ECLI:NL:GHDHA:2024:439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.310.287/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en raadsonderzoek naar de belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van een zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zich niet kunnen vinden in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2022, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder heeft op 28 april 2022 hoger beroep ingesteld, omdat zij zich zorgen maakt over de minderjarige en de uitvoering van de zorgregeling door de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend en stelt dat de moeder niet meewerkt aan de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 is de vader niet verschenen, terwijl de moeder en haar advocaat wel aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader de zorgregeling voor een groot deel niet nakomt, wat leidt tot zorgen over de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige soms ziek terugkomt van de vader en dat er spanningen zijn tussen de ouders. Het hof achtte zich onvoldoende voorgelicht en heeft besloten om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en de uitvoering van de zorgregeling. Totdat het onderzoek is afgerond, heeft het hof een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de twee weken van vrijdag uit school tot zaterdag 16:00 uur bij de vader verblijft. Tevens is bepaald dat de minderjarige op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij haar verblijft, en op de verjaardag van de vader en op Vaderdag bij hem verblijft. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 28 september 2024, in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.310.287/01
zaaknummer rechtbank : C/10/628583
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-8488
beschikking van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam
tegen
[de vader]
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. G.E. van der Pols, thans zonder advocaat.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 april 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 10 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 13 juli 2022 een brief van 12 juli 2022 met bijlage;
- op 12 februari 2024 een e-mail met bijlagen waarbij de moeder een gewijzigd en aanvullend verzoek doet.
2.4
Mr. Van der Pols heeft het hof bij journaalbericht van 1 november 2023 laten weten zich als advocaat van de vader te onttrekken.
2.5
De raad heeft het hof bij brief van 8 februari 2024 laten weten niet ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2024 plaatsgevonden. De moeder en haar advocaat zijn verschenen. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren: [minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De vader heeft de minderjarige erkend en de vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
3.4
Partijen hebben op 23 maart 2019 een ouderschapsplan opgesteld. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2019 is dit ouderschapsplan opgenomen in de beschikking, gewaarmerkt en aan de beschikking gehecht. Partijen zijn hierin overeengekomen dat de minderjarige met ingang van 1 april 2019 bij de vader verblijft:
  • ieder weekend ofwel van zondag 9:30 uur tot maandag 9:30 uur ofwel van zaterdag 9:30 uur tot zondag 9:30 uur, in onderling overleg door partijen af te stemmen;
  • iedere woensdagmiddag tot 17:00 uur;
  • tijdens vakanties één dag van 9:30 uur tot de volgende dag 9:30 uur en één dag van 9:30 uur tot de volgende dag 17:00 uur, in onderling overleg door partijen af te stemmen.
Verder zijn partijen het volgende overeengekomen in het ouderschapsplan:
  • het halen en brengen gaat in overleg;
  • partijen spreken af open te staan voor gezamenlijke uitstapjes met de minderjarige en dat de vader zoveel mogelijk actief betrokken wordt bij nieuwe ervaringen van de minderjarige en/of belangrijke afspraken die betrekking hebben op de minderjarige;
  • bovenstaande regeling geldt voor de duur van twee jaar, tenzij partijen in onderling overleg anders afspreken. Partijen zullen ruim voor 1 april 2021 met elkaar overleggen hoe de zorgverdeling nader wordt ingevuld. Zolang partijen geen andere afspraken hebben gemaakt, geldt bovenstaande regeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2019 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 23 maart 2019 gewijzigd in die zin dat de tussen partijen overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 9 februari 2022 wordt vastgesteld als volgt:
de minderjarige verblijft bij de vader:
  • de ene week van woensdag uit school tot donderdag naar school;
  • de andere week van vrijdag uit school tot zondag 16:00 uur, waarbij de vader desgevraagd heeft toegezegd dat zijn partner de minderjarige de eerste maanden naar de deur brengt. De rechtbank stelt zich voor dat dat in ieder geval de komende zes maanden zo zal gaan;
  • voorjaarsvakantie 2022: één dag langer aansluitend op de reguliere regeling (of maandag tot 17:00 uur of vrijdag tot 17:00 uur);
  • meivakantie 2022: vijf aaneengesloten dagen vanaf het reguliere omgangsweekend tot en met woensdag 17:00 uur;
  • zomervakantie 2022: tien dagen in onderling overleg te bepalen, waarbij partijen uiterlijk 1 april 2022 de exacte data hebben afgesproken;
  • hierna worden de vakanties en feestdagen bij helfte verdeeld;
  • op Vaderdag en de verjaardag van de vader (1 april) van 17:00 uur de dag ervoor tot 19:00 uur.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank. Zij verzoekt het hof - zoals zij dit aanvullend heeft verzocht in de e-mail van 12 februari 2024 en tijdens de mondelinge behandeling nog heeft uitgebreid met een vakantieregeling - om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een weekendregeling te bepalen waarbij de vader de minderjarige eenmaal per twee weken vrijdag uit school ophaalt en zaterdag om 16:00 uur bij de moeder terugbrengt en een vakantieregeling waarbij de minderjarige in de vakanties maximaal vier dagen bij de vader is en in de zomervakantie drie keer vier dagen. Ook heeft zij aanvullend verzocht te bepalen dat de minderjarige op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij de moeder verblijft.
4.3
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel dit hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
De moeder stelt dat het contact tussen de vader en de minderjarige in november 2021 door de vader is stopgezet, omdat hij bang was voor corona. Vervolgens heeft hij de moeder laten weten dat hij werkte op de dag dat er omgang tussen hem en de minderjarige zou zijn volgens de regeling. Als de moeder de dag niet zou aanpassen, dreigde de vader de minderjarige niet meer op te halen. Verder bedreigde de vader de moeder tijdens de contactmomenten. Zij werd verbaal mishandeld en geïntimideerd door de vader. De moeder is dan ook angstig voor hem en heeft EMDR-therapie gekregen. Zij is niet in staat om het contact tussen de vader en de minderjarige te ondersteunen. De spanning die het contact teweegbrengt brengt bij de moeder heeft invloed op de minderjarige. Zo vertelde hij de moeder dat hij bij de vader soms verdrietig was, buikpijn had en ziek werd. Ook is hij een keer ’s nachts wakker geworden omdat de vader en zijn partner ruzie hadden. De moeder maakt zich dan ook ernstige zorgen over de minderjarige en wil dat de raad een onderzoek doet naar het contact tussen de vader en de minderjarige om te bezien welke regeling is het belang van de minderjarige is.
5.2
De vader stelt dat de moeder geweigerd heeft om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. De vader was hierdoor genoodzaakt om een kort geding te starten. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2022 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en is een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag of dagdeel dat zij niet meewerkt, tot een maximum van € 25.000,-. De vader ontkent ten stelligste dat er ooit sprake is van uitoefening van druk van zijn zijde of van mishandeling. De moeder stond niet open voor enige uitbreiding van de contacten tussen de vader en de minderjarige. Blijkbaar lijdt zij aan een angststoornis die zij projecteert op de vader. Zij levert geen enkel ondersteunend bewijs van haar stellingen. Er is geen enkele reden om de omgang voor een periode van twee jaar op te schorten dan wel de raad onderzoek te laten doen. Het is in het belang van de minderjarige dat hij contact heeft met zijn beide ouders en daar ook van kan genieten. Indien de moeder weigert om de vastgestelde zorgregeling na te komen, dient het hoofdverblijf van de minderjarige gewijzigd te worden van de moeder naar de vader. Mogelijkerwijs kan door de raad ter zitting een ondertoezichtstelling van de minderjarige worden verzocht.
