ECLI:NL:GHDHA:2024:426

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
22-003779-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en mensensmokkel met betrekking tot Oekraïense slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd vervolgd voor mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte had twee Oekraïense vreemdelingen geholpen bij hun verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat hun verblijf wederrechtelijk was. Het hof heeft de tenlastelegging van mensenhandel expliciet geïnterpreteerd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers. De verdachte had hen woonruimte en werk geregeld, terwijl hij hen onder druk zette en hen financieel benadeelde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van een ander feit en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de civielrechtelijke causaliteit niet eenvoudig te bepalen was. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003779-21
Parketnummer: 09-842790-15
Datum uitspraak: 9 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen)BRP-adres: [adres], [woonplaats].

Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 187 dagen met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijzigingen van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
Z[aaks]D[ossier] Matamata
hij in of omstreeks de periode 23 december 2014 tot en met 22 juli 2015 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°);
en/of
- [ slachtoffer] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (sub 3 °);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer], arbeid en/of diensten met en/of voor een derde (sub 9°); en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het verrichten van arbeid en/of diensten van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer], (sub 6°),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) onder meer
- die [slachtoffer] vanuit Oekraine naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer] in Nederland te laten werken en/of
- die [slachtoffer] verteld dat hij 250 euro voor onderdak, 250 euro voor het zoeken van werk en 250 euro voor de documenten moest betalen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- voor die [slachtoffer] een arbeidsplek geregeld en/of laten regelen alwaar hij zijn arbeid kon verrichten en/of
- een (valse) identiteit voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- de werktijden en/of uurtarief en/of het aantal te werken uren voor die [slachtoffer] bepaald en/of
- die [slachtoffer] gedreigd met het bellen van de politie (omdat hij geen juiste/echte documenten heeft) en/of
- die [slachtoffer] verteld dat het verdiende geld uit arbeid op de rekening van verdachte overgemaakt wordt en/of
- die [slachtoffer] onder druk gezet en/of in een afhankelijkheidspositie gebracht door het overwicht van hem, verdachte en/of zijn mededader(s)
2.
Z[aaks]D[ossier] Baardagame
hij in de periode van 23 december 2014 tot en met 5 januari 2016 te's-Gravenhage meermalen uit
winstbejag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een aantal, onder meer twee, althans één of meer perso(o)n(en) van Oekraïnse nationaliteit/afkomst, althans met een buitenlandse nationaliteit, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] behulpzaam is geweest bij
- het zich verschaffen van toegang tot of doorreis of verblijf door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
- of die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging identiteitsbewijzen op naam van een ander geregeld voor bovengenoemde betrokkenen en/of voornoemde betrokkenen gebracht naar het gemeentehuis,
teneinde een sofinummer aan te vragen en/of geregeld dat in het gemeentehuis een tolk aanwezig was,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(-en) of ernstige redenen had(-den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis en/of verblijf wederrechtelijk was en of terwijl verdachte daarvan beroep of gewoonte maakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van de bewijsmiddelen en behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak van feit 1
Het hof acht het aangewezen om, alvorens verder op de zaak in te gaan, zijn interpretatie van de tenlastelegging te expliciteren, aangezien de tenlastelegging op meerdere manieren kan worden gelezen.
Het aan de verdachte onder 1 gemaakte verwijt is blijkens de tenlastelegging toegespitst op enkele onderdelen van lid 1 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar die onderdelen van het wetsartikel wordt in de tenlastelegging expliciet verwezen. Het gaat om de onderdelen 1º, 3º, 4º, 6º en 9º.
De tenlastelegging is verder aldus opgebouwd dat zij, na het woord “immers” een verfeitelijkingspassage bevat. Het hof leest deze passage aldus dat daarin alle – door de steller van de tenlastelegging noodzakelijk geachte – verfeitelijkingen (bij elkaar) te vinden zijn en dat daarbij de mogelijkheid wordt opengelaten dat een bepaalde zin of een bepaald zinsdeel een dubbelfunctie vervult, namelijk door voor meer dan een van de vijf genoemde onderdelen als verfeitelijking te dienen.
