[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde – voor zover dat feit zag op het medeplegen van een poging tot moord op [aangever 1], [aangever 2] en [kind 4 van aangever 1 en 2] – en onder 2 tenlastegelegde – voor zover dat feit zag op het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 1] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 2] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
- stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] heeft/hebben gegooid en
- vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat tegen, althans richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde – voor zover dat feit ziet op het medeplegen van een poging tot moord op [aangever 1], [aangever 2] en [kind 4 van aangever 1 en 2] - en onder 2 tenlastegelegde – voor zover dat feit ziet op het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade [aangever 1] van het leven te beroven en
/of
- opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade [aangever 2] van het leven te beroven en
/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
- stenen
, althans (een) hard(e) voorwerp(en),tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] heeft
/hebbengegooid en
- vervolgens een
(scherpe
)handgranaat
tegen, althansrichting die ruit op de 1ste verdieping heeft
/hebbengegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning heeft
/hebbengericht en
(meermalen)de trekker heeft
/hebbenovergehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf
/die misdrijvenniet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat
tegen, althansrichting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
en/of levensgevaar voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde poging tot moord of poging tot doodslag van de vier aanwezige kinderen in de woning aan de [adres]. Op basis van het proces-verbaal van verhoor aangever van 10 juni 2022, opgemaakt door verbalisant RTRAB114, acht het hof niet overtuigend bewezen dat [kind 4 van aangever 1 en 2] op het moment van de aanslag in de slaapkamer van zijn ouders aan de voorzijde op de eerste verdieping sliep. Voorts stelt het hof vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt waaruit blijkt dat de handgranaat de explosieve kracht had om, als deze in de slaapkamer aan de voorkant van de woning zou zijn ontploft, ook de kinderen in de andere slaapkamer(s) dodelijk letsel te kunnen toebrengen. In dat verband wordt voorts opgemerkt dat tussen de slaapkamers aan de voor- en achterzijde van de woning nog een badkamer ligt.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
In de nacht van 11 januari 2021 is de verdachte samen met drie andere mannen naar een gereedstaande gestolen BMW gebracht. Vervolgens zijn de verdachte en die drie andere man met deze BMW naar de [adres], de woning van [aangever 2] en [aangever 1], in Rotterdam gereden. Zij zijn daar rond 02:40 uur aangekomen. De bestuurder is in de auto blijven zitten, de verdachte is samen met twee andere mannen uitgestapt. De verdachte is voor de woning gaan staan, heeft een automatisch vuurwapen op de woning gericht en heeft geprobeerd in de richting van het raam op de eerste verdieping te schieten. Een ander heeft twee meegebrachte stukken stoeptegel naar het raam op de eerste verdieping van de woning gegooid en een derde man heeft vervolgens een handgranaat in de richting van die ruit op de eerste verdieping gegooid. De handgranaat is teruggevallen op de stoep en is daar tot ontploffing gekomen.
De in de woning aanwezige vier kinderen bevonden zich op het moment van deze aanslag niet in de slaapkamer van hun ouders die op de eerste verdieping aan de voorkant van de woning is gelegen. De stukken stoeptegel en de handgranaat zijn tegen of in de richting van het raam van deze slaapkamer gegooid. De ouders, [aangever 2] en [aangever 1], bevonden zich op het moment van de aanslag in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde nagenoeg geen licht. [aangever 1] heeft verklaard dat zij rond dat tijdstip normaal gesproken in de voorste slaapkamer op de eerste verdieping in bed zouden liggen. Deze nacht hadden zij echter bezoek en het bezoek was net weg.
Bij de aanslag is niemand gewond geraakt. Wel zijn omliggende woningen en geparkeerde voertuigen beschadigd.
In het aanvullend politieverhoor van 5 oktober 2023, opgemaakt door de verbalisanten RT RAB107 en RT RAB557, en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend deelgenomen te hebben aan de aanslag op de [adres] te Rotterdam op 11 januari 2021. De verdachte heeft verklaard dat hij linksachter in de BMW heeft gezeten en dat hij de persoon is die op de beschikbare camerabeelden te zien is als de persoon die linksachter uit de BMW stapt met een wit mondkapje op en degene is die op de beelden wordt gezien met het wapen.
Hierboven heeft het hof onder meer bewezenverklaard dat de verdachte een automatisch vuurwapen op de woning heeft gericht en daarvan de trekker heeft overgehaald. Dat de genoemde handelingen in werkelijkheid niet tot gevolg hebben gehad dat er een schot uit het wapen is gelost doet aan deze bewezenverklaring niet af. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er geen sprake was van een echt wapen, maar van een nepwapen, waarvan de trekker niet over te halen viel. Het nepwapen was volgens de verdachte meegenomen om daarmee mensen te kunnen bedreigen als de situatie dat nodig zou hebben gemaakt.
Het hof acht verdachtes verklaring dat het om een nepwapen ging ongeloofwaardig. In de eerste plaats heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet goed kunnen uitleggen aan welke eigenschappen hij heeft gemerkt dat het om een nepwapen ging. In de tweede plaats wijkt het feitelijk gebruik dat de verdachte van het voorwerp heeft gemaakt af van “mensen ermee bedreigen als dat nodig zou zijn”. Dit feitelijk gebruik wordt in een aanvullend politieproces-verbaal van 24 oktober 2023 als volgt omschreven: “Op de videobeelden is te zien dat [verdachte] direct voor het moment dat door een andere dader met twee stenen de slaapkamerruit werd ingegooid, hij omhoog kijkt in de richting van dat slaapkamerraam, met de loop van het wapen in de richting van het slaapkamerraam. Op het moment van het gooien van de tweede steen, kijkt [verdachte] naar beneden naar het wapen in zijn handen, terwijl hij de loop van het wapen iets naar beneden laat zakken. Het lijkt erop dat hij kort met zijn rechterhand iets aan de rechterzijde van het wapen aan het doen is (zijde van de grendel). Hierna loopt hij achteruit terug naar de auto, richt het wapen weer op het slaapkamerraam en kijkt weer heel kort naar beneden naar het wapen, nog steeds achteruitlopende naar de auto. Gezien de bewegingen van [verdachte] zou het mogelijk zijn dat het wapen weigerde op het moment dat hij het wilde afvuren.” Voor het verrichten van dergelijke handelingen met een nepwapen is geen redelijke verklaring te bedenken. De situatie dat er mensen moesten worden bedreigd deed zich niet voor, alleen al omdat er voor de verdachte nergens andere mensen dan zijn mededaders in beeld waren. Reeds bij deze stand van zaken is het hof, op basis van de door hemzelf waargenomen beelden én de beschrijving daarvan in het zojuist genoemde proces-verbaal, ervan overtuigd dat de verdachte geen nepwapen maar een echt wapen in zijn handen heeft gehad.
Verdachte heeft met dit echte wapen willen schieten en daartoe de trekker ervan overgehaald, maar het wapen weigerde dienst. Voor deze lezing (het ging om een echt wapen dat onbedoeld niet afging) wordt steun gevonden in een afgeluisterd gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en een onbekende man, waarin de laatste zegt dat de stok (straattaal voor ‘geweer’) niet heeft meegewerkt. Ook het hieronder nog te vermelden gesprek ondersteunt die lezing.
Dat het echte wapen dat de verdachte in zijn handen heeft gehad, zoals is bewezenverklaard, een automatisch vuurwapen was, acht het hof bewezen op basis van het zojuist genoemde proces-verbaal, waarin een verbalisant het standpunt inneemt dat, bij vergelijking van het silhouet van het wapen in de handen van de verdachte met een foto van een Kalasjnikov AK-47 automatisch vuurwapen, het wapen in de handen van de verdachte grote gelijkenis vertoont met een AK-47 automatisch vuurwapen. Het hof deelt die zienswijze en maakt die tot de zijne. Het vindt voor de juistheid ervan steun in een ander afgeluisterd gesprek, waarin [medeverdachte] zegt dat ‘die AK’ niet afging.
Opzet en voorbedachte raad
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – overeenkomstig haar overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de planmatige voorbereiding van de aanslag, dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden verklaard en dat derhalve geen sprake is van een poging tot moord, maar van een poging tot doodslag op [aangever 1] en [aangever 2].
Het is vaste jurisprudentie dat voor de voorbedachte raad die vereist is voor een (poging tot) moord voldoende is dat vast is komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor, onder het subkopje ‘Inleiding’, genoemde feiten en omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm een poging tot moord op [aangever 2] en [aangever 1] opleveren. De verdachte is samen met drie andere mannen eerst naar een gereedstaande, gestolen auto gebracht en daarmee naar de woning aan de [adres] gereden, alwaar zij geprobeerd hebben om [aangever 2] en [aangever 1] van het leven te beroven door gedurende de nachtelijke uren eerst stenen te gooien tegen het raam van de slaapkamer waar zij rond dat tijdstip normaal gesproken in bed zouden liggen, vervolgens een scherpe handgranaat te gooien richting het raam van die slaapkamer. De verdachte heeft daarbij een automatisch vuurwapen op de eerste verdieping van die woning gericht en de trekker overgehaald. Dat [aangever 1] en [aangever 2] zich op het moment van de aanslag niet in hun slaapkamer bevonden, is louter aan toeval te wijten. Indien de granaat in de slaapkamer was ontploft, zou die ontploffing naar ervaringsregels dodelijk hebben kunnen zijn voor eventuele personen die zich op dat moment in die slaapkamer zouden bevinden. Vervolgens zijn zij in de BMW naar een andere, eveneens gestolen, vluchtauto gereden. Met die auto zijn zij weer naar een locatie gereden waar zij werden opgehaald. Zowel de BMW als de andere vluchtauto zijn later in de brand gestoken.
Het hof is voorts van oordeel dat reeds uit het meebrengen van stukken stoeptegel, een handgranaat en een automatisch vuurwapen en het op voorhand regelen van vervoer en vluchtauto’s blijkt dat sprake was van een planmatige voorbereiding. Voorts is er overduidelijk sprake van een taakverdeling die reeds vaststond toen de drie mannen, van wie de verdachte er een was, de auto verlieten. De verdachte had alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft geen andere afweging gemaakt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte en/of zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, te weten medeplegen van een poging tot moord op [aangever 1] en [aangever 2] en medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op: