In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van een zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zich niet kunnen vinden in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2022, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder heeft op 28 april 2022 hoger beroep ingesteld, omdat zij zich zorgen maakt over de minderjarige en de uitvoering van de zorgregeling door de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend en stelt dat de moeder niet meewerkt aan de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 is de vader niet verschenen, terwijl de moeder en haar advocaat wel aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader de zorgregeling voor een groot deel niet nakomt, wat leidt tot zorgen over de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige soms ziek terugkomt van de vader en dat er spanningen zijn tussen de ouders. Het hof achtte zich onvoldoende voorgelicht en heeft besloten om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en de uitvoering van de zorgregeling. Totdat het onderzoek is afgerond, heeft het hof een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de twee weken van vrijdag uit school tot zaterdag 16:00 uur bij de vader verblijft. Tevens is bepaald dat de minderjarige op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij haar verblijft, en op de verjaardag van de vader en op Vaderdag bij hem verblijft. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 28 september 2024, in afwachting van het rapport van de raad.