ECLI:NL:GHDHA:2024:437

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.336.769/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking inzake de verdeling van de echtelijke woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek van de vrouw, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2023. In die beschikking werd de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, werd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, en werd een zorgregeling vastgesteld. Tevens werd er kinderalimentatie ten laste van de man vastgesteld en de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de werking van de beschikking te schorsen, met name wat betreft de verdeling van de echtelijke woning.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De vrouw stelt dat zij de woning wil overnemen, vooral voor de kinderen, maar dat dit afhankelijk is van de verkoop van een gemeenschappelijk appartement in Tunesië. De man verzet zich tegen de schorsing en stelt dat de termijn voor de verdeling nog niet is aangevangen omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven.

Het hof oordeelt dat de vrouw een groot belang heeft bij de schorsing, omdat dit voorkomt dat de woning aan een derde wordt verkocht terwijl zij mogelijk in staat is om de woning over te nemen. Het hof weegt de belangen van beide partijen en de kinderen en komt tot de conclusie dat de vrouw meer tijd moet krijgen om haar financiële positie te verduidelijken. Het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, en de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank wordt geschorst totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.336.769/02
rekestnummers rechtbank : FA RK 23-929 en FA RK 23-3424
zaaknummers rechtbank : C/09/642455 en C/09/647492
beschikking van 13 maart 2024 op het schorsingsverzoek
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Verbraaken te Den Haag
en
[de man] ,
wonende [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Çiçek te Den Haag.

1.De zaak in het kort

De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 11 oktober 2023 (hierna ook: de bestreden beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen van partijen bij de vrouw bepaald en een zorgregeling tussen de man en de kinderen bepaald. Voorts is ten laste van de man een kinderalimentatie vastgesteld en is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De vrouw is het niet (geheel) eens met deze beslissing en is daarom in hoger beroep gekomen.
In deze procedure verzoekt de vrouw daarnaast dat het hof, zolang nog niet op het hoger beroep is beslist, de werking van de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] , schorst. Het hof wijst in deze beschikking dit schorsingsverzoek toe. Het hof legt hierna uit waarom het dit verzoek toewijst.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met verzoek tot schorsing en bijlagen, binnengekomen bij het hof op 9 januari 2024;
- het verweerschrift in het schorsingsverzoek met bijlagen, binnengekomen bij het hof op 15 februari 2024;
- een journaalbericht van mr. Verbraaken van 19 januari 2024 met bijlage, ingekomen op 22 januari 2024;
- een e-mail van mr. Verbraaken van 15 februari 2024 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024. Daarbij waren aanwezig de beide partijen met hun advocaten, alsmede ten behoeve van de man [tolk] , tolk in de taal Arabisch. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.Het geschil

De vrouw verzoekt de schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen, voor zover deze de onder 1 genoemde beslissing over de verdeling van de echtelijke woning betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer en vindt dat het hof dit verzoek van de vrouw moet afwijzen.

