ECLI:NL:GHDHA:2024:562

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
200.307.325/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Syrische huwelijks- en geboorteakten en benoeming van een bijzondere curator in een internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een Syrisch huwelijk en de geboorteakten van de minderjarige kinderen van de man en de vrouw. De man, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, verzoekt erkenning van zijn huwelijk met de vrouw en de geboorteakten van hun kinderen. De rechtbank had deze verzoeken afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat het huwelijk rechtsgeldig was volgens het Syrische recht en de geboorteakten niet waren opgemaakt door een bevoegde instantie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de documenten die de man heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoeken. Het hof concludeert dat de overgelegde documenten niet voldoen aan de eisen voor erkenning in Nederland, omdat de echtheid en de bevoegdheid van de afgevende instanties niet konden worden vastgesteld. Het hof heeft de primaire en subsidiaire verzoeken van de man afgewezen, maar heeft wel een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarigen te behartigen. De bijzondere curator zal zich uitlaten over de afstammingskwestie naar Turks recht en kan namens de minderjarigen een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap indienen. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.307.325/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-1841
zaaknummer rechtbank : C/09/609072
beschikking van de meervoudige kamer van 3 april 2024
inzake
[de man] ,
blijkens de Basisregistratie personen verblijvende [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Turkije,
hierna te noemen: de vrouw.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar,
en
het Openbaar Ministerie,
Ressortsparket Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna: het OM.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 25 februari 2022 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 30 november 2021 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De ambtenaar heeft op 7 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het OM heeft op 16 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder van de zijde van de man de volgende stukken ingekomen:
 op 7 juni 2022 een brief van 2 juni 2022, met bijlagen;
 op 17 november 2023 een e-mail, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de advocaat van de man;
 de ambtenaar.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Zijn advocaat heeft zijn afwezigheid toegelicht. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, ook niet ter zitting verschenen. De advocaat-generaal is, zoals aangekondigd bij e-mail van 6 oktober 2023, evenmin verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Blijkens de Basisregistratie personen (Brp) is de man geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] . Er zijn geen huwelijk en/of kind(eren) van de man geregistreerd in de Brp.
3.3
De man stond vanaf 5 december 2014 tot 19 juli 2018 geregistreerd in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI).
3.4
Blijkens de zich in het dossier bevindende vertaalde kopiestukken met betrekking tot het huwelijk, waaronder een uittreksel huwelijksakte, afgegeven door de burgerlijke stand te [huwelijksplaats] , Syrië (productie 8), is de man op [huwelijksdatum] 2015 gehuwd met [de vrouw] , geboren op [geboortedatum] 1997, dan wel [geboortedatum] 1997, te [geboorteplaats] Syrië (hierna: de vrouw).
3.5
Volgens de vertaling van de geboortebewijzen zijn de man en de vrouw de ouders
van de minderjarige kinderen:
 [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , Syrië ( [minderjarige 1] );
 [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Syrië ( [minderjarige 2] ),
(hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen).
3.6
Ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift had de man nog de Nederlandse nationaliteit. Deze nationaliteit is de man bij besluit van [datum 2] 2021 ontnomen. Dit in verband met feiten waarvoor de man bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof van [datum 1] 2024 onherroepelijk is veroordeeld, te weten deelname in Syrië aan een organisatie met terroristisch oogmerk en voorbereidingshandelingen daartoe. Volgens de man heeft hij daarnaast de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft volgens de man de Syrische nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man, kort gezegd strekkende tot erkenning van een buitenlands huwelijk en van twee buitenlandse geboorteaktes en inschrijving daarvan in de registers van de burgerlijke stand althans tot het benoemen van een bijzondere curator, afgewezen.
4.2
De man is het met die beslissingen niet eens. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
 primair voor recht te verklaren dat voor de geboorte van de minderjarigen al sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw, en de ambtenaar te gelasten om de huwelijksakte in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
 subsidiair de geboorteaktes van de minderjarigen te erkennen, met dien verstande dat als geboortedatum van [minderjarige 1] [geboortedatum] 2017 wordt aangemerkt, en de ambtenaar te gelasten deze beschikking in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
 meer subsidiair een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarigen in en buiten rechte te behartigen,
althans een uitspraak te doen die het hof redelijk acht.
4.3
De ambtenaar verweert zich tegen de verzoeken van de man en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat de ambtenaar zich ten aanzien van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen refereert aan het oordeel van het hof omdat de ambtenaar ten aanzien van dat verzoek geen belanghebbende is.