In de tenlastelegging is ook nog een onderscheid aangebracht tussen enerzijds deel A (betrekking hebbend op de onderdelen 1º, 3º, 4º en 9º) en anderzijds deel B (betrekking hebbend op onderdeel 6º). Mede gelet op de opmaak van de tenlastelegging, laat deze verdeling in A en B de lezing toe dat de verfeitelijkingspassage uitsluitend hoort bij deel B (en niet tevens bij deel A). Voor deze laatste interpretatie heeft het hof dus niet gekozen.
Na deze inleidende woorden over de tenlastelegging bespreekt het hof allereerst de gedeelten van de tenlastelegging die betrekking hebben op de onderdelen 3º en 9º van artikel 273f lid 1 Sr. In genoemde bepaling hebben deze onderdelen specifiek betrekking op seksuele handelingen en/of orgaanhandel. In de zaak tegen de verdachte is daarvan op geen enkele wijze sprake. De verdachte zal dan ook van die onderdelen worden vrijgesproken, wat er verder zij van de tekst van de tenlastelegging.
Met betrekking tot het gedeelte van de tenlastelegging dat betrekking heeft op onderdeel 6º van artikel 273f lid 1 Sr (deel B) van de tenlastelegging, overweegt het hof het volgende. In de verfeitelijkingspassage heeft het hof geen elementen aangetroffen die kennelijk betrekking hebben op het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. In het bijzonder ontbreken elementen die uiteenzetten waarin dat voordeel heeft bestaan en/of wat (bij benadering) het beloop van dat voordeel is geweest. Voor zover het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om dit onderdeel te verfeitelijken door middel van de tekst achter het tweede en het achtste liggende streepje (“die [slachtoffer] verteld dat hij (…) moest betalen” respectievelijk “die [slachtoffer] verteld dat (…) op de rekening van verdachte overgemaakt wordt”), komt het hof niet tot een bewezenverklaring, omdat met deze woorden (die slechts weergeven wat de verdachte aan [slachtoffer] zou hebben “verteld”) niet een handeling tot uitdrukking wordt gebracht die neerkomt op het feitelijk trekken van voordeel. Bij deze stand van zaken zal het hof ook van dit onderdeel vrijspreken, zodat het hof niet toekomt aan beantwoording van de vraag of bij een bewezenverklaring van het “opzettelijk voordeel [trekken] (…)
uit het verrichten van arbeid (…) van (…) een ander”, zonder meer toegekomen kan worden aan een kwalificatie ter zake van “het opzettelijk voordeel trekken
uit de uitbuiting van een ander” (cursiveringen toegevoegd door het hof).
Nadere bewijsoverweging feit 1
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – geen sprake was van uitbuiting of mensenhandel, omdat [slachtoffer] vrijwillig naar Nederland is gekomen, vanwege de mobilisatie: [slachtoffer] wilde in Oekraïne niet in het leger.
Het hof is van oordeel dat desalniettemin – of misschien zelfs wel juist daardoor - bewezen kan worden dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich bevond, in de zin van artikel 273f Sr. Die kwetsbare positie bestond hierin dat [slachtoffer], die niet in het Oekraïense leger wilde, naar Nederland kwam, een land waar hij niet legaal kon werken en geen woonruimte had. Hierdoor kon [slachtoffer] niet zelfstandig in zijn eerste levensbehoeften en levensonderhoud voorzien en was hij aangewezen op mensen zoals de verdachte die hem hierbij konden helpen. Door woonruimte voor [slachtoffer] te regelen, hem in contact te brengen met een uitzendbureau en zijn bankrekening ter beschikking te stellen zodat [slachtoffer] zijn loon kon ontvangen, wist de verdachte dat [slachtoffer] voor dat uitzendbureau zou gaan werken. De verdachte profiteerde hier ook van. Dit blijkt alleen al uit zijn eigen verklaring dat hij van de uitzendbureaus waar hij mensen zoals [slachtoffer] aanbracht, een vergoeding kreeg, terwijl hij bij de politie ook heeft verklaard dat hij van (sommige) mensen voor wie hij werk regelde – volgens de verdachte: vrijwillig – geld kreeg. Op deze wijze heeft de verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer], zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f Sr.
Nadere bewijsoverwegingen feit 2
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – geen sprake is van een illegale toegang tot of doorreis door Nederland. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) in het bezit waren van een geldig toeristenvisum, zodat zij legaal in Nederland verbleven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 19, eerste lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO) bepaalt dat vreemdelingen die houder zijn van een eenvormig visum en die daarmee het grondgebied van een overeenkomstsluitende staat op regelmatige wijze zijn binnengekomen, zich op het Schengengrondgebied vrij mogen verplaatsen zolang dat visum niet verlopen is of totdat het visum is ingetrokken. Artikel 23 SUO bepaalt dat de vreemdeling die niet of niet meer voldoet aan de in de desbetreffende staat geldende voorwaarden tot kort verblijf, in beginsel het grondgebied van die staat onverwijld moet verlaten.
Verder zijn van belang de drie volgende bepalingen, zoals deze luidden in december 2015.
Artikel 8 aanhef en onder i van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna ook: Vw2000):
“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf (…) gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan”.
Artikel 12 lid 1 aanhef en onder c Vw2000:
“Het is aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij (…) geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen”.
Artikel 2 lid 1 Wet arbeid vreemdelingen:
“Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.”
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met een toeristenvisum, en dus legaal, Nederland zijn binnengekomen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben geprobeerd om door middel van valse Roemeense identiteitsbewijzen een sofinummer of een vergelijkbaar nummer aan te vragen bij de gemeente. De verdachte heeft hun daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft, terwijl hij wist dat die aanvraag ertoe diende om het mogelijk te maken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] werk zouden kunnen verrichten in Nederland. Aangezien zij met een toeristenvisum in Nederland waren, was het hun op grond van artikel 12 lid 1, aanhef en onder c, Vw2000 verboden om in Nederland te werken. Ingevolge de hierboven geciteerde bepalingen uit de Vreemdelingenwet 2000, zou het verblijf van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], vanaf het moment dat zij zouden gaan werken, ophouden rechtmatig te zijn. Door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van een (sofi)nummer waarmee het voor hen toch mogelijk werd om hier in Nederland te werken, werd enerzijds hun verblijf op grond van het toeristenvisum niet langer rechtmatig en wekte anderzijds het (sofi)nummer waarmee zij vervolgens aan het werk konden gaan, de indruk dat zij een verblijfsvergunning, anders dan een toeristenvisum, hadden, waardoor zij langer in Nederland zouden kunnen verblijven. Verdachte heeft door zo te handelen, kort gezegd, aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft bij het zich verschaffen van voortgezet verblijf in Nederland, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit verdere verblijf wederrechtelijk zou zijn. Dat op het eigenlijke moment waarop de verdachte zijn handelingen verrichtte het verblijf nog niet wederrechtelijk was vanwege het toeristenvisum, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Z[aaks]D[ossier] Matamata
hij inof omstreeksde periodevan23 december 2014 toten met22 juli 2015 te Den Haag en/ofelders in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A)een anderof anderen, te wetennaam[slachtoffer],(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,door misbruik van een kwetsbare positieof door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,
- heeftgeworven, vervoerd, overgebracht,gehuisvestof opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer](sub 1°);
en/of
- [slachtoffer] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (sub 3 °);

en/of

-heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en of diensten dan welonder die omstandighe(i)d(en)enige handeling(en)heeft ondernomen waarvan verdachteen/of verdachtes mededader(s)wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den)stellen tot het verrichten van arbeidof
diensten (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer], arbeid en/of diensten met en/of voor een derde (sub 9°); en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het verrichten van arbeid en/of diensten van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer], (sub 6°),

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) onder meer

- die [slachtoffer] vanuit Oekraine naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer] in Nederland te laten werken en/of
- die [slachtoffer] verteld dat hij 250 euro voor onderdak, 250 euro voor het zoeken van werk en 250 euro voor de documenten moest betalen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- voor die [slachtoffer] een arbeidsplek geregelden/of laten regelen alwaar hij zijn arbeid kon verrichtenen/of
- een (valse) identiteit voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- de werktijden en/of uurtarief en/of het aantal te werken uren voor die [slachtoffer] bepaald en/of
- die [slachtoffer] gedreigd met het bellen van de politie (omdat hij geen juiste/echte documenten heeft) en/of
- die [slachtoffer] verteld dat het verdiende geld uit arbeid op de rekening van verdachte overgemaakt wordt en/of
- die [slachtoffer] onder druk gezet en/of in een afhankelijkheidspositie gebracht door het overwicht van hem, verdachte en/of zijn mededader(s).;
2.