4.Beoordeling

4.1
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de man de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vrouw. Het hof kan op grond van de wet beslissen dat de beschikking toch nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
De maatstaven komen er – voor zaken als deze, waarin de verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd – kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen en de minderjarigen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing.
4.2
In de bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw binnen negen maanden na de datum van de bestreden beschikking aan de man dient aan te tonen dat zij de woning in [adres] (hierna: de woning) tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening.
4.3
De vrouw stelt dat het haar wens is om de woning over te nemen, vooral voor de kinderen van partijen die alle vier bij haar wonen en waarvan er twee nog minderjarig zijn. Volgens de door haar ingeschakelde financieel adviseur moet dit ook mogelijk zijn. Een en ander hangt echter samen met de verkoop van het gemeenschappelijke appartement van partijen in Tunesië (het ‘strandappartement’) en na het uitbetalen of verrekenen van de waarde van het onroerend goed in Tunesië dat op naam van de man staat. De inschatting van de vrouw is dat het hof de hoofdzaak niet inhoudelijk zal kunnen afdoen voor het verstrijken van de termijn van negen maanden. Vandaar dat de vrouw verzoekt om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
4.4
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw. Hij stelt dat de verdeling is vastgesteld onder de voorwaarde dat de echtscheidingsbeschikking, zijnde de bestreden beschikking, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat dit nog altijd niet is gebeurd. De negen maanden termijn is daarom nog niet aangevangen, aldus de man. Daarnaast is de man van mening dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij de woning zal kunnen overnemen en tegen welke waarde. Van de man kan niet verwacht worden dat gewacht wordt tot het strandappartement in Tunesië zal worden verkocht, hetgeen wellicht wel twee jaar kan duren. Van ander onroerend goed in Tunesië dat in de gemeenschap valt, is geen sprake volgens de man. De man heeft belang bij een spoedige verkoop van de woning, omdat hij de overwaarde nodig heeft om zich fatsoenlijk te huisvesten en langer omgang te kunnen hebben met het jongste kind van partijen.
4.5
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de termijn van negen maanden uit de bestreden beschikking pas begint te lopen bij inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking vermeldt immers dat de termijn aanvangt op de datum van die beschikking, en dus loopt tot en met 11 juli 2024. Dat als voorwaarde voor de verdeling geldt dat de echtscheidingsbeschikking moet worden ingeschreven, doet hier niet aan af.
4.6
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen gronden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de bestreden beschikking op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust. Evenmin is het hof gebleken van feiten of omstandigheden die na de bestreden beschikking zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Daarbij verdient opmerking dat het hof in de onderhavige procedure uit dient te gaan van de beslissing van de rechtbank dat het appartement aan [adres] in Tunesië niet gemeenschappelijk is en niet voor verdeling in aanmerking komt. De vrouw stelt uitsluitend dat de door de rechtbank vastgestelde termijn van negen maanden te kort is om aan de man aan te tonen dat zij de woning kan overnemen. De stelling dat de man meer onroerend goed in Tunesië bezit dan hij doet voorkomen, leent zich niet voor een bespreking in de onderhavige procedure, maar voor een bespreking in de hoofdprocedure omdat ze op de inhoud ziet. Wel kan het feit dat in deze fase (nog) niet (geheel) duidelijk is geworden of er – buiten het gemeenschappelijke strandappartement en het zojuist genoemde appartement aan [adres] – nog gemeenschappelijk onroerend goed in Tunesië bestaat waaruit de vrouw vermogen zou kunnen verkrijgen, een rol spelen in de belangenafweging die het hof thans moet maken.
4.7
Het hof is van oordeel dat de vrouw een groot belang heeft bij de verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging, nu deze tot gevolg zal hebben dat zij en de kinderen de woning voorlopig niet hoeven te verlaten. Door middel van schorsing kan worden voorkomen dat de situatie zich zal voordoen dat de echtelijke woning aan een derde zal moeten worden verkocht terwijl de vrouw mogelijkerwijs achteraf toch in staat zal blijken te zijn om de woning over te nemen. De vrouw is bij het uiteengaan van partijen eind 2022 in de woning achtergebleven met de vier kinderen van partijen. Partijen achtten het van belang dat de kinderen in de woning bij de vrouw zouden blijven en de man heeft in zijn inleidend verzoek tot echtscheiding ook verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Partijen waren het er in eerste aanleg dan ook over eens dat de vrouw de mogelijkheid moest krijgen om de echtelijke woning over te nemen. Onweersproken is dat de kinderen van partijen veel spanning ervaren over het al dan niet kunnen blijven wonen in de echtelijke woning en dat dit zijn weerslag heeft op hun functioneren. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen en de moeder bij stabiliteit van hun woonsituatie zwaarder weegt dan het belang van de man bij een spoedige verkoop van de woning. De man heeft woonruimte elders gevonden, maar wil verhuizen naar een geschiktere woning om de kinderen van partijen te kunnen ontvangen. De stelling van de vrouw dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om dit nu al te verwezenlijken, heeft de man onvoldoende onderbouwd weersproken. Gebleken is dat de vrouw zich inzet om de woning over te nemen, maar de vrouw heeft ook voldoende onderbouwd dat de verkoop van het onroerend goed te Tunesië daarvoor nodig is. Dat de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen voor 11 juli 2024 zal hebben plaatsgevonden, acht het hof niet aannemelijk. Het hof is van oordeel dat de belangenafweging tussen partijen ertoe moet leiden dat de vrouw in de gegeven omstandigheden meer tijd moet worden gegund om meer duidelijkheid te verkrijgen over haar financiële positie en daarmee over de mogelijkheid om de overname van de woning te realiseren.
4.8
Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vrouw toewijzen.

5.Beslissing

Het hof:
schorst de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2023, voor wat betreft de verdeling van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] totdat het hof heeft beslist in de hoofdzaak;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, A.F. Mollema en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 13 maart 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.