4.4
Het OM verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten aanzien van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen refereert het OM zich aan het oordeel van het hof.
Standpunten
4.5
De man vindt dat de rechtbank zijn verzoeken ten onrechte heeft afgewezen. Ten aanzien van het primaire en subsidiaire verzoek voert de man kort gezegd aan dat hij niet over andere documenten beschikt dan hij ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft ingediend. Dat is mede het gevolg van de oorlog in c.q. bezetting van Syrië. Het hof zal het moeten doen met de informatie die wel voorhanden is. Voorkomen dient te worden dat de minderjarigen tussen wal en schip vallen. Ten aanzien van het meer subsidiaire verzoek tot benoeming van een bijzondere curator stelt de man dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in Turkije voor de minderjarigen geen mogelijkheid bestaat om stappen te ondernemen ter vaststelling van zijn vaderschap. Hij vindt dat een bijzondere curator voor de minderjarigen kan worden benoemd, omdat er voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer zijn.
4.6
Het verweer van de ambtenaar komt erop neer dat op basis van de door de man overgelegde documenten niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is van een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, waardoor dit huwelijk niet kan worden erkend in Nederland. Evenmin kan worden vastgesteld dat de minderjarigen staande een rechtsgeldig huwelijk zijn geboren. Ten aanzien van de geboorteakten van de minderjarigen geldt dat ook hiervan niet kan worden vastgesteld dat deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een daartoe bevoegde autoriteit zijn opgemaakt en afgegeven en inhoudelijk juist zijn, zodat deze evenmin voor erkenning in Nederland in aanmerking komen. Dat de man niet aan andere documenten kan komen en evenmin de originelen van de overgelegde kopieën kan overleggen door omstandigheden die buiten zijn macht liggen, maakt dat niet anders.
4.7
Het OM blijft bij het in eerste aanleg ingenomen standpunt, strekkende tot afwijzing van het primair en subsidiair verzochte. Het OM neemt daarbij nadrukkelijk het openbaar belang van kloppende gemeentelijke registers in aanmerking. Registraties op basis van documenten waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze zijn opgemaakt en afgegeven door een plaatselijk bevoegde instantie, horen niet in thuis in de gemeentelijke registers in Nederland.

5.De motivering van de beslissing

Primair verzoek: erkenning buitenlands huwelijk en inschrijving huwelijksakte
Rechtsmacht
5.1
Het hof zal ambtshalve toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het primaire verzoek, nu de zaak een internationaal karakter heeft. Omdat de man als verzoeker ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rechtsmacht om over het primaire verzoek te oordelen.
Wettelijk kader
5.2
Volgens de regels van internationaal privaatrecht geldt dat een in het buitenland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, in Nederland als zodanig wordt erkend (artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Een in het buitenland gesloten huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit (artikel 10:31 lid 4 BW). Aan een in het buitenland gesloten huwelijk wordt niettemin erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde (artikel 10:32 BW).
Oordeel van het hof
5.3
Het hof overweegt als volgt. Om de rechtsgeldigheid naar Syrisch recht van het door de man gestelde huwelijk te onderbouwen, heeft de man kopieën van diverse documenten overgelegd. Het betreft een huwelijksakte, afgegeven door de imam van een moskee (productie 2), een uittreksel huwelijksakte (huwelijkscontract), afgegeven door de voorzitter van de gemeente [huwelijksplaats] (productie 7), een uittreksel huwelijksakte, afgegeven door de burgerlijke stand te [huwelijksplaats] (productie 8), een uittreksel familiegeboorteakte (familieregister), afgegeven door de
burgerlijke stand te [huwelijksplaats] (productie 9) en een door de religieuze rechtbank van [plaats] gelegaliseerd huwelijkscontract (productie 10).
De originelen van deze documenten zijn onderzocht door Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Uit de bevindingen van Bureau Documenten blijkt het volgende:
 van de producties 2 en 7 kon de echtheid niet worden beoordeeld; ten aanzien van productie 2 haalt het hof deze conclusie uit productie 5 in hoger beroep (de schriftelijke conclusie van de officier van justitie van 27 mei 2021), omdat de betreffende pagina ontbreekt bij de op 17 november 2023 van de advocaat van de man ontvangen stukken van Bureau Documenten;
 ten aanzien van productie 9 geldt dat de stempelafdruk op het document van de afgevende instantie is aangebracht door middel van een reproductietechniek; gelet hierop is dit document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door de betreffende instantie niet op deze wijze opgemaakt en afgegeven;
 van productie 10 is geconcludeerd dat de legalisatie van het Ministry of Foreign Affairs vals is en het document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven;
 hoewel (alleen) productie 8 als hoogstwaarschijnlijk echt is beoordeeld, kan niet worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven.
5.4
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de door de man overgelegde producties 2, 7, 9 en 10 niet kunnen worden aangemerkt als een huwelijksverklaring, afgegeven door een bevoegde autoriteit, op basis waarvan het door de man gestelde huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn ingevolge lid 4 van artikel 10:31 BW.
5.5
Ten aanzien van productie 8 overweegt het hof als volgt. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft hierover aangevoerd dat het feit dat een document echt is niets zegt over de vraag of het bevoegd is afgegeven. Omdat niet vast staat of het uittreksel van de huwelijksakte op juiste wijze door een daartoe bevoegde instantie is gelegaliseerd, kan het naar de stelling van de ambtenaar niet worden gebruikt om het huwelijk in Nederland te erkennen. Artikel 10:31 BW verlangt niet expliciet dat de buitenlandse huwelijksverklaring die wordt overgelegd is gelegaliseerd. Dat neemt niet weg dat het bestaan van een huwelijk wel moet worden bewezen, wat onder meer kan door het overleggen van een huwelijksverklaring afgegeven door een bevoegde autoriteit. Ten aanzien van productie 8 kan het hof niet vaststellen of daarvan sprake is. Het hof constateert daarbij dat de echt bevonden productie 8 nauw samenhangt met de producties 2, 7, 9 en 10, die dezelfde rechtsfeiten zouden moeten betreffen, maar van welke documenten de echtheid niet kon worden beoordeeld, dan wel die uitdrukkelijk als niet betrouwbaar zijn aangemerkt. Bovendien bevatten de documenten tegenstrijdigheden. Zo is in productie 2 als geboortedatum van de vrouw vermeld [geboortedatum] 1997, terwijl in productie 8 als haar geboortedatum is opgenomen [geboortedatum] 1997. Verder is in productie 7 de plaats van het huwelijk wel vermeld, maar in de producties 2 en 8 niet, zodat op basis van productie 8 onduidelijk is waar het huwelijk heeft plaatsgevonden. Dit klemt nu het belang van de juistheid van de openbare registers en de daarmee samenhangende rechtszekerheid in grote mate gebaat zijn bij de vaststelling van juiste rechtsfeiten. Dit betekent dat het door de man gestelde huwelijk in elk geval niet op basis van het bewijsvermoeden van artikel 10:31 lid 4 BW als rechtsgeldig kan worden aangemerkt en in Nederland moet worden erkend.
5.6
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk dat in Nederland moet worden erkend op grond van artikel 10:31 lid 1 BW. Het hof moet daarvoor beoordelen of de man getrouwd is in overeenstemming met de daartoe in de wetgeving van Syrië neergelegde eisen.
5.7
Het hof sluit daarvoor aan bij informatie uit het Thematisch Ambtsbericht Syrië uit december 2019 en het Algemeen Ambtsbericht Syrië uit mei 2022 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de huwelijkssluiting en -registratie in Syrië. Volgens dit ambtsbericht kunnen partijen in Syrië eerst een traditioneel (of informeel) huwelijk laten voltrekken. Dit wordt veelal voltrokken door een islamitische geestelijke, zoals een aan een moskee verbonden imam. Partijen zullen zich daarna moeten begeven naar een aan de staat gelieerde sharia-rechtbank, waar het traditionele huwelijk wordt bekrachtigd. In dat geval stelt de sharia-rechtbank een rechtbankdocument op. Zodra het huwelijk bij een sharia-rechtbank is erkend, is het huwelijk rechtsgeldig en kan het worden geregistreerd in het bevolkingsregister van het directoraat Burgerzaken. Dit laatste is geen vereiste voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk.
