wel door het hof meegenomen.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 27 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Van der Bijl;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Kesteren.
De advocaat van de vader heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:.
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna ook: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna ook: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna ook: [minderjarige 3] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag uit over de minderjarigen.
3.4
De vader en de moeder hebben op 28 oktober 2021 een ouderschapsplan ondertekend, waarin zij - voor zover hier van belang - hebben afgesproken:
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] de hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en [minderjarige 2] bij de vader;
- dat de minderjarigen in de oneven weken van woensdagavond tot vrijdag uit school en in de even weken van woensdagavond tot maandagochtend bij de moeder verblijven, en de overige dagen bij de vader;
- dat de ouders dicht bij elkaar blijven wonen, en in ieder geval in [plaats] of directe omgeving, om de ouderschapsregeling te kunnen uitoefenen, en dat de minderjarigen op hun huidige school in [plaats] blijven;
- dat de zorgverdeling opnieuw wordt bekeken als de vader of de moeder buiten [plaats] of directe omgeving gaat wonen of een andere baan krijgt die invloed heeft op de zorgverdeling.
3.5
De moeder is in het weekend van [datum] 2024 verhuisd naar [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, aan de moeder toestemming verleend - welke toestemming die van de vader vervangt - om met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [plaats] en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in te schrijven op het [adres] . Het meer of anders verzochte, het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij hem te bepalen in het geval de moeder verhuist naar [plaats] , en om bij verhuizing van de moeder een andere zorgregeling vast te stellen, is afgewezen.
Incidentele verzoek vader (200.334.851/02):
4.2
De vader verzoekt, zo begrijpt het hof, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat in de hoofdzaak inhoudelijk is beslist.
4.3
De moeder verzoekt het hof de door de vader verzochte schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen, althans met inachtneming van het door de moeder gevoerde verweer te beslissen zoals dit hof in goede justitie juist en redelijk acht en de vader te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
Hoofdzaak (200.334.851/01):
4.4
De vader verzoekt in de hoofdzaak de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de moeder om haar, kort gezegd, toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] naar [plaats] te verhuizen, niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel wordt afgewezen.
Voorwaardelijk verzoekt de vader:
I. in het geval de moeder toch verhuist naar [plaats] en haar woning in [plaats] verkoopt, de
hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de vader te bepalen;
II. indien de moeder toch verhuist naar [plaats] en haar woning in [plaats] verkoopt, de zorgregeling te wijzigen waarbij de minderjarigen minimaal éénmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de moeder zullen verblijven, alsook minimaal de helft van de vakanties en feestdagen. Althans een zodanige beslissing te nemen als dit hof juist acht.
4.5
De moeder voert hiertegen verweer en verzoekt de door de vader gedane verzoeken af te wijzen, althans met inachtneming van het door de moeder gevoerde verweer te beslissen zoals dit hof in goede justitie juist en redelijk acht en hooguit de gronden waarop de beschikking van de rechtbank berust te verbeteren.

5.De motivering van de beslissing

Schorsing werking uitvoerbaar bij voorraadverklaring (200.334.851/02)
5.1
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking, overweegt het hof dat de vader daarbij geen belang meer heeft, aangezien het hof heden in de onderhavige beschikking een inhoudelijke beslissing geeft in de hoofdzaak over het hoger beroep van de vader. Het hof zal het schorsingsverzoek van de vader daarom afwijzen.
Proceskostenveroordeling
5.2
De moeder heeft verzocht om de vader te veroordelen in de kosten van het incident (het schorsingsverzoek) wegens, kort gezegd, nodeloos procederen door de vader. Het hof wijst dit verzoek af. Het hof is van oordeel dat er geen aanwijzingen bestaan dat de vader nodeloos heeft geprocedeerd door een schorsingsverzoek in te dienen. Het hof zal de kosten van het schorsingsverzoek compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Hoofdzaak (200.334.851/01)
5.3
De vader kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank waarin aan de moeder vervangende toestemming is verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [plaats] . Hij voert negen grieven aan tegen die beslissing, die, samengevat, neerkomen op het volgende.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de belangen van de moeder zwaarder wegen dan die van de vader, afgewogen in het licht van de afspraken in het ouderschapsplan, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de geboden maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
Volgens de vader dient het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om te mogen verhuizen naar [plaats] , (mede) afgewogen te worden tegen de leeftijd van de minderjarigen en hun mening. Dat is ten onrechte niet gebeurd.
5.4
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken. In overeenstemming met de in het ouderschapsplan opgenomen intentieverklaring heeft de moeder een woning gezocht. Zodoende dient volgens haar, conform gangbare jurisprudentie, minder strikt dan normaal te worden getoetst aan de gebruikelijke verhuizingscriteria. Volgens de moeder brengt haar verhuizing zeer weinig veranderingen met zich mee, zoals zij duidelijk heeft betoogd en heeft bewezen in eerste aanleg. De rechtbank heeft dan ook terecht geen strikte beoordeling van de verhuizingscriteria toegepast, aldus de moeder. Verder verzoekt de moeder het hof om, ongeacht of er wel of niet strikt aan de verhuizingscriteria wordt getoetst, een ex-nunc toetsing op basis van artikel 1:253a lid 1 BW toe te passen, door bij de beoordeling ook de huidige feiten en omstandigheden mee te nemen. Zij heeft haar eigen woning verkocht en haar partner heeft geen beschikking meer tot zijn vorige woning. De moeder is ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak met de minderjarigen ingetrokken in haar nieuwe woning. Het zou voor de minderjarigen verwarrend en onprettig zijn als de verhuizingstoestemming door het hof alsnog zou worden ingetrokken. Verder wijst de moeder er op dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat vooropgesteld dient te worden, dat uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet mag worden afgeleid, dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Volgens de moeder voldoet zij aan alle verhuizingscriteria. In haar verweerschrift geeft de moeder uitgebreid weer waarom zij aan de genoemde criteria voldoet.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In de onderhavige zaak brengt de gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter op verzoek hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarigen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarigen. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
5.6
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [plaats] moet worden toegewezen. Het hof overweegt hierbij nog het volgende.
5.7
Ook naar het oordeel van het hof heeft de moeder in beginsel een rechtens te respecteren belang om haar leven in vrijheid opnieuw in te kunnen richten na de echtscheiding. De moeder wil graag samenwonen met haar partner en zijn kinderen uit eerdere relaties waarvan zeker twee kinderen regelmatig, ook door de week, bij hem verblijven. Zij heeft hiervoor een voldoende ruime woning nodig met genoeg kamers voor alle kinderen op een afstand van de andere ouder van deze kinderen die ook voor haar partner en diens kinderen te overbruggen is. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hieruit een voldoende noodzaak tot verhuizing voortvloeit en dat het belang van de moeder bij verhuizing in de gegeven omstandigheden – waaronder met name het feit dat het een verhuizing betreft naar een dorp niet al te ver van de woonplaats van de vader – het zwaarste dient te wegen. Het hof merkt hierbij op dat er geen absolute noodzaak vereist is voor een verhuizing naar (specifiek) [plaats] . De vader heeft tegen de afweging van de rechtbank en de daarvoor gegeven gronden naar het oordeel van het hof geen bezwaren ingebracht die zo zwaar wegen dat de balans naar de andere kant zou moeten doorslaan. Het hof wijst er hierbij nogmaals op dat de rechter hier alle relevante omstandigheden moet meewegen en dat het belang van het kind ‘een overweging van de eerste orde’ dient te zijn bij de door de rechter te verrichten belangenafweging, maar dat andere belangen in een voorkomend geval zwaarder kunnen wegen. Het hof overweegt dat de verhuizing voor de minderjarigen wel enige negatieve gevolgen zal meebrengen (met name de toegenomen reistijd naar vader en school vanuit moeder, en de beperking om zelfstandig – op de fiets – naar school of sportactiviteiten te kunnen gaan, doch alleen voor wat betreft de helft van de tijd dat zij bij de moeder verblijven), maar dat er ook voordelen zijn (deels in gezinsverband wonen met de kinderen van de nieuwe partner van moeder) en dat de nadelen niet in de weg hoeven te staan aan een onverminderd contact met de vader en een voortzetting van de huidige schoolgang van de minderjarigen. Ook voorts is het hof van oordeel dat de nadelen niet zo zwaar wegen dat zij aan de verhuizing in de weg dienen te staan. Ook de overige omstandigheden die in het geding naar voren zijn gebracht – zoals de afspraken in het ouderschapsplan, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de geboden maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren – wijzen naar het oordeel van het hof (juist) niet die kant op. Het hof verwijst hierbij nogmaals naar datgene wat de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het hof acht het ten slotte de verantwoordelijkheid van de ouders om de nadelen van de verhuizing zo veel als mogelijk in onderling overleg te proberen te verzachten en acht ze hiertoe gehouden en in staat. Het hof komt hier in het onderstaande nog op terug.
5.8
Dit betekent, alles afwegende, dat de rechtbank terecht aan de moeder vervangende toestemming heeft verleend om met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [plaats] en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in te schrijven op het [adres] . Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Subsidiaire verzoek vader
5.9
De vader heeft het hof verzocht, in het geval van bekrachtiging van de bestreden beschikking, om de hoofverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij hem te bepalen en tevens de zorgregeling te wijzigen in een zorgregeling waarbij zij minimaal eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de moeder zullen verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder heeft verzocht deze verzoeken van de vader af te wijzen.
5.1
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding is om de zorgregeling aan te passen nu deze – in ieder geval in grote lijnen – hetzelfde kan blijven na de verhuizing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en de moeder. Ook acht het hof een wijziging van de vaste zorgregeling waarbij zij hun moeder substantieel minder zullen gaan zien niet in het belang van de minderjarigen. De minderjarigen zijn bovendien nog vrij jong en hebben in hun korte leven al diverse wijzigingen meegemaakt. Het hof acht het dan ook in hun belang dat continuïteit blijft bestaan in de zorgregeling. Er bestaat onder deze omstandigheden evenmin voldoende grond of aanleiding om wijziging te brengen in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Het hof zal de bestreden beschikking dus ook in zoverre bekrachtigen.
5.11
Het hof of gaat er hierbij van uit dat partijen in staat zijn daar waar dat nodig is, souplesse te betrachten ten aanzien van de zorgregeling en flexibel om gaan met de zorgregeling ten aanzien van de activiteiten van de minderjarigen zoals bijvoorbeeld de tennis van [minderjarige 1] en de dansles van [minderjarige 3] . Mogelijk kunnen er door de ouders hier en daar kleine wijzigingen in de zorgregeling worden aangebracht die kunnen voorkomen dat de minderjarigen al te veel heen en weer moeten reizen in verband met dergelijke activiteiten. De minderjarigen zouden bijvoorbeeld af en toe de tussentijd tussen school en activiteit bij de vader kunnen doorbrengen, ook als dat strikt genomen volgens de zorgregeling niet het geval zou zijn. Het hof raadt partijen aan dit ook te bespreken tijdens het hierna te noemen traject Ouderschap Blijft.
Ouderschap Blijft
5.12
Het hof ziet dat de geschillen die tussen partijen zijn ontstaan rondom de vraag of de verhuizing wel of niet kon doorgaan hebben gezorgd voor onrust bij, in ieder geval, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich lijken te bevinden wordt naar het oordeel van het hof vooral veroorzaakt door de moeizame communicatie tussen partijen en de wisselende boodschappen die zij van hun ouders krijgen. Het is in het belang van de minderjarigen dat partijen hieraan gaan werken, om snel (weer) een eenduidige boodschap naar de minderjarigen te kunnen gaan brengen en in het belang van de minderjarigen (weer) in harmonie met elkaar te gaan samenwerken. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof afgesproken dat zij zich, in verband met de korte wachttijd in [plaats] , zullen aanmelden voor het traject Ouderschap Blijft in [plaats] , ondanks de bedenkingen van de moeder bij dit traject in [plaats] . Zij vindt het traject in [plaats] te licht. Ook zullen partijen zich tegelijkertijd aanmelden voor Ouderschap Blijft in [plaats] . Voor dit traject is een wachtlijst van 12 maanden. Mocht het traject in [plaats] partijen toch niet bieden wat nodig is, dan lopen zij alvast wachttijd in voor het traject in [plaats] . Het hof gaat ervan uit dat de ouders zich aan deze afspraken zullen houden en zich ten volle zullen gaan inzetten voor een succesvol verloop van het traject.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.334.851/02:
wijst af het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van incident (schorsingsverzoek) in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met zaaknummer 200.334.851/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R.J. Mulder, A.F. Mollema en B. du Fossé, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer - van Zeggeren als griffier en is op 10 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.