ECLI:NL:GHDHA:2024:411
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van ontucht met een minderjarige wegens gebrek aan bewijs van zorgtoevertrouwing
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2023. De verdachte, een docent, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor ontucht met een minderjarige leerlinge. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die plaatsvonden op 6 juli 2018, waarbij de aangeefster, die op dat moment niet meer als leerling was ingeschreven, aan de zorg van de verdachte zou zijn toevertrouwd.
Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De raadsman van de verdachte voerde echter aan dat er geen formele gezagsverhouding meer bestond tussen de aangeefster en de verdachte, aangezien zij op het moment van de gedragingen niet meer ingeschreven was op de school waar de verdachte werkzaam was. Het hof heeft deze argumentatie gevolgd en vastgesteld dat niet bewezen kon worden dat de aangeefster op de tenlastegelegde datum aan de opleiding van de verdachte was toevertrouwd.
Het hof heeft overwogen dat de bescherming van minderjarigen tegen ontuchtige initiatieven van personen in een gezagspositie, zoals vastgelegd in artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, niet van toepassing was in deze situatie. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. De kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de verdediging tegen de vordering zijn begroot op nihil.