5.8
Gelet op de hiervoor genoemde documenten die de man heeft overgelegd om het door hem gestelde huwelijk te bewijzen, de bevindingen van Bureau Documenten daaromtrent en de overwegingen van het hof dienaangaande in de rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.5, kan het hof niet vaststellen dat sprake is van een naar Syrische recht rechtsgeldig huwelijk. Indien het hof al zou aannemen dat de man en de vrouw op [huwelijksdatum] 2015 in Syrië op traditionele wijze zijn gehuwd, dan kan het hof niet vaststellen of het huwelijk ingevolge het Syrisch recht nadien rechtsgeldig is geworden. Dit heeft tot gevolg dat het huwelijk ook op grond van artikel 10:31 lid 1 BW niet in Nederland kan worden erkend. Het hof kan als gevolg hiervan evenmin vaststellen dat de minderjarigen staande een rechtsgeldig huwelijk zijn geboren. Dat betekent dat het hof de primaire verzoeken van de man zal afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
Subsidiair verzoek: erkenning en inschrijving buitenlandse geboorteaktes
5.9
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek zal het hof ambtshalve toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om daarvan kennis te nemen. In dit geval is de bevoegdheidsregel van artikel 3 aanhef en sub a Rv van toepassing, op grond waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft van dit verzoek kennis te nemen, omdat de man als verzoeker ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 10:101 lid 1 BW, in verbinding met artikel 10:100 lid 1 BW, wordt een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland erkend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub b (gebrek aan behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging vooraf) of sub c BW (erkenning is kennelijk onverenigbaar met de openbare orde).
Oordeel van het hof
5.11
De man heeft in eerste aanleg voor beide minderjarigen kopieën overgelegd van gelegaliseerde geboorteaktes, afgegeven door de mukhtar, en uittreksels uit het geboorteregister. Voor [minderjarige 1] betreft het de producties 3 en 4 en voor [minderjarige 2] de producties 5 en 6. Ook deze (originele) documenten zijn door Bureau Documenten onderzocht. Bureau Documenten heeft geen uitspraak kunnen doen over de echtheid van de gelegaliseerde geboorteaktes (producties 3 en 5), vanwege het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal. Verder heeft Bureau Documenten niet kunnen vaststellen of deze documenten zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. Ten aanzien van de uittreksels uit het geboorteregister (producties 4 en 6) heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de legalisatie van het Ministry of Foreign Affairs vals is en de documenten hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven.
5.12
Het hof kan aldus, net als de rechtbank, niet vaststellen of de door de man overgelegde documenten van de geboorte van de minderjarigen zijn opgemaakt door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften, zodat een familierechtelijke betrekking tussen de man en de minderjarigen niet op grond van artikel 10:101 lid 1 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Dit betekent dat het hof ook de subsidiaire verzoeken van de man afwijst en de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
Meer subsidiair verzoek: benoeming bijzondere curator
5.13
Het meer subsidiaire verzoek van de man houdt in dat het hof een bijzondere curator zal benoemen, teneinde uiteindelijk - naar het hof begrijpt - namens de minderjarigen de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap te verzoeken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.14
De Nederlandse rechter komt op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv rechtsmacht toe, nu de man als verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
5.15
Het hof overweegt als volgt. In zaken van afstamming kan een minderjarige niet zelfstandig optreden als verzoeker of belanghebbende. De minderjarige moet worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Het hof ziet aanleiding om in dit geval een bijzondere curator te benoemen. De minderjarigen hebben er namelijk een eigen belang bij om hun afstamming van de man vastgesteld te zien, waarbij geen rol mag spelen dat de man bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof van [datum 1] 2024 onherroepelijk is veroordeeld voor feiten waarvoor de minderjarigen op geen enkele manier verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Het hof vraagt de bijzondere curator een verslag van bevindingen te maken over de naar Turks recht te beoordelen afstammingskwestie en daarin een standpunt in te nemen over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw en de minderjarigen in Turkije verblijven, geeft het hof de bijzondere curator in dit verband de suggestie mee om de vrouw en de minderjarigen door middel van een videoverbinding te horen, met behulp van een tolk, en daarbij de identiteit van de vrouw en de minderjarigen te verifiëren. Gelet op de mededeling van de advocaat van de man bij de mondelinge behandeling dat de man wekelijks (beeld)contact heeft met de vrouw, gaat het hof er vanuit dat de man, al dan niet via zijn advocaat, de contactgegevens van de vrouw aan de bijzondere curator zal verstrekken. Het hof overweegt verder dat, indien de bijzondere curator van mening is dat het in het belang van de minderjarigen is om namens hen een zelfstandig verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in te dienen, zij dat in het kader van de onderhavige procedure kan doen.
5.16
[de bijzonder curator] , kantoorhoudende te [plaats] , is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door het hof worden benoemd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het primaire en subsidiaire verzoek van de man;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het meer subsidiaire verzoek van de man en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarigen [de bijzonder curator] , kantoorhoudende te [plaats]
bepaalt dat de bijzondere curator binnen zes weken een verslag zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.15 toestuurt aan het hof en zich daarbij tevens uitlaat over de verdere voortgang van de procedure;
houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier, en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.