ECLI:NL:GHDHA:2024:436

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.321.701/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling tussen formele samenlevers met ongelijke investering in de gemeenschappelijke woning

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen twee formele samenlevers, de vrouw en de man, na de beëindiging van hun relatie. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, waarin onder andere de verdeling van hun gemeenschappelijke woning aan de orde was. De rechtbank had in haar vonnissen bepaald dat de man een aanspraak had op de eenvoudige gemeenschap van € 160.939,12 en dat de vrouw een maandelijkse gebruiksvergoeding van 2% van de overwaarde van de woning zou ontvangen. De vrouw heeft in haar memorie van grieven negen grieven geformuleerd, terwijl de man in zijn memorie van antwoord incidenteel appel heeft ingesteld met zeven grieven. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, tenzij daartegen een grief is gericht. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 30 maart 2022. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de gebruiksvergoeding van de man aan de vrouw vernietigd en opnieuw bepaald dat de man een maandelijkse gebruiksvergoeding moet betalen, vastgesteld op 2% van de helft van de door taxatie vastgestelde overwaarde van de woning, met terugwerkende kracht vanaf 16 oktober 2021. Tevens is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van € 6.560,64 aan de man. De overige vonnissen zijn bekrachtigd en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 5 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie
Zaaknummer : 200.321.701/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/617202 / HA ZA 21-787

Arrest d.d. 5 maart 2024

inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Schellekens te Alphen aan de Rijn

Het verloop van het geding

Op 9 november 2022 is de vrouw in hoger beroep gekomen tegen het tussenvonnis van 30 maart 2022 en het eindvonnis van 10 augustus 2022, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 30 november 2022, van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw negen grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken en heeft incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van zeven grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft de vrouw de grieven weersproken.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en verzocht om een mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Ter zitting zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten.
Ten slotte is arrest bepaald op heden.

De beoordeling van het hoger beroep

Vonnis 10 augustus 2022

1. De rechtbank heeft als volgt beslist:
“3.1. veroordeelt partijen over te gaan tot verdeling van woning 2 door toedeling en
levering daarvan aan [de vrouw] of anders aan een derde, volgens de instructies die staan
in 2.11, 2.12 en 2.13, bevattende een voorwaardelijke veroordeling op grond van artikel
3:300 BW;
3.2.
verklaart voor recht dat [de man] een aanspraak heeft op de eenvoudige
gemeenschap van € 160.939,12;
3.3.
veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] [tot] de helft van het aandeel dat
partijen samen hebben opgebouwd in de fondsen van de VvE per de datum van levering van
woning 2 aan [de man] , onder de opschortende voorwaarde dat woning 2 is geleverd aan [de man] ;
3.4.
bepaalt dat [de man] , per de datum van dit vonnis, het uitsluitend gebruik en de
bewoning van woning 2 toekomt, met veroordeling van [de vrouw] om woning 2 ontruimd
te houden;
3.5.
veroordeelt [de man] om voor het gebruik van woning 2 aan [de vrouw] een
maandelijkse gebruiksvergoeding te betalen, waarvan de hoogte moet worden vastgesteld op
2% van de (in 2.11 genoemde) door taxatie vast te stellen overwaarde van woning 2, vanaf
16 oktober 2021 tot aan de datum waarop het aandeel van [de vrouw] in de woning aan [de man]
is geleverd of de woning door [de man] is ontruimd ten behoeve van de verkoop en
levering aan derden;
3.6.
verklaart voor recht dat de inboedelgoederen, thans aanwezig in woning 2, privéeigendom van [de man] zijn;
3.7.
bepaalt dat het saldo op de en/of rekening met rekeningnummer [rekeningnummer]
toekomt aan [de vrouw] , zonder enige nadere verrekening en gelast [de man]
om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het op naam van alleen [de vrouw]
zetten van deze rekening;
3.8.
bepaalt dat de vordering die partijen op Conservatrix hebben, bij helfte tussen
partijen moet worden verdeeld;
3.9.
verklaart liet vonnis tot zover, met uitzondering van 3.2 en 3.6, uitvoerbaar bij
voorraad;
3.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.11.
wijst de vorderingen over en weer voor de rest af.”

Herstelvonnis 30 november 2022

2. De rechtbank heeft hierin als volgt beslist:
“3.1. verbetert het tussen partijen gewezen vonnis van 10 augustus 2022, in die zin dat het dictum onder 3.1 komt te luiden:
3.1.
veroordeelt parten over te gaan tot verdeling van woning 2 door toedeling en levering daarvan aan [de man] of anders aan een derde, volgens de instructies die staan in 2.11, 2.12 en 2.13, bevattende een voorwaardelijke veroordeling op grond van artikel 3:300 BW.”

Vordering van de vrouw

3. De vrouw heeft in het principale appel gevorderd bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te vernietigen de vonnissen van [het hof leest:] 30 maart 2022, 10 augustus 2022 en 30 november 2022 van de rechtbank Den Haag, Team Handel, onder zaaknummer / rolnummer: C/091617202 / HA ZA 21-787 tussen [de vrouw] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [de man] als eiser in conventie, verweerder in reconventie gewezen en opnieuw rechtdoende, bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de man] alsnog in zijn oorspronkelijke vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans hem die te ontzeggen en de oorspronkelijke vorderingen van [de vrouw] alsnog (volledig) toe te wijzen, met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties, een bedrag aan kosten advocaat daaronder begrepen.

Incidentele vordering van de man

4. De man heeft in het incidentele appel gevorderd dat het Gerechtshof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 10 augustus 2022 vernietigt ten aanzien van beslissing 3.3, 3.5, 3.7 en 3.11 en de grieven van [de man] tegen die beslissingen toewijst en daarbij [de vrouw] veroordeelt om aan [de man] te betalen:
-€ 820,00 uit hoofde van de investering in de keuken [woning 1] bij toewijzing van grief 5 van [de vrouw] ;
-€ 52.500,00 uit hoofde van de verdeling van het appartement, bij toewijzing van grief 1 van [de man] ;
-€ 16.849,95 dan wel € 13.349,95 uit hoofde van de door [de man] betaalde kosten voor de badkamer en keuken van het appartement [woning 1];
-€ 2.373,12 uit hoofde van de door [de man] ten onrechte betaalde kosten voor het VvE reservefonds;
-€ 6.560,64 uit hoofde van de door [de man] ten onrechte betaalde gebruiksvergoeding;
-de helft van de saldi op de peildatum van [rekeningnummer] en [rekeningnummer] .
en ten aanzien van de vermeerdering van eis:
- [de vrouw] te veroordelen tot afgifte van de administratiemappen van [de man] aan [de man] en vernietiging van de digitale bestanden/kopieën;
- [de vrouw] te veroordelen tot het geven van inzage in het saldo op de peildatum van [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ;
-voor recht te verklaren dat [de man] een aanvullend vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap ter hoogte van zijn nominale investering in het appartement [woning 2] ter hoogte van € 14.245,56 en [de vrouw] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.122,78 aan hem;
-een en ander met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van dit hoger beroep.

Algemeen

5. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten tenzij daartegen een grief is gericht.
6. Voor de leesbaarheid van het arrest geeft het hof enige feiten weer. Partijen hebben op [datum] 2006 een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Uit deze samenlevingsovereenkomst volgt onder meer dat partijen een regeling hebben willen sluiten voor hun vermogensrechtelijke verhoudingen, de kosten van de huishouding en de gemeenschappelijke goederen en/of zaken en eventueel de gemeenschappelijke woning in geval van verbreking van de relatie. In de loop van 2021 hebben partijen hun samenleving beëindigd. Partijen hebben twee woningen in mede-eigendom gehad. De eerste woning is gelegen te [woning 1] (hierna ook: woning 1) en de tweede gemeenschappelijke woning is gelegen aan de [woning 2] (hierna ook: woning 2). Uit de processtukken volgt dat woning 1 in 2020 door partijen aan derden is verkocht en geleverd en dat woning 2 inmiddels tussen partijen is verdeeld en wel in die zin dat de vrouw haar aandeel in die woning aan de man heeft overgedragen. Uit de stukken in hoger beroep volgt dat er tussen partijen nog een groot aantal geschilpunten zijn met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun samenleving.
7. Tegen het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarin de verschijning van partijen is bevolen en iedere verder beslissing is aangehouden, is geen grief gericht. De vrouw is in haar principale appel dan ook niet-ontvankelijk voor zover dat appel zich richt tegen dit tussenvonnis.

Waarde van de [woning 2]

8. Uit de eerste grief van de vrouw volgt dat zij het niet eens is met de marktwaarde die de makelaar/taxateur op 9 september 2022 heeft vastgesteld met betrekking tot de [woning 2] . In de visie van de vrouw heeft de makelaar/taxateur een selectie gemaakt van referentiepanden die niet representatief zijn. Voorst is zij van mening dat de makelaar/taxateur niet goed rekening heeft gehouden met de marktontwikkelingen. De vrouw is van mening dat van een waarde van de woning moet uitgegaan worden van € 650.000,- in plaats van € 615.000,-.
9. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. De man is van mening dat de waarde van de woning op een correcte wijze is vastgesteld.
10. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 10 augustus 2022 een helder spoorboekje gegeven hoe partijen dienen te handelen in het kader van de verdeling van de [woning 2] . Uit productie 1 behorende bij de memorie van grieven volgt dat beide partijen aan Drieman garantiemakelaars de opdracht hebben gegeven om de woning te taxeren. De taxatie is verricht door mevr. E.M. Kuit–Van Heijningen, deze taxateur is ingeschreven bij NVM. Bij de taxatie waren ook de advocaten van beide partijen aanwezig. In het taxatierapport is aangegeven het doel van de taxatie, te weten boedelverdeling. De taxateur heeft in haar rapport ook een definitie gegeven van het begrip marktwaarde alsmede heeft zij aangegeven hoe zij die marktwaarde heeft vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de taxateur op een inzichtelijke wijze heeft aangegeven op basis waarvan zij - onder het toeziend oog van de advocaten van partijen - de waarde van de woning heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen rechtens relevante gronden aangevoerd die er toe zouden moeten leiden dat zij niet gebonden is aan de door de taxateur vastgestelde waarden van € 615.000,-. Er is geen enkele aanwijzing dat de taxatie onvoldoende objectief of zorgvuldig is verricht. Indien er in de visie van de vrouw sprake was geweest van een misslag door de makelaar/taxateur had het op haar weg gelegen om dit met een gedegen tegen-taxatierapport te onderbouwen. De grief van de vrouw treft dus geen doel.

Schenking [oma van de man]

11. In randnummer 31 stelt de vrouw als tweede grief dat het de bedoeling was van [oma van de man] om het bedrag van € 100.000,- in 2014 te schenken aan beide partijen. De vrouw is van mening dat nu het bedrag van € 100.000,- aan hen beiden is geschonken de man geen vergoedingsrecht heeft van € 99.999,98.
12. Door de man is gemotiveerde verweer gevoerd. Door de man is onder meer aangevoerd dat de schenking van € 100.000,- belastingvrij was en dat die belastingvrijstelling alleen voor hem gold.
13. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat [oma van de man] alleen aan de man de schenking van € 100.000,- heeft verricht en niet aan beide partijen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in appel geen (nieuwe) relevante feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Schenkbelasting is een aangifte belasting en de belasting wordt geheven bij de verkrijger, het hof verwijst in deze naar artikel 36 en 37 Successiewet 1956. Het hof verwijst eveneens naar de aangifte schenkbelasting 2014 (zie productie 11 bij de dagvaarding in eerste aanleg). In de aangifte zijn expliciet vermeld de naam van de schenker ( [oma van de man] ) en de gegevens van de ontvanger (alleen de man). De aangifte is ondertekend door [oma van de man] en de man. Uit de verklaring van de man, ondersteund met het schriftelijk bewijs van de aangifte, volgt dat de schenking alleen is verricht aan de man en niet aan partijen gezamenlijk.

Schenking [moeder van de man]

14. In de derde grief stelt de vrouw de schenking van [moeder van de man] aan de orde. In randnummer 35 van haar memorie van grieven erkent zij dat de man in 2018 een schenking van zijn moeder heeft verkregen van € 25.000,-. De vrouw betwist echter dat het bedrag van € 25.000,- is gebruikt voor de financiering van de [woning 2] .
15. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de man is wederom gesteld dat het bedrag van € 25.000,- is aangewend voor de financiering van voormelde woning, hij verwijst onder meer naar een notitie van [persoon] van 11 mei 2018. Voormelde notitie is gericht aan de man en de vrouw en in deze notitie is aangegeven hoe de [woning 2] zou worden gefinancierd. In de notitie is vermeld schenking moeder € 25.000,-. Door de man zijn in appel in het geding gebracht details af- en bijschrijvingen van de ING waaruit volgt dat de moeder van de man op 12 juni 2018 een bedrag van € 25.000,- aan hem heeft geschonken. Gezien voorstaande feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 25.000,- is aangewend voor de financiering van de [woning 2] . Grief 3 treft dus ook geen doel.

Keuken [woning 2]

16. In de vierde grief stelt de vrouw dat partijen de keuken voor woning 2 destijds samen hebben gekocht bij de Hubo en dat de moeder van de man de keuken in 2020 heeft betaald. Ondanks vorenstaande feiten is de vrouw van mening dat de man geen vergoedingsrecht heeft. Het hof verwijst naar randnummer 41 van de memorie van grieven van de vrouw.
17. De man stelt in randnummer 27 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel dat hij genoegzaam heeft aangetoond dat de keuken in de woning volledig door zijn moeder is betaald en dat hij een vergoedingsrecht heeft.
18. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden aangenomen dat de man een vergoedingsrecht heeft van € 35.890,74, het hof neemt hiertoe de gronden van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof meent dat voldoende is komen vast te staan dat de betaling van de keuken door de moeder van de man een schenking aan de man betrof en verwijst hiertoe ook naar de schriftelijke verklaring van de moeder, die de man als productie 30 in eerste aanleg heeft overgelegd. Het hof verwijst in deze eveneens naar de samenlevingsovereenkomst. Partijen hebben hierin zelf afspraken gemaakt wanneer er een vordering van de ene op de andere partij ontstaat indien een partij meer bijdraagt dan de ander. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen is tussen partijen niet in geschil dat op grond van de samenlevingsovereenkomst een vergoedingsrecht bestaat voor zover een van partijen heeft geïnvesteerd in de woning. Ook de vierde grief treft dus geen doel.

Keuken [woning 1]

19. In randnummer 44 van haar memorie van grieven stelt de vrouw dat zij op 1 mei 2006 uit eigen middelen een bedrag van € 7.000,- naar de gezamenlijke rekening heeft overgeboekt. Deze betaling is gedaan voor de aankoop van de keuken.
20. In randnummer 30 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij privégeld heeft aangewend voor de aankoop van de keuken.
21. Het hof overweegt als volgt. Op de vrouw rust de stelplicht en de bewijslast dat zij een bedrag van € 7.000,- heeft geïnvesteerd in de [woning 1] . Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen of zij uit privémiddelen een bedrag van € 7.000,- in de gemeenschappelijke woning heeft geïnvesteerd. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de geldstroom van privé naar de investering in de gemeenschappelijke woning duidelijk in kaart te brengen. Partijen hebben zelf afspraken gemaakt in de samenlevingsovereenkomst met betrekking tot investeringen in de eigen woning. Het had dus op de weg van de vrouw gelegen om de door haar gedane investeringen in de gemeenschappelijke woning goed vast te leggen, nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico. Daarbovenop komt nog dat niet is komen vast te staan of de vrouw met een dergelijke investering meer zou hebben bijgedragen aan de aankoop van de keuken dan waartoe zij gehouden was.

[auto]

22. Uit grief 6 volgt dat de vrouw van mening is dat zij een vordering op de man heeft van € 7.000,- aangezien zij op 26 augustus 2014 een bedrag van € 7.000,- naar de rekening van de man heeft overgeboekt waarmee de man een [auto] heeft aangeschaft.
23. In randnummer 36 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat hij het privégeld van de vrouw heeft aangewend voor de aankoop van de [auto].
24. Het hof overweegt als volgt. In artikel 2 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen het navolgende met elkaar overeengekomen:
“Verkrijgt een der partijen een goed/zaak tegen een contraprestatie welke geheel of gedeeltelijk door de ander is betaald, dan heeft die ander een recht op vergoeding voor een bedrag dat ten laste van zijn vermogen is gekomen. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.”Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld – mede bezien de gemotiveerde betwisting door de man – kan het hof niet vaststellen dat privégeld van de vrouw is geïnvesteerd in een goed van de man zijnde de [auto]. De rechtbank heeft op goede gronden de vordering van de vrouw afgewezen en het hof maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne.

Binck Bank

25. In randnummer 52 van de memorie van grieven stelt de vrouw dat de man voor haar zou gaan beleggen via Binck Bank, in dat kader heeft de vrouw op 4 december 2017 een bedrag van € 5.750,- naar de man overgeboekt onder vermelding van x. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte haar vergoedingsrecht heeft afgewezen.
26. In randnummer 38 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de man dat de vrouw ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat zij een bedrag van € 5.750,- aan privégeld heeft overmaakt met als doel om voor haar te gaan beleggen. Voorts stelt de man dat de vrouw niet heeft gesteld op basis van welke grondslag zij een vordering op de man heeft.
27. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de vordering van de vrouw heeft afgewezen en maakt die tot de zijne. Ook in appel heeft de vrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een deugdelijke administratie bij te houden. Als zij een bedrag van € 5.750,- overboekt naar de man onder vermelding van x dan kan daar niet uit worden afgeleid dat de gelden bestemd waren om te beleggen. Het niet bijhouden van een deugdelijke administratie komt voor rekening en risico van de vrouw. Uit de toename van het bij Binck Bank belegde vermogen van de man van € 21.989,91 per 1 januari 2017 naar € 50.523,69 per 31 december 2017 kan in ieder geval volstrekt niets worden afgeleid over de overboeking van de vrouw.

Aegon maandbedragen

28. In randnummer 56 van haar memorie van grieven stelt de vrouw dat zij gedurende 10 jaar van 2011 tot en met 2020 € 100,- per maand als spaarvermogen op de rekening van de man heeft gestort. Uit dien hoofde heeft de vrouw op de man een vordering van € 12.000,-.
29. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. In randnummer 43 van zijn memorie van antwoord teven incidenteel appel stelt hij dat het bedrag van € 100,- van de gezamenlijke rekening bij de ABN AMRO naar zijn Aegon-rekening werd overgeboekt. De ABN AMRO rekening werd door beide partijen gevoed. Er is dus geen sprake geweest van privégeld van de vrouw. De man betaalde vanaf zijn privérekening de ziektekosten van de vrouw. De betaling van € 100,- was een compensatie voor de betaling door de man van de ziektekosten van de vrouw.
30. Het hof overweegt als volgt. Schriftelijk bewijs had de vrouw al in het geding kunnen brengen, nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico. Gezien het gemotiveerde verweer van de man kan het hof niet vaststellen dat er privévermogen van de vrouw in het privévermogen van de man is gevloeid. Het hof kan net als de rechtbank niet vaststellen dat de vrouw een vordering heeft op de man van € 12.000,-.

Inboedel

31. Met grief 9 komt de vrouw op tegen de beslissing van de rechtbank op het punt van de inboedelgoederen namelijk dat die feitelijk al bij helfte zijn verdeeld, omdat de voorzieningenrechter bij mondelinge uitspraak van 4 oktober 2021 heeft bepaald dat de vrouw '[inboedel]' bestaande uit vier stoelen en twee kleine tafeltjes alsmede haar persoonlijke spullen uit woning 2 mag meenemen en dat de vrouw heeft erkend dat zij meer spullen heeft meegenomen dan is bepaald door de voorzieningenrechter. In randnummer 61 stelt zij dat zij weliswaar verschillende inboedelgoederen uit woning 2 heeft meegenomen, maar zij betwist dat de inboedelgoederen daarmee feitelijk al bij helfte zijn verdeeld en vordert verdeling daarvan conform haar inboedellijst.
32. De man betwist in randnummer 47 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel de lijst van de vrouw en haar stellingen rondom de verdeling van de inboedelgoederen. Volgens hem heeft de vrouw (veel) meer meegenomen dan zij stelt (en dan haar toekwam) en daarbovenop nog een bedrag van € 5.000,- aan inrichtingskosten van de man ontvangen voor haar nieuwe woning. Voor zover bij helfte moet worden verdeeld, stelt de man dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de inboedel reeds feitelijk is verdeeld en afgerekend.
33. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de vordering van de vrouw heeft afgewezen en maakt die tot de zijne. Het hof overweegt nog dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat er nog inboedelgoederen moeten worden verdeeld en/of verrekend. Het hof constateert daarbij nog dat de vrouw in ieder geval al een behoorlijk aantal inboedelgoederen heeft meegenomen, waaronder ook goederen die zij op haar inboedellijst heeft vermeld (en ook worden vermeld op de lijst van goederen die zij al heeft meegenomen).

Bewijsaanbod vrouw

34. De vrouw geeft in haar memorie van grieven meermalen aan dat zij als getuige kan worden gehoord. De vrouw geeft echter niet aan of en wat zij anders zal verklaren dan hetgeen zij reeds schriftelijk heeft gesteld, en waarom dat niet reeds in de stukken is of kon worden vermeld. Een getuigenverhoor van de vrouw heeft naar het oordeel van het hof geen enkele toegevoegde waarde, nog daargelaten dat de verklaring van een partijgetuige in het algemeen reeds een beperkte bewijswaarde toekomt.

Peildatum voor waardering [woning 2]

35. De man stelt in zijn eerste incidentele grief de peildatum voor de waardering van de hierboven genoemde woning aan de orde. De man wenst op basis van de redelijkheid en billijkheid uit te gaan van een andere peildatum dan de rechtbank heeft gedaan. Uit het betoog van de man volgt dat hij van mening is dat de vrouw de verdeling van de woning zolang mogelijk heeft gerekt vanwege de stijging van de huizenprijzen. In randnummer 56 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt hij dat de waarde van de woning moet worden gesteld op een bedrag van € 510.000,-.
36. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. In de visie van de vrouw zijn er geen feiten en omstandigheden door de man gesteld die zouden moet leiden tot het vaststellen van een andere peildatum dan dat de rechtbank heeft gedaan.
37. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist met betrekking tot de peildatum tot waardering van de woning. In appel heeft de man geen (nieuwe) feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan geoordeeld kan worden dat van een andere peildatum moet worden uitgegaan dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de vrouw de verdeling nodeloos heeft vertraagd, de vrouw had er een gerechtvaardigd belang bij dat de woning zo hoog mogelijk zou worden getaxeerd. De incidentele grief van de man treft dus geen doel.

Badkamer en keuken [woning 1]

38. In randnummer 57 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de man dat hij een vergoedingsrecht heeft van € 33.699,89 uit hoofde van de door de man betaalde keuken en badkamer voor een totaal bedrag van € 33.699,89. Door de man wordt erkend dat de betaalbewijzen niet meer voor handen zijn.
39. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Door haar is gesteld dat de facturen aan beide partijen zijn gericht en dat de man geen betaalbewijzen heeft overgelegd.
40. Het hof overweegt als volgt. Ook voor de man geldt de regel dat wie stelt moet bewijzen. De man heeft naar het oordeel van het hof zelfs niet het begin van bewijs geleverd dat hij uit privévermogen een bedrag van € 33.699,89 in de voormalige echtelijke woning heeft geïnvesteerd. Het had op de weg van de man gelegen om vermogensmutaties/geldstromen duidelijk te administreren, nu hij dit niet heeft gedaan komt dit voor zijn rekening en risico. De grief van de man treft dus geen doel.

Gebruiksvergoeding [woning 2]

41. De man is het niet eens met de gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw moet betalen ter zake het gebruik van de [woning 2] . In randnummer 61 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de man dat de gebruiksvergoeding van 2% berekend moet worden over
de helftvan de taxatiewaarde van het appartement. De man wenst dat de vrouw alsnog aan hem terugbetaalt een bedrag van € 6.560,64.
42. De vrouw is van mening dat de vergoeding niet op een te hoog bedrag is gesteld.
43. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in r.o. 2.37 overwogen:
“Vanaf 16 oktober 2021 is de vergoeding waarop [de vrouw] recht heeft 2% van de (in 2.11 genoemde) door taxatie vast te stellen overwaarde van woning 2. Het is namelijk gebruikelijk om de gebruiksvergoeding te schatten aan de hand van een percentage van de overwaarde van de woning. Daarbij sluit de rechtbank aan bij het door [de vrouw] gevorderde percentage van twee procent want het was in de jaren na 2018 gebruikelijk en redelijk om een dergelijk percentage te hanteren.”In de rechtspraak is geen eenduidige richtlijn te vinden op welke wijze de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld. De grondslag van de hoogte van de vordering wordt mede bepaald door hetgeen in het specifieke geval redelijk en billijk wordt bevonden. Indien een berekeningswijze wordt gehanteerd aan de hand van het rendement op de (getaxeerde) overwaarde van de woning, dient de gebruiksvergoeding naar het oordeel van het hof echter te worden berekend over de helft van de overwaarde. De helft van de overwaarde komt de vrouw immers toe. In dit geval vindt het hof het ook redelijk en billijk dat de gebruiksvergoeding wordt gesteld op 2% van de helft van de getaxeerde overwaarde van de woning. De grief treft in zoverre doel. Dat de vrouw bij (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis op dit punt een bedrag aan de man moet terugbetalen als hij aan dit vonnis heeft voldaan, volgt uit het voorgaande. De man heeft onbetwist gesteld dat dit een bedrag van € 6.560,64 betreft, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.

Reservefonds VvE

44. De man is in zijn vierde incidentele grief van mening dat hij niet vrijelijk over het fonds kan beschikken. In de visie van de man heeft de makelaar/taxateur bij de taxatie geen rekening gehouden met het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen ter zake het reservefonds VvE. De man is van mening dat hij ten onrechte een bedrag van € 2373,50 aan de vrouw heeft betaald ter zake reservefonds VvE.
45. Door de vrouw wordt verweer gevoerd. In randnummer 11 van haar memorie van grieven stelt de vrouw dat het opgebouwde bestanddeel in het reservefonds van de VvE niet van invloed is geweest op de taxatie.
46. Het hof overweegt als volgt. De vordering op de VvE is een goed dat een waarde vertegenwoordigt, ook als het niet zelfstandig kan worden overgedragen. De waarde van de vordering moet ook jaarlijks in de belasting aangifte worden verwerkt. In het taxatierapport zoals hiervoor in rechtsoverweging 10 benoemd is alleen vermeld de omvang van het algemene reservefonds en het fonds voor onderhoud. Er is door de makelaar/taxateur geen specificatie gemaakt van welk deel van het fonds aan partijen toekomt. Bij de omschrijving van het begrip marktwaarde heeft de taxateur niet vermeld dat in de marktwaarde is inbegrepen het aandeel in het reservefonds van de VvE. Het hof is van oordeel dat een redelijk uitleg van het taxatierapport met zich meebrengt dat bij de taxatie geen rekening is gehouden met het reservefonds in de VvE. De grief van de man treft geen doel.

Saldo van de rekening [rekeningnummer]

47. De man betoogt in zijn vijfde incidentele grief dat de rechtsbank ten onrechte heeft overwogen dat de man niet heeft aangetoond dat bovengenoemde rekening een eenvoudige gemeenschap vormde. Hij stelt dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 april 2023 een bedrag van € 78.075,23 heeft overgemaakt naar bovengenoemde rekening bij de ABN AMRO. Uit het betoog van de man volgt dat de rekening door beide partijen is gevoed en dat het saldo op de rekening aan beide partijen toekomt.
48. Door de vrouw wordt in randnummer 13 van haar memorie van antwoord in het incidentele appel gesteld dat de man regelmatig betaalde aan de hypotheeklasten en de gezamenlijk woonlasten en overige uitgaven. In de visie van de vrouw heeft de man geen aanspraak op enig aandeel in het saldo.
49. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat bovengenoemde rekening op de naam van beide partijen staat. Het feit dat de rekening op beider naam staat geeft echter geen antwoord op de vraag wie gerechtigd is op het saldo op de rekening. Gerechtigd op het saldo is degene die uit eigen vermogen het geld op de rekening heeft gestort. In hoger beroep staat ook vast dat de vrouw de en/of rekening al aan het begin van de relatie met de man had en dat het de enige betaalrekening was waarover zij beschikte. Haar volledige salaris werd op de en/of rekening gestort en zij betaalde al haar kosten van die rekening. Ook de gezamenlijke lasten voor woning 2 werden vanaf de en/of rekening betaald. De man maakte voor die gezamenlijke lasten een bijdrage over naar de en/of rekening vanaf zijn eigen betaalrekening(en). Niet vast is komen te staan dat de man ook privévermogen naar deze rekening heeft overgemaakt dat niet bedoeld was om (gezamenlijke) lasten te voldoen. Wel is het voor de vrouw in privé bedoelde bedrag van € 5000,- aan herinrichtingskosten door de man op deze rekening gestort. Nu de rekening derhalve is gevoed met vermogen van de vrouw, en voor zover de rekening is gevoed met vermogen van de man aangenomen moet worden dat daarmee gezamenlijke lasten zijn voldaan, komt het resterende saldo op de peildatum naar het oordeel van het hof aan de vrouw toe. Dat de man maandelijks meer aan de gezamenlijke lasten zou hebben bijgedragen dan de vrouw, doet aan het voorgaande niet af. De grief van de man treft derhalve geen doel.

Saldo van de rekening [rekeningnummer]

50. De man is in zijn zesde incidentele grief van mening dat hij gerechtigd is op de helft van het saldo van voormelde rekening op de peildatum. In de visie van de man is de betreffende rekening niet alleen gevoed met privégeld van de vrouw.
51. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd.
52. Het hof overweegt als volgt. De rekening bij Aegon staat uitsluitend op naam van de vrouw. Het saldo op die rekening behoort uitsluitend tot haar vermogen. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet voldoende onderbouwd op basis waarvan hij aanspraak kan maken op het vermogen van de vrouw en voorts heeft de man zijn vordering niet gekwantificeerd. Dat de rekening structureel en/of alleen is gevoed vanaf de en/of rekening, is hiervoor in ieder geval onvoldoende, zeker nu het hof oordeelt dat ook het saldo op die rekening aan de vrouw toekomt. De grief treft dus geen doel.

Vergoedingsrecht vrouw € 10.000,-

53. De man is het in zijn zevende incidentele grief niet eens met de overweging van de rechtbank dat de vrouw op 13 juni 2018 € 10.000,- heeft aangewend voor de aankoop van het appartement. De man stelt in randnummer 77 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel dat de vrouw op 13 juni 2018 een bedrag van € 10.000,- heeft overgemaakt onder vermelding van hypotheek. In de visie van de man ontbreekt een grondslag voor een vergoedingsvordering. In randnummer 78 stelt de man, dat als het hof van oordeel is dat de vrouw wel een vergoedingsrecht toekomt dan komt hem een aanvullend vergoedingsrecht toe van € 14.245,56.
54. Uit het betoog van de vrouw volgt dat zij het bedrag van € 10.000,- op 13 juni 2018 aan de man heeft overgeboekt en dat dit bedrag is gebruikt voor de financiering van de woning. Voorts betwist de vrouw dat de man een extra vergoedingsrecht heeft indien zijn grief geen doel treft.
55. Het hof overweegt als volgt. In r.o. 2.31 van het bestreden vonnis overweegt de rechtbank:
“Anders is dit voor de betaling op 13 juni 2018 met de omschrijving hypotheek. Het tijdstip van deze betaling strookt met het feit dat de overdracht van de woning 2 aan partijen op 18 juni 2018 heeft plaatsgevonden, zodat aannemelijk is dat dit bedrag is gebruikt voor de financiering van de woning. Voor dit bedrag komt [de vrouw] dus een vergoedingsrecht toe.”In eerste aanleg is in het geding gebracht de nota van afrekening van 18 juni 2018 van Limes Netwerk Notarissen. Uit die afrekening volgt dat partijen aan de notaris dienden te voldoen de somma van € 49.245,56. Voorts heeft hof kunnen vaststellen dat de man voormeld bedrag op 14 juni 2018 aan de notaris heeft overgeboekt. Door de man wordt erkend dat hij vanaf de Aegon rekening van de vrouw het bedrag van € 10.000,- heeft ontvangen. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen behoort dat saldo op de Aegon rekening tot het privévermogen van de vrouw. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat uit haar privévermogen een bedrag van € 10.000,- is aangewend voor de financiering van [woning 2] Naar het oordeel van het hof heeft de man niet inzichtelijk gemaakt dat hij recht heeft op een aanvullend vergoedingsrecht van € 14.245,56.

Vermeerdering van eis

56. Bij vermeerdering van eis heeft de man voorts onder meer nog gevorderd de vrouw te veroordelen tot afgifte van de administratiemappen van de man aan hem en vernietiging van de digitale bestanden/kopieën. Het betreft hier, zowel wat betreft de mappen als de bestanden afschriften en kopieën van administratie waarover de man zelf ook beschikt. De man heeft niet aangegeven waarop hij deze vordering baseert en het hof ziet hiervoor ook geen juridische grondslag. Het hof zal deze vorderingen derhalve afwijzen.
57. Wat betreft de vordering om de vrouw te veroordelen tot het geven van inzage in het saldo op de peildatum van [rekeningnummer] en [rekeningnummer] geldt dat deze eveneens wordt afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat het saldo op deze rekeningen aan de vrouw toekomt, zodat de man geen belang heeft bij inzage in deze rekeningen.

Proceskosten

58. Het hof ziet, mede gelet op de relatie tussen partijen als ex-samenwoners, aanleiding om de proceskosten te compenseren.

Conclusie

59. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof in het principale en het incidentele beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 30 maart 2024;
vernietigt rov. 3.5 van het bestreden vonnis van 10 augustus 2022 en, opnieuw rechtdoende;
veroordeelt de man om voor het gebruik van woning 2 aan de vrouw een maandelijkse gebruiksvergoeding te betalen, waarvan de hoogte moet worden vastgesteld op 2% van de helft van de door taxatie vastgestelde overwaarde van woning 2, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de datum waarop het aandeel van de vrouw in de woning aan de man is geleverd;
veroordeelt de vrouw in dat kader tot terugbetaling aan de man van € 6.560,64;
verklaart zijn beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten, in die zijn dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.F. Mollema en J.B. Backhuijs en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.