Z[aaks]D[ossier] Baardagame
hij in de periode van2317 tot en met 18december20152014 tot en met 5 januari 2016te 's-Gravenhagemeermalenuit winstbejag,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een aantal, onder meertwee, althans één of meerperso(o)n(en)van Oekraïense nationaliteit/afkomst, althans met een buitenlandse nationaliteit, te weten [betrokkene 1] en/of[betrokkene 2]behulpzaam is geweestbij het zich verschaffen vantoegang tot of doorreis ofverblijfindoorNederland,een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in eik geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
- of die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] daartoegelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebbenverdachteen/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging identiteitsbewijzen op naam van een ander geregeld voor bovengenoemde betrokkenen en/ofvoornoemde betrokkenen gebracht naar het gemeentehuis,
teneinde een sofinummer aan te vragen en/ofgeregeld dat in het gemeentehuis een tolk aanwezig was,
terwijl verdachteen/of zijn mededader(s) wist(-en) ofernstige redenen had(-den)te vermoeden datdie toegang en/of die doorreis en/ofdatverblijf wederrechtelijk wasen of terwijl verdachte daarvan beroep of gewoonte maakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mensenhandel.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf
wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel. Aangever [slachtoffer] kwam in Nederland werken in de hoop op een betere (financiële) toekomst en om de mobilisatie in Oekraïne te ontlopen. De verdachte was op de hoogte van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [slachtoffer] hierdoor verkeerde, en heeft daar misbruik van gemaakt. Hij heeft woonruimte voor [slachtoffer] geregeld en via een uitzendbureau ook een arbeidsplek, terwijl hij het salaris van [slachtoffer] via zijn eigen bankrekening heeft laten uitbetalen. Alleen op deze manier kon [slachtoffer] - die met zijn toeristenvisum niet in Nederland mocht werken en dus afhankelijk was van mensen zoals de verdachte om in zijn eerste levensbehoefte en levensonderhoud te kunnen voorzien - aan woonruimte en werk komen.
De verdachte heeft ook geen blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag. Hij blijft volhouden dat hij [slachtoffer] vanuit de goedheid van zijn hart en zonder enig eigen belang hielp bij het vinden van werk en woonruimte. Het hof rekent de verdachte dit aan, temeer omdat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zodat juist hij zou moeten weten dat hij zich verre van dit soort praktijken moet houden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de smokkel van twee personen van Oekraïense nationaliteit. Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan een illegaal circuit. De verdachte heeft uit winstbejag gehandeld en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof heeft ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Weliswaar was deze veroordeling ten tijde van het begaan van de onderhavige strafbare feiten nog niet onherroepelijk, maar gelet op het feit dat de uitspraak van het hof Amsterdam in die zaak al op 11 september 2014 was gedaan, heeft de verdachte toch als een gewaarschuwd mens te gelden, die beter had moeten weten en zich verre van vergelijkbare activiteiten had moeten houden. Zoals hiervoor al overwogen, weegt het hof dat mee bij zijn oordeel.
In verband met de keuze voor de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van mensenhandel en mensensmokkel.
Het hof stelt tegen deze achtergrond voorop dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen passend en geboden is.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft immers ruimschoots langer geduurd dan de in deze zaak in beginsel redelijke termijn. Tevens heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep langer geduurd dan de in deze zaak in beginsel redelijke termijn. Gelet op de forse overschrijding van die termijn is het hof van oordeel dat een zodanige strafkorting op zijn plaats is dat voornoemde gevangenisstraf dient te worden bepaald op 120 dagen, een en ander met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde. Primair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 5.763,15 gevorderd. Subsidiair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 4.587,93 gevorderd. Meer subsidiair heeft de benadeelde partij gevorderd dat de materiële schade naar redelijkheid en billijkheid wordt vastgesteld.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissing van de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij in het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op feit 1. Met betrekking tot dit feit is het hof tot een andere en in omvang geringere bewezenverklaring gekomen dan de rechtbank. Uitgaande van de bewezenverklaring van het hof is de civielrechtelijke causaliteit tussen enerzijds de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en anderzijds de door de benadeelde partij gevorderde schade niet langer een kwestie waarover eenvoudig een beslissing te geven valt. Een nader onderzoek op dit punt zou tot gevolg hebben dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, waarbij zal worden bepaald dat deze slechts bij de burgerlijke rechter zal kunnen worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 197a en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate, mr. V.M. de Winkel en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2024.
Mr. V.M. de Winkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.