ECLI:NL:GHDHA:2024:435

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.336.067/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van grootouders inzake uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootouders van een minderjarige die sinds ongeveer zes jaar bij hen verblijft. Aanvankelijk was dit binnen een vrijwillig kader, maar laatstelijk na een verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Kort voor het aflopen van deze machtiging keert de minderjarige terug naar de moeder na een conflict. De gezinsvoogd trekt het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in, waarop de grootouders, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschijnen. Zij komen in hoger beroep en stellen dat hun blokkaderecht is geschonden. Het hof verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Het hof overweegt dat het blokkaderecht van de grootouders niet van toepassing is, omdat er geen sprake meer is van een plaatsing in het vrijwillig kader. De grootouders zijn als belanghebbenden opgeroepen, maar zijn niet verschenen, waardoor er geen schending van het recht op hoor en wederhoor is. Het hof concludeert dat er geen mogelijkheid is om de minderjarige terug te plaatsen bij de grootouders, omdat de machtiging uithuisplaatsing is ingetrokken. De beslissing van het hof is dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.336.067/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 23-2088
zaaknummer rechtbank : C/10/664775
beschikking van de meervoudige kamer van 6 maart 2024
inzake
[grootouders] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de grootouders,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.S. van der Vliet te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio: Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootouders zijn op 21 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 1 februari 2024 een verweerschrift, tevens incidenteel appel, ingediend.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft op 2 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder van de zijde van de grootouders de volgende stukken ingekomen:
  • op 12 januari 2024 een journaalbericht van 10 januari 2024, met bijlage;
  • op 7 februari 2024 een e-mailbericht.
2.5
De raad heeft bij brief van 1 februari 2024 laten weten niet ter zitting aanwezig te zijn.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de grootouders heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren: [minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
3.3
De minderjarige staat sinds 28 maart 2014 onder toezicht van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 oktober 2023.
3.4
De minderjarige heeft gedurende ongeveer zes jaar in het vrijwillig kader bij de grootouders gewoond. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2022 is een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 28 oktober 2023.
3.5
Begin oktober 2023 is de minderjarige na een meningsverschil met de grootouders naar haar moeder gegaan, waar zij sedertdien verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter – voor zover in hoger beroep van belang – de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 28 oktober 2024.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de gecertificeerde instelling het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de minderjarige ingetrokken. De moeder, die ter zitting was verschenen, heeft hiermee ingestemd.
4.3
De grootouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – nadat de grootouders gehoord zijn en hun blokkaderecht kenbaar hebben gemaakt op het gewijzigde verzoek van de gecertificeerde instelling – een beslissing te nemen die het hof juist acht, dan wel een raadsonderzoek te gelasten, dan wel de zaak in de stand van het geding dat de grootouders gehoord dienen te worden terug te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam.
4.4
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het principaal appel:
te bepalen dat de grootouders niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep, dan wel dat het beroep op alle onderdelen wordt afgewezen;
in (voorwaardelijk) incidenteel appel:
indien het hof van oordeel is dat de bestreden beschikking vernietigd dient te worden, te bepalen dat het hof zelf in de zaak voorziet en oordeelt dat alsnog toestemming wordt verleend om de minderjarige bij de moeder te laten opgroeien.
4.5
De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en daarmee in te stemmen met de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige bij de moeder.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De grootouders voeren het volgende aan. Het beroep richt zich slechts tegen het negeren van het blokkaderecht, op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), van de grootouders. De minderjarige heeft meer dan zes jaren bij de grootouders verbleven. Het contact tussen de moeder en de grootouders is slecht, waardoor de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Ten tijde van de zitting verbleef de minderjarige bij de moeder, maar dit was door de grootouders slechts bedoeld als time-out. Gelet op de inhoud van het inleidend verzoekschrift bestond bij de grootouders de verwachting dat de minderjarige bij hen zou blijven. De grootouders zijn ervan uitgegaan dat tijdens de zitting in eerste aanleg de verlenging van de uithuisplaatsing aan de orde zou zijn. Om die reden zijn zij niet aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Nadat het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing door de gecertificeerde instelling ter zitting is ingetrokken, zijn de grootouders niet gehoord of geraadpleegd en de zaak is niet aangehouden. Daarmee hebben de grootouders ook geen kans gehad om hun blokkaderecht in te roepen en is het recht op hoor en wederhoor geschonden. Daarnaast had de beëindiging van de plaatsing niet zonder toestemming van de kinderrechter mogen plaatsvinden. De beslissing kwam na de zitting dan ook compleet onverwacht voor de grootouders. De minderjarige verblijft momenteel nog elk weekend bij de grootouders. Grootouders hebben deze procedure willen voorkomen door met de gecertificeerde instelling in overleg te treden. Vanwege het grote aantal wisselende hulpverleners is er nog geen contact geweest. De grootouders benadrukken dat zij nog steeds ernstige zorgen hebben over de huidige thuissituatie van de minderjarige en zij wensen deze signalen bij pleegzorg neer te leggen.
