ECLI:NL:GHDHA:2024:437
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking inzake de verdeling van de echtelijke woning in het kader van echtscheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek van de vrouw, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2023. In die beschikking werd de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, werd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, en werd een zorgregeling vastgesteld. Tevens werd er kinderalimentatie ten laste van de man vastgesteld en de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de werking van de beschikking te schorsen, met name wat betreft de verdeling van de echtelijke woning.
Het hof heeft de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De vrouw stelt dat zij de woning wil overnemen, vooral voor de kinderen, maar dat dit afhankelijk is van de verkoop van een gemeenschappelijk appartement in Tunesië. De man verzet zich tegen de schorsing en stelt dat de termijn voor de verdeling nog niet is aangevangen omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven.
Het hof oordeelt dat de vrouw een groot belang heeft bij de schorsing, omdat dit voorkomt dat de woning aan een derde wordt verkocht terwijl zij mogelijk in staat is om de woning over te nemen. Het hof weegt de belangen van beide partijen en de kinderen en komt tot de conclusie dat de vrouw meer tijd moet krijgen om haar financiële positie te verduidelijken. Het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, en de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank wordt geschorst totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist.