ECLI:NL:GHDHA:2024:375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22-000049-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen medewerkers woningcorporatie met betrekking tot onderhouds- en schoonmaakcontracten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2021. De zaak betreft een omvangrijke fraudezaak waarbij twee medewerkers van woningcorporatie Vestia betrokken waren. Zij lieten zich in privé betalen uit de opbrengsten van onderhouds- en schoonmaakcontracten die Vestia had afgesloten met verschillende bedrijven. Dit gebeurde tussen februari 2015 en november 2018. Het hof sprak zes vennootschappen en zes natuurlijke personen vrij van alle feiten, maar legde aan de hoofdverdachten taakstraffen op, naast voorwaardelijke gevangenisstraffen. De rechtbank had eerder gevangenisstraffen opgelegd en de schadevordering van Vestia grotendeels toegewezen. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure, de medische omstandigheden van de verdachten en het geringe recidivegevaar. De hoofdverdachten manipuleerden de offerteprocedures zodat opdrachten werden gegund aan partijen die bereid waren om extra kosten te betalen. Dit leidde tot valsheid in geschrifte, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen. De vorderingen van Vestia werden deels toegewezen, maar het hof oordeelde dat de schadevergoeding niet ontvankelijk was omdat de benadeelde partij, Stichting [stichting 1], was opgesplitst in drie stichtingen en de vordering niet correct was overgedragen. Het hof legde een taakstraf van 60 uur op en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000049-22
Parketnummer: 09-993019-20
Datum uitspraak: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 14],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij Stichting [stichting 1] (inmiddels Stichting [stichting 2]) en omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit arrest gehecht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp aan de verdachte wordt verbeurdverklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Algemene beschouwingen

Aanleiding onderzoek - aantreffen verdeelplannen

In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13]). [medeverdachte 13] had verschillende vennootschappen op zijn naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 13] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen — uiteindelijk ten bedrage van € 70.000,- — ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
In het kader van nader strafrechtelijk onderzoek werd tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 13] op 16 mei 2017 een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende Excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
0p grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 13] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het strafrechtelijk onderzoek ‘lkszes’.
Betrokkenheid medewerkers [stichting 1]
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 13] waren aangetroffen, bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze emailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Beiden waren in de onderzoeksperiode — van 2015 tot en met medio 2018 — werkzaam bij [stichting 1], [medeverdachte 1] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer. Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 1] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van [stichting 1]. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie die bedragen verdeeld zouden worden. Onderzoek naar de bankrekeningen van de [stichting 1]-medewerkers, de vader van [medeverdachte 1] en de partner van [medeverdachte] alsmede naar hun vennootschappen leidde naar een groot aantal bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan [stichting 1] maar daarnaast (vermoedelijk) betalingen deden aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte], hetzij rechtstreeks hetzij via derde (rechts)personen.
Uit het onderzoek Ikszes concludeerde het openbaar ministerie uiteindelijk dat sprake was van twee fraudepatronen, te weten:
Met betrekking tot een aantal onderhoudscontracten werd een offerteprijs gehanteerd die hoger was dan de werkelijke kosten van de uitvoering van het betreffende contract. Het verschil tussen de opgehoogde en de oorspronkelijke offerte prijs werd vervolgens via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld;
Met betrekking tot herziene schoonmaakcontracten werd de offerteprijs opgehoogd met 10% van de omzet die de betreffende opdrachtnemer uit het contract genereerde. Deze 10% werd ook via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld, aldus de verdenking.
In hoger beroep zijn nog aan de orde de zaken van vijftien natuurlijke personen en twaalf rechtspersonen.

Feiten

Als hoofdverdachten kunnen worden beschouwd de twee [stichting 1]-medewerkers plus de personen die zij als ‘tussenpersoon’ gebruikten. De [stichting 1]-medewerkers gebruikten drie tussenpersonen ([medeverdachte 13], [medeverdachte 8], [medeverdachte 20]) die elk bij verschillende projecten betrokken waren. Beide [stichting 1]-medewerkers hebben verklaard uit de verschillende aanneemsommen, of uit een aan de omzet van de opdracht gerelateerde provisie, geldbedragen naar zichzelf, en naar de tussenpersonen, te hebben laten vloeien zonder dat [stichting 1] daarvan op de hoogte was. Samen met de tussenpersonen zorgden zij ervoor dat de onderling te verdelen geldbedragen via facturen, al dan niet via derde-vennootschappen, naar de (privé vennootschappen van) die [stichting 1]-medewerkers respectievelijk de tussenpersonen vloeiden.
De hoofdverdachten en/of hun tussenpersonen benaderden verschillende bedrijven met het verzoek of deze geïnteresseerd waren om voor [stichting 1] opdrachten te verrichten. Daartoe werden vervolgens offertes bij [stichting 1] ingediend. Bij een aantal van die offertes was sprake van het opzettelijk ophogen van het offertebedrag, waarna het opgehoogde deel tussen de hoofdverdachten werd verdeeld. Bij de schoonmaak contracten werd de betrokken schoonmaakbedrijven vooraf gevraagd of zij wilden instemmen met de afspraak dat zij 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet via kickback constructies aan de hoofdverdachten wilden betalen. Die betalingen vonden vervolgens via facturen van diverse vennootschappen plaats.
[medeverdachte 1] was als senior vastgoedbeheerder onder meer verantwoordelijk voor het (beleid met betrekking tot) vastgoedbeheer en het planmatig onderhoud. Als medewerker sociaal beheer was [medeverdachte] onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van wijkvisies/beleidsplannen, het vaststellen van het sociale beleid voor de complexen en het opstellen en uitvoeren van leefbaarheidsprojecten.
Ingevolge de [stichting 1] bevoegdhedentabel had [medeverdachte 1] een zelfstandige bevoegdheid tot een bedrag van € 15.000,-; voor [medeverdachte] was dat een bedrag van € 1.000,-.
Ingevolge het interne [stichting 1] Procuratiereglement en zoals genoemd in de gebruikte [stichting 1] opdrachtformulieren diende er voor opdrachten met betrekking tot planmatig onderhoud, contractonderhoud en projectontwikkeling ten bedrage van € 0,- - € 5.000,- een offerte te worden gevraagd van een partij die geselecteerd is op basis van objectieve criteria. Het dossier bevat geen document of verklaring waarin die objectieve criteria worden uitgewerkt.
Voor opdrachten tussen € 5.000,- en € 25.000,- dienden minimaal twee offertes te worden aangevraagd. Voor opdrachten van € 25.000,- of meer dienden minimaal drie offertes te worden aangevraagd.
In het dossier heeft het hof nagenoeg geen stukken aangetroffen waaruit kan worden afgeleid hoe [stichting 1] als opdrachtgever de uitgebrachte offertes beoordeelde en tot gunning van opdrachten kwam.
Volgens verklaringen van [medeverdachte 1] werden de offertes niet alleen door hem beoordeeld. Na beoordeling van de offerte(s) maakte de vastgoedbeheerder een keuze en legde deze vast in een zogenaamd opdrachtformulier (ook wel: “verplichtingenformulier”) met een verzoek om toestemming tot gunning van de opdracht. Afhankelijk van het offertebedrag was toestemming vereist van één of meerdere andere [stichting 1] functionarissen. De teammanager had een tekenbevoegdheid tot € 50.000,-. Het afdelingshoofd had een teken bevoegdheid tot € 100.000,-. De directeur had een tekenbevoegdheid tot € 1.000.000,-. Zij waren allen deskundig op het terrein van de (bouw)kwaliteit en kenden de markt waardoor zij een oordeel konden vellen over de kwaliteit en de marktconformiteit van de uiteindelijke aanneemsommen
Het opdrachtformulier diende als basis voor het opmaken van een contract en werd getekend door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] noch [medeverdachte] waren bevoegd de contracten te ondertekenen. Het uitzenden van de op de contracten betrekking hebbende facturen en het betaalbaar stellen van die facturen geschiedde door andere werknemers van [stichting 1]. Bij de betaalbaar stelling werd het vier-ogen principe toegepast.
Schoonmaak contracten
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] een aantal wegingsfactoren hebben opgesteld en toegepast, en hebben gedeeld met tussenpersoon [medeverdachte 8], waaruit de scores van de diverse bedrijven volgden. Een en ander hebben zij in een memo van 8 mei 2015 (DOC-215-18b-d) opgenomen welk memo [medeverdachte 1] vervolgens aan het management team zond. In reactie daarop heeft het management team verzocht om ook de door de kandidaten toegezonden plannen van aanpak aan het management team te sturen zodat deze een beter beeld van de praktische inhoud van de offertes konden krijgen en het memo beter gezamenlijk kon worden besproken. Ofschoon dit niet expliciet uit het dossier volgt gaat het hof ervan uit dat die bespreking heeft plaats gevonden.
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten was het de wens van [stichting 1] om (1) het aantal schoonmaakbedrijven dat voor [stichting 1] werkte drastisch in te krimpen tot maximaal drie en (2) de omvangrijke meerwerk kosten in het vervolg onderdeel te laten uitmaken van de nieuw te sluiten contracten. Aldus zou meer overzicht en controle verkregen worden over de kwaliteit van het schoonmaakwerk en zouden de meerwerk kosten aanzienlijk worden verminderd.
Met betrekking tot de nieuw te sluiten schoonmaakcontracten zijn weliswaar acht offertes ontvangen (waarvan er één dermate laag was dat deze om redenen van (gebrek aan) geloofwaardigheid werd afgewezen), maar het dossier biedt aanknopingspunten voor de stelling dat van aanvang af duidelijk was dat de drie bedrijven die door de betreffende tussenpersoon ([medeverdachte 8]) bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden aangebracht (de verdachten [medeverdachte 4] ([naam bedrijf 1]), [medeverdachte bedrijf] en [medeverdachte 11]) de opdracht sowieso zouden krijgen omdat deze drie bedrijven desgevraagd door tussenpersoon [medeverdachte 8] (aldus meldde [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte]) bereid waren om 10% omzetfee via de (vennootschap van de) tussenpersoon en/of andere vennootschappen aan beide [stichting 1] medewerkers plus de tussenpersoon te betalen. Het [stichting 1] voorschrift om drie onafhankelijke offertes te vragen is hierbij geschonden omdat de uiteindelijke keuze van de opdrachtnemers niet tot stand kwam op basis van de geoffreerde prijs in combinatie met toepassing van de wegingsfactoren, maar tot stand kwam op het enkele gegeven dat deze drie bedrijven, naar zeggen van [medeverdachte 8], bereid waren 10% van de aldus verkregen omzet als kickback aan de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersoon te betalen. Het offerte proces werd aldus buiten het zicht van [stichting 1] gemanipuleerd ofschoon van de uiteindelijke aanneemsommen niet kan worden gezegd dat deze niet-marktconform waren.

Beschouwingen voorafgaand aan een algemene juridische beoordeling

Verdeelplannen
In e-mail-correspondentie tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen alsmede in een notitieboekje van een van de [stichting 1]-medewerkers zijn meerdere “verdeelplannen” aangetroffen. In deze correspondentie en aantekeningen werd – zo lijkt het - gedetailleerd bijgehouden welke bedragen op bepaalde projecten tussen de [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen konden worden verdeeld. De stelling van het openbaar ministerie en van [stichting 1] (als benadeelde partij) is dat, ook al zouden de definitieve aanneemsommen ‘marktconform’ zijn, [stichting 1] het werk toch voor een lager bedrag had kunnen laten verrichten indien geen sprake was geweest van tussen de verdachten onderling te verdelen bedragen. De aanneemsommen zijn – aldus het openbaar ministerie en [stichting 1] – in die gevallen feitelijk onnodig verhoogd: als de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersonen geen geld voor zichzelf van de aanneemsommen hadden afgeroomd, had er een lager bedrag op de offerte kunnen staan. [stichting 1] heeft dus – aldus nog altijd het openbaar ministerie en [stichting 1] – in ieder geval financieel nadeel geleden ter hoogte van de opgehoogde bedragen.
Volgens de verdachten waren die verdeelplannen niet in “steen geschreven” en reflecteren die bedragen dus niet de werkelijk verdeelde bedragen. Soms zat het tegen doordat er onverwacht meerwerk of hogere kosten op het project moesten worden geboekt.
Het hof stelt vast dat de verdeelplannen steeds concrete bedragen bevatten waarbij vaak ook projectnamen en/of namen van tussenpersonen of vertegenwoordigers van de opdrachtnemers worden vermeld, welke bedragen en/of namen vervolgens ook terugkomen in correspondentie en/of documenten die tot de totstandkoming van de betreffende opdracht hebben geleid. Bepaalde projecten worden soms in meerdere verdeelplannen van verschillende datum genoemd waarbij de te verdelen bedragen steeds gelijk blijven. Ook vinden de in de verdeelplannen genoemde bedragen in sommige gevallen bevestiging in facturen waarmee de [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersoon de te verdelen bedragen ‘naar zich toe’ halen. Het hof acht de in de verdeelplannen genoemde te verdelen bedragen dan ook een belangrijk uitgangspunt, maar zal bij de beoordeling en het gebruik van het verdeelplan ten aanzien van een individuele transactie behoedzaamheid in acht nemen, bijvoorbeeld indien niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat voor een ‘opgehoogd bedrag’ geen werkzaamheden zijn verricht of (in elk geval) geen werkzaamheden met de omvang van het gefactureerde in de betreffende offerte of factuur genoemde bedrag.
Voorbereiding via privé-e-mailadres [medeverdachte 1]
Ten aanzien van de voorbereiding en totstandkoming van de contracten (de offertes en omschrijvingen op facturen inbegrepen) valt op dat concepten van offertes en/of voorstellen tot factuuromschrijvingen dan wel factuurprijzen eerst via het privé-e-mailadres van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 1] en medeverdachten worden gedeeld waarna de offerte en/of de factuur via een [stichting 1] zakelijk email adres (veelal dat van [medeverdachte 1]) wordt ingediend. Het hof acht hierdoor de regisserende rol van [medeverdachte 1] en de opzet en het oogmerk om [stichting 1] te misleiden onderstreept.
Wetenschap bij hoofdverdachten leidt niet automatisch tot wetenschap bij opdrachtnemers
Uit bovenstaande beschrijving vloeit voort dat de beide [stichting 1]-medewerkers zich bedienden van drie tussenpersonen (welke ieder bepaalde projecten voor hun rekening namen) en met die tussenpersonen overlegden en/of correspondeerden over de keuze voor een opdrachtnemer, de prijs waarvoor het werk daadwerkelijk zou worden uitgevoerd en de prijs die de opdrachtnemer bij [stichting 1] in rekening zou brengen alsmede het bedrag dat deze hoofdverdachten onderling zouden (kunnen) verdelen. Binnen de kring van deze personen bestond derhalve wetenschap omtrent het al dan niet ophogen van offertes of aanneemsommen en omtrent het ontvangen van geldbedragen op de bankrekeningen van hun (privé-)vennootschappen.
Dit betekent niet zonder meer dat die wetenschap ook aanwezig was bij de individuele opdrachtnemers. Dat is immers afhankelijk van de informatie die de beide [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersonen met de uiteindelijke opdrachtnemers deelden. De individuele opdrachtnemer wist – zo hebben sommige van die opdrachtnemers betoogd – niet beter dan dat een extra bedrag op de offerte- en aanneemsom betrekking had op een (legitieme) provisiebetaling en/of op werkzaamheden die door de tussenpersoon daadwerkelijk ten behoeve van het betreffende project waren of zouden worden verricht. [medeverdachte 1] heeft in dit verband verklaard dat hij er ten tijde van de handelingen van uitging dat iedere betrokkene van de hoed en de rand wist, maar dat hem na lezing van het dossier is gebleken dat dit niet altijd het geval was.
Dit betekent dat per individuele opdrachtnemer en per project steeds moet worden vastgesteld welke wetenschap de betrokken verdachte destijds had met betrekking tot de geldstromen die naar de hoofdverdachten in privé liepen. Tevens zal moeten worden vastgesteld of de individuele opdrachtnemer wist dat een aanneemsom en/of een factuur ten behoeve van de onderlinge verdeling tussen de hoofdverdachten was opgehoogd dan wel of aannemelijk is dat voor (een deel van) dat bedrag sprake is geweest van daadwerkelijk verricht (meer)werk.
Tussenpersoon vader [medeverdachte 1] via zijn bedrijf [bedrijf van medeverdachte 2]
Zoals vermeld maakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte] gebruik van tussenpersonen. Die tussenpersonen werden onder meer gebruikt om de ‘te verdelen bedragen’ uiteindelijk op een rekening van [medeverdachte 1] of [medeverdachte] terecht te laten komen.
Eind 2016 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte] afscheid genomen van [medeverdachte 8] als tussenpersoon omdat zij over de samenwerking niet langer tevreden waren. Zijn plaats als tussenpersoon teneinde de ‘kickbacks’ van de opdrachtnemers bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] terecht te laten komen werd vanaf december 2016 op initiatief van [medeverdachte 1] overgenomen door diens vader via zijn bedrijf [bedrijf van medeverdachte 2] (‘[bedrijf van medeverdachte 2]’). Uit onderzoek naar bankrekeningen en belastingaangiften is gebleken dat de omzet van [bedrijf van medeverdachte 2] en het saldo van de rekening tot aan december 2016 laag was, maar vanaf deze datum exponentieel groeide. In de periode van 22 december 2016 tot en met 6 november 2018 ontving [bedrijf van medeverdachte 2] van medeverdachten € 644.241,63 en betaalde zij aan de bedrijven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte] € 565.567,50. Aan deze transacties hield [bedrijf van medeverdachte 2] in die periode derhalve € 78.674,13 (bedragen steeds exclusief btw) over. Verklaard is dat de facturen die [bedrijf van medeverdachte 2] verstuurde vals zijn omdat de daarop vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet verricht zijn nu de functie van deze facturen uitsluitend was om de kickbacks bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] te krijgen. De plotselinge groei van de [bedrijf van medeverdachte 2] omzet, de frequentie en het feit dat [bedrijf van medeverdachte 2] de ontvangen gelden uitsluitend aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte] doorbetaalt bevestigt deze functie van [bedrijf van medeverdachte 2]. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [bedrijf van medeverdachte 2] voor de betreffende facturen wél werkzaamheden heeft verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat alle [bedrijf van medeverdachte 2] facturen vals zijn omdat daarop in strijd met de werkelijkheid staat vermeld dat werkzaamheden zijn verricht.

Algemene juridische beoordeling tenlastegelegde delicten

Aan vrijwel alle verdachten zijn de delicten valsheid in geschrift, niet-ambtelijke omkoping, oplichting en (gewoonte)witwassen tenlastegelegd. Voorafgaand aan de specifieke beoordeling van het tenlastegelegde per individuele verdachte merkt het hof het volgende op.
Valsheid in geschrift – facturen
Ten laste is gelegd dat vele facturen vals zouden zijn opgemaakt. Daaronder bevinden zich ook facturen die een termijnbetaling zijn. In de omschrijving van die facturen staat het betreffende project(nummer) en/of de projectnaam genoemd en het feit dat het een termijnbetaling betreft. Deze facturen hebben betrekking op een gegund project. Het totaal van de termijn betalingen is gelijk aan de totale opdrachtsom. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer gezegd worden dat de factuur vals is nu de omschrijving geen onjuiste voorstelling van zaken geeft. Dit is anders indien de termijn-factuur een prijs noemt, of de termijn-facturen gezamenlijk een prijs noemen, waarin – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon. In dat geval geeft de genoemde prijs immers – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer en is de termijn-factuur vals. De prijs is met het te verdelen bedrag ‘opgehoogd’.
Valsheid in geschrift - offertes
Hetzelfde geldt voor offertes. In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat in de offerteprijs – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon, geeft de in de offerte genoemde prijs – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer. De offerte is dan vals omdat de in de offerte genoemde prijs is ‘opgehoogd’.
Oplichting
Aan nagenoeg alle verdachten is, zoals eerder vermeld, oplichting ten laste gelegd. Daarbij zijn – kort en zakelijk weergegeven – de volgende zes handelingen als oplichtingshandelingen ten laste gelegd:
  • het verzenden van aangepaste of opgehoogde offertes aan [stichting 1], waarin de vermelde bedragen door de verdachten waren afgestemd;
  • het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan de [stichting 1] manager met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen (schoonmaak bedrijven);
  • het aldus laten gunnen van de opdracht aan de betreffende partij;
  • het (laten) zenden van facturen aan [stichting 1];
  • het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen;
  • het telkens tegenover [stichting 1] verzwijgen dat de beide [stichting 1] medewerkers een vergoeding/betaling kregen van de opdrachtnemers.
Juridisch kader
De beantwoording van de vraag of – zoals tenlastegelegd - [stichting 1] is bewogen tot het aangaan van overeenkomsten en de afgifte van geldbedragen, spitst zich toe op de vraag of in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [stichting 1] daartoe is bewogen door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de zogenaamde oplichtingshandelingen.
Over de aan
oplichtingshandelingente stellen eisen en over de uit het bestanddeel ‘bewegen tot’ voortvloeiende causaliteit heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2016:2892; NJ 2017/157) het volgende overwogen (markering is door het hof toegevoegd):

2.3.1.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachtedoor een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.(…)
2.3.2
Zo gaat het bij een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Daarvan kan ook sprake zijn bij een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden,zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.(…)
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern ommeer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Een voorbeeld daarvan was aan de orde in het geval waarin de verdachte (met anderen) gebruik maakte van briefpapier van KPN teneinde een bank met een valse betaalopdracht te bewegen tot overboeking van een geldbedrag.
(…)
2.4
In de voorgaande overwegingen staan de verschillende oplichtingsmiddelen centraal.
Opmerking — en in voorkomende gevallen aparte aandacht — verdient nog dat voor oplichting blijkensart. 326, eerste lid
Sr is vereist dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachtecausaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgiftevan enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd,is bewogentot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (…)
Tot slot verdient herhaling dat in de kern uit de wettelijke oplichtingsmiddelen een begrenzing van het delict oplichting voortvloeit die mede is bepaald door de wens van de wetgever niet iedere vorm van bedrog strafbaar te stellen.Deze begrenzing wordt mede gerechtvaardigd door de voor de wetgever bestaande mogelijkheid om bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht te brengen, van welke mogelijkheid de wetgever blijkens het hiervoor onder 2.2.3 overwogene gebruik maakt en heeft gemaakt [1] .”
Oogmerk
Onder het vereiste
oogmerkvan wederrechtelijke bevoordeling valt volgens vaste jurisprudentie niet alleen het directe (naaste) doel van de verdachte, maar ook het noodzakelijkheidsbewustzijn, dat wil zeggen het gevolg waarvan de verdachte beseft dat het een noodzakelijke gevolg van de (oplichtings)handeling zal zijn.
Gelet op bovenstaande beschrijving zal het hof bij de beoordeling van de ten laste gelegde oplichting de volgende uitgangspunten hanteren:
- met het oplichtingsmiddel moet de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven willen roepen teneinde van die onjuiste voorstelling van zaken misbruik te kunnen maken;
- dat oplichtingsmiddel moet specifiek en voldoende ernstig zijn teneinde die onjuiste voorstelling van zaken op te roepen;
- een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht kan, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen misleidende omstandigheden, voldoende zijn om van een samenweefsel van verdichtsels te spreken;
- zo'n misleidende omstandigheid kan zijn het misbruik van een tussen het slachtoffer en de verdachte bestaande vertrouwensrelatie;
- een slachtoffer wordt door een oplichtingsmiddel bewogen indien voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het betreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van een goed. Met andere woorden: naast het oplichtingsmiddel kan het slachtoffer ook door andere handelingen zijn bewogen tot de afgifte van een goed.
De hoofdverdachten wilden bij [stichting 1] de onjuiste voorstelling van zaken in het leven roepen dat de vergunde opdrachten tot stand waren gekomen in overeenstemming met de binnen [stichting 1] gangbare offerteprocedures zonder dat zijzelf door de betreffende opdrachtnemers werden betaald. Dit impliceert dat zij het wilden doen voorkomen alsof voor opdrachten boven de € 25.000,- steeds drie onafhankelijke offertes waren ontvangen, gewogen en beoordeeld en alsof werd gehandeld met inachtneming van de tussen [stichting 1] en haar medewerkers bestaande vertrouwensrelatie.
In werkelijkheid werd de vertrouwensrelatie tussen [stichting 1] en de beide [stichting 1]-medewerkers en het vertrouwen dat marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures mogen hebben geschonden en werd de [stichting 1] offerteprocedure op de volgende punten niet nagekomen:
- de offertes, waarop de gunning van de opdrachten was gebaseerd, waren niet steeds (alle drie) onafhankelijk. Immers, het offertebedrag werd vooraf steeds door [medeverdachte 1] en [medeverdachte] met hun medeverdachten afgestemd;
- in sommige gevallen werd de offerteprijs, en werden vervolgens de factuurbedragen, verhoogd zonder dat daartoe een noodzaak bestond omdat de beide [stichting 1]-medewerkers en andere betrokken verdachten wisten dat de betreffende opdracht feitelijk door een andere partij voor een substantieel lager bedrag zou worden uitgevoerd. In deze gevallen zat in de offerteprijs en de factuurprijzen ook een bedrag verwerkt dat onderling tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen in privé zou worden verdeeld, terwijl de verdachten het – in strijd met de werkelijkheid - aan [stichting 1] deden voorkomen alsof in de offerteprijs en de factuurprijs uitsluitend de kostprijs plus een gebruikelijke commerciële opslag waren verwerkt;
- in andere gevallen (bij de schoonmaak bedrijven) hebben de beide [stichting 1]-medewerkers de opdracht alleen willen (laten) gunnen aan drie partijen die zich vooraf bereid verklaarden om aan [medeverdachte 1], [medeverdachte] en de tussenpersoon 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet te betalen.
Het hof overweegt en concludeert naar aanleiding hiervan als volgt.
De omstandigheid dat het vaker voorkomt dat een partij met een aanbesteding meedoet en daarbij een lagere offerteprijs van een andere partij (die het werk uiteindelijk zal uitvoeren) handig en commercieel verhoogt met een opslag, ontneemt aan de ophoging respectievelijk aan de 10% omzet fee afspraak, niet het specifieke en voldoende bedrieglijke karakter nu de verhoging niet is bedoeld om een commerciële partij handig aan meer winst te helpen maar is bedoeld om (onder meer) werknemers van het beoogde slachtoffer te betalen en die werknemers zich aldus te laten verrijken. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de uiteindelijke opdrachtsom op zichzelf nog als ‘marktconform’ kwalificeert: de marktconformiteit van de uiteindelijke prijs ontneemt aan de gang van zaken niet het specifieke en voldoende bedrieglijk karakter waarmee [stichting 1] werd bewogen tot het aangaan van de contracten en het betalen van de factuurbedragen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte] hebben zich gedurende lange tijd in aanzienlijke mate verrijkt door hetzij ruimte te scheppen in de afgestemde offerteprijs, welke ruimte zij vervolgens naar zichzelf lieten vloeien, hetzij door – los van de offerteprijs – met de opdrachtnemers af te spreken dat deze hen 10% van hun met de opdracht gegenereerde omzet zouden betalen. Daarmee hebben de verdachten de vertrouwensrelatie tussen deze [stichting 1] medewerkers en [stichting 1] ernstig geschonden. Tevens hebben zij daarmee oneerlijke concurrentie veroorzaakt en het vertrouwen van marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures geschonden.
Teneinde tot een veroordeling van oplichting te kunnen komen zal het hof per geval beoordelen of de ten laste gelegde oplichtingshandelingen voldoende specifiek en bedrieglijk zijn én of [stichting 1] door die specifieke, bedrieglijke oplichtingshandelingen is bewogen de contracten aan te gaan en – als logisch gevolg daarvan – de geldbedragen op de betreffende facturen heeft betaald.
De tenlastegelegde oplichtingsmiddelen
Het door medeverdachten (laten) zenden van de contractsfacturen aan [stichting 1] kan worden bewezen, maar is op zichzelf geen bedrieglijk oplichtingsmiddel omdat het sturen van een factuur gebruikelijk is.
Het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen door (mede)verdachten kan niet worden bewezen nu dit feitelijk is gedaan door andere [stichting 1] medewerkers die niet bij de strafbare handelingen betrokken waren en daarvan evenmin op de hoogte waren.
Het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan het [stichting 1] managementteam [managementteam] (het gaat hier om de schoonmaak contracten) met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen is een oplichtingsmiddel omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] het in dat memo (en in de toelichting daarop) deden voorkomen alsof er sprake was van onafhankelijke offertes, alsof die offertes vervolgens op basis van objectieve criteria en op objectieve wijze werden gewogen en aan die offertes op objectieve wijze scores werden gegeven. Voorts werd met dit memo en door het ter goedkeuring inzenden daarvan aan de manager voorgespiegeld alsof zij de offerteprijzen niet hadden afgestemd. Ten slotte werd in dit memo verzwegen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hun tussenpersoon van de geselecteerde en voor gunning voorgedragen opdrachtnemers een betaling ter hoogte van 10% van de door hen gegenereerde omzet zouden ontvangen.
Dit alles maakt het hier bedoelde oplichtingsmiddel voldoende specifiek en voldoende ernstig bedrieglijk. Naar aanleiding van het opstellen en inzenden van het memo is [stichting 1] overgegaan tot het sluiten van de schoonmaak contracten.
In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat de betreffende offerte met een bedrag is opgehoogd uit welk bedrag vervolgens geldbedragen naar [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hun tussenpersoon zijn gevloeid, terwijl voor het opgehoogde bedrag geen werkzaamheden zijn verricht, of niet tot het bedrag van de ophoging, levert het (laten) insturen van de offertes met daarin de afgestemde offertebedragen, en het manipuleren van het offertetraject door het vervolgens (laten) gunnen van de opdracht, het vermelden van die opgehoogde offertebedragen in een opdrachtformulier en het (laten) verzenden van facturen met daarin werkzaamheden die niet of niet in die mate zijn verricht eveneens oplichtingshandelingen op.
Het enkele verzwijgen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] na de totstandkoming van de overeenkomsten een of meer betalingen zouden ontvangen, levert naar het oordeel van het hof geen zelfstandig oplichtingsmiddel op. [stichting 1] is door het (enkele) verzwijgen van de kickbacks niet bewogen tot afgifte van contracten of geldbedragen. Een dergelijk ‘bewegen’ kan evenmin worden aangenomen door (zoals het openbaar ministerie doet) te stellen dat [stichting 1] bij het niet verzwijgen van de kickbacks nimmer zou zijn overgegaan tot afgifte. Het hof merkt op dat het verzwijgen in de kern neerkomt op het, eveneens ten laste gelegde, strafbare feit van niet-ambtelijke omkoping. Met het apart strafbaar stellen van omkoping heeft de wetgever aangegeven deze specifieke vorm van bedrog strafwaardig te achten. Hieruit kan worden afgeleid dat niet elke vorm van bedrog strafwaardig is en dat niet in alle gevallen van omkoping ook sprake is van oplichting. Wel is het gegeven dát niet is gemeld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden betaald, een als aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte] toe te rekenen omstandigheid die het bedrieglijke karakter van de hierboven genoemde oplichtingsmiddelen bevestigt en versterkt.
Met betrekking tot andere verdachten dan de beide [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen zal het hof steeds moeten vaststellen of zij van de oplichtingshandelingen wisten en tevens het oogmerk hadden van wederrechtelijke bevoordeling.
Witwassen
Met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen zal steeds met name moeten worden bezien of het betreffende voorwerp (veelal een geldbedrag) afkomstig is uit een aan de witwashandeling
voorafgaandmisdrijf.
De bewijsbeslissing
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen conform de bewezenverklaring van de rechtbank. Kort en goed heeft de advocaat-generaal betoogd dat de werkzaamheden die [medeverdachte 13] met zijn bedrijf [medeverdachte 12] verrichtte voor [medeverdachte 15] (hierna: [medeverdachte 15]) niet in verhouding stonden tot daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en dat de door [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 15] verstuurde facturen slechts bedoeld waren om de te verdelen bedragen (zoals ook volgt uit de verdeelplannen) door te sluizen aan [medeverdachte 13].
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door haar overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen betoogd dat [medeverdachte 13] met zijn bedrijf [medeverdachte 12] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte 15] en dat de bedragen die hij bij [medeverdachte 15] in rekening bracht niet buitensporig waren, maar in verhouding stonden tot de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Er is geen sprake geweest van ophoging van de prijzen op de offertes. De offertes zijn correct evenals de daarop volgende facturen. Er dient vrijspraak te volgen ter zake van feit 1, valsheid in geschrift. Ten aanzien van de overige feiten 2 (niet-ambtelijke corruptie) en 3 (oplichting) heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd. Datzelfde geldt voor feit 4, het witwassen, voor zover dat ziet op de aan [medeverdachte 1] geleverde zaken. Voor het overige dient de verdachte van dat feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Relevante feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van de aan [medeverdachte 14] (hierna: [medeverdachte 14]) en [medeverdachte 15] tenlastegelegde feiten neemt het hof het volgende in aanmerking.
[medeverdachte 15] is op 11 december 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 15] is [holding], met als bestuurders [medeverdachte 14] en zijn vrouw. In juni 2015 is [medeverdachte 14] gaan samenwerken met [medeverdachte 13]. [medeverdachte 13] had hem medegedeeld dat hij goed contact had met [stichting 1] om bouwkundige klussen te doen. Men maakte de mondelinge afspraak dat [medeverdachte 13] de uren die hij werkte op het project declareerde en dat hij daarnaast 50% van de brutomarge van [medeverdachte 15] zou ontvangen. [medeverdachte 14] haalde de uren van hemzelf uit de 50% marge die [medeverdachte 15] ontving. [medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij door de manier van werken (bijvoorbeeld door zelf steigers te kopen en op te bouwen en zelf materialen te halen waardoor korting werd verkregen) de marge kon vergroten.
[medeverdachte 13] had een werkplek bij [medeverdachte 15]. Daar zat hij achter een van de computers. [medewerker van medeverdachte 15], medewerker van [medeverdachte 15], maakte ook offertes en facturen voor [medeverdachte 12].
[medeverdachte 14] en [medeverdachte 13] zijn de samenwerking met hun bedrijven gestart met het project voor [stichting 1] aan het [straatnaam 1]. Dit project is eind november 2015 opgeleverd. Daarna volgden nog een aantal projecten. Het project [project] ([straatnaam 2]/[straatnaam 3]) werd van september 2015 tot januari 2016 opgeleverd, het project aan de [straatnaam 4] in december 2015 en het project aan de [straatnaam 5] in januari/februari 2016. Daarnaast zijn door [medeverdachte 15] werkzaamheden verricht bij [stichting 1] projecten aan de [straatnaam 6] (2016) en de [straatnaam 2] (2017).
Hoewel uit het dossier niet altijd even exact volgt hoe de aanbestedingstrajecten zijn verlopen, kan daaruit wel worden