5.2
De moeder voert het volgende aan. Zij herhaalt dat zij een andere lezing van de feiten heeft dan de grootouders in hun beroepschrift weergeven. De grootouders hebben (stilzwijgend) ingestemd met de thuisplaatsing van de minderjarige vanaf 4 oktober 2023. De grootouders hebben de minderjarige toen medegedeeld dat zij bij hen niet langer welkom is. De kinderrechter is terecht tot een inhoudelijke behandeling overgegaan. De grootouders zijn namelijk op juiste wijze opgeroepen. Dat zij niet zijn verschenen heeft terecht niet meegespeeld in de beslissing van de rechtbank.
Ten aanzien van haar incidenteel appel voert de moeder het volgende aan. In de bestreden beschikking maakt de kinderrechter een afweging ten aanzien van de thuisplaatsing van de minderjarige. Een verzoek op grond van artikel 1:265i BW wordt slechts afgewezen indien dat in het belang van het kind noodzakelijk is. Het belang van de minderjarige dient leidend te zijn. De minderjarige is gebaat bij duidelijkheid en rust, hetgeen de moeder kan bieden. De thuisplaatsing is aldus in het belang van de minderjarige. De wijze waarop de grootouders zich in deze procedure opstellen laat zien dat de minderjarige het beste af is bij de moeder. De moeder biedt de minderjarige ondanks de opstelling van de grootouders de mogelijkheid om ongestoord en frequent contact te hebben met de grootouders.
5.3
De gecertificeerde instelling voert ten aanzien van de grieven van de grootouders het volgende aan. Het blokkaderecht op grond van artikel 1:253s BW is op de onderhavige situatie niet van toepassing omdat het niet gaat om een plaatsing in het vrijwillig kader. De verzoekers zijn niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Indien het verzoek aldus moet worden begrepen dat er toetsing op grond van artikel 1:265i BW had moeten plaatsvinden, zijn zij wel ontvankelijk. Doordat het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ter zitting is ingetrokken en bij de intrekking niet direct een mondeling verzoek ex artikel 1:265i BW is gedaan, is de thuisplaatsing van de minderjarige (achteraf) niet expliciet getoetst. Het is niet bekend waarom de gecertificeerde instelling de grootouders niet op de hoogte heeft gesteld van de intrekking. Desondanks is de gecertificeerde instelling van mening dat de minderjarige het meest gebaat is bij een verblijf van de moeder. De bedoeling van de gecertificeerde instelling is altijd geweest om de minderjarige uiteindelijk weer bij de moeder te laten wonen. Door de omstandigheden, zoals het ‘op straat zetten’ van de minderjarige door de grootouders, is de minderjarige eerder bij de moeder komen te wonen dan de verwachting was. Desondanks is de thuisplaatsing in het belang van de minderjarige.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 1:253s BW komt het blokkaderecht voort. In dezen ging het echter niet (meer) om een plaatsing in het vrijwillig kader, waardoor aan de grootouders geen blokkaderecht op grond van dit artikel toekomt. De grootouders zijn, in hun hoedanigheid van pleegouders, in eerste aanleg als belanghebbenden aangemerkt. Zij zijn in die hoedanigheid behoorlijk opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg, zoals ter zitting van het hof door hen is bevestigd. Desondanks zijn zij niet ter zitting verschenen, waardoor zij op dat moment hun stem niet hebben laten horen. Er is daarmee geen sprake van een schending van het recht op hoor en wederhoor. Nu het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing door de gecertificeerde instelling is ingetrokken ter zitting, ligt aan het hof een beslissing hierover niet meer voor. Het hof acht het gelasten van een raadsonderzoek door het hof niet zinvol omdat daarmee niet kan worden bewerkstelligd dat de minderjarige zou kunnen terugkeren naar de grootouders, daargelaten of dat wenselijk zou zijn. Er is immers geen machtiging uithuisplaatsing meer, waardoor ook een verlenging daarvan rechtens niet mogelijk is. Het hof overweegt verder dat uit artikel 1:265j lid 1 BW volgt dat de gecertificeerde instelling de raad had moeten informeren over de voorgenomen beëindiging van de plaatsing bij de grootouders. De gecertificeerde instelling heeft aldus niet zorgvuldig gehandeld door na te laten om de raad in kennis te stellen. Het hof heeft er evenwel in deze situatie begrip voor dat dit anders is gelopen, nu de gecertificeerde instelling, zo blijkt uit het verweerschrift, ervan is uitgegaan dat de grootouders de zorg voor de minderjarige niet langer wilden dragen toen de minderjarige begin oktober 2023 naar haar moeder was gegaan.
5.5
Omdat aan het hof geen beslissing tot al dan niet verlenging van een machtiging uithuisplaatsing voorligt, oordeelt het hof dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingediende hoger beroep.
5.6
Nu het hof oordeelt dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, is er geen aanleiding om het incidenteel appel van de moeder te beoordelen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-van Hees en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. S.V.B. Bours als griffier, en is op 6 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.