Beoordeling hof
5.3
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de vader de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor een groot deel niet nakomt. Zo komt de vader de minderjarige volgens de moeder al anderhalf jaar niet op de woensdag ophalen en ook nu het voorjaarsvakantie is, weet de moeder volgens haar verklaring niet of de vader de minderjarige conform de uitspraak van de rechtbank zal komen halen. Op de vrijdagen zou de vader de minderjarige volgens de zorgregeling van school moeten ophalen. Hij verschijnt volgens de moeder dan niet of te laat en dan moet de moeder of een van haar ouders halsoverkop naar school. De minderjarige wil de vader graag zien, maar krijgt steeds meer last van de situatie. Bij de vader worden 18+ oorlogsspelletjes gespeeld en de minderjarige komt apathisch, oververmoeid en in vieze kleding terug, aldus de moeder. Hij is ziek, moet spugen en de moeder houdt de minderjarige regelmatig op maandag thuis, zodat hij kan bijkomen. Soms heeft hij volgens de moeder pas net ontbeten als hij om vier uur ’s middags terugkomt en weet hij niet goed of het ochtend of middag is. De moeder wil speltherapie inzetten voor de minderjarige, maar heeft verklaard dat de vader daar niet voor wil tekenen. Hoewel de moeder het belang inziet van contact tussen de vader en de minderjarige, maakt zij zich wel ernstige zorgen. Gebleken is dat de ouders al twee jaar lang niet met elkaar communiceren en dat communicatie met de vader via de grootouders moederszijde of de partner van de moeder loopt. Voorts heeft de moeder verklaard dat de minderjarige aan het begin van de straat door de vader wordt afgezet en dat de minderjarige - thans nog maar zes jaar oud - dan naar het huis van de moeder loopt. Omdat de vader de minderjarige soms uren eerder afzet dan volgens de zorgregeling zou moeten, kan het voorkomen dat de minderjarige voor een dichte deur staat. De vader is niet ter zitting verschenen om zijn zienswijze naar voren te brengen en de stellingen van de moeder te weerspreken. Wel staat vast dat de minderjarige zijn vader graag wil zien. De moeder acht contact ook in het belang van de minderjarige. Als de vader zoals de moeder stelt zijn afspraken echter niet of nauwelijks nakomt, is het de vraag of de door de rechtbank opgelegde zorgregeling nog langer in het belang van de minderjarige is. Omdat evenmin duidelijk is of de regeling zoals door de moeder verzocht recht doet aan de belangen van de minderjarige op een ongestoord contact met zijn vader, acht het hof alvorens te beslissen onderzoek noodzakelijk naar de situatie van de minderjarige en het verloop van de geldende zorgregeling. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag of de door de rechtbank opgelegde zorgregeling wordt uitgevoerd en of deze in het belang is van de minderjarige. Ook dient te worden onderzocht hoe de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige er in de toekomst uit moet komen te zien. Gelet op de zorgelijke situatie zoals door de moeder geschetst, is het hof van oordeel dat in de tussentijd de zorgregeling zoals opgelegd door de rechtbank dient te worden gewijzigd en een voorlopige zorgregeling dient te worden vastgesteld totdat definitief op het verzoek van de moeder zal zijn beslist. Het hof zal de voorlopige zorgregeling vaststellen zoals door de moeder is verzocht, te weten eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot zaterdag 16:00 uur, waarbij de vader de minderjarige ophaalt van school en hem thuisbrengt, zonder dat daarbij voorlopig nog een vakantieregeling zal gelden. Wel zal het hof in de tussentijd de bestreden beschikking in stand laten voor zover daarbij is bepaald dat de minderjarige op de verjaardag van de vader en op Vaderdag bij hem verblijft, en in aanvulling daarop, overeenkomstig het verzoek van de moeder, bepalen dat de minderjarige op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij haar verblijft.
6. De beslissing
Het hof, in het hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad om een onderzoek in te (doen) stellen zoals hiervoor onder 5.3 omschreven en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot 28 september 2024 pro forma;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
wijzigt de door de rechtbank opgelegde zorgregeling en bepaalt dat voor de duur van het raadsonderzoek en totdat op het verzoek van de moeder zal zijn beslist een voorlopige zorgregeling zal plaatshebben waarbij de minderjarige bij de vader is eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zaterdag 16:00 uur, waarbij de vader de minderjarige van school ophaalt en hem op zaterdag 16:00 uur bij de moeder terugbrengt, en dat de minderjarige op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij haar verblijft en op de verjaardag van de vader en op Vaderdag bij hem verblijft;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, A.E. Sutorius-van Hees en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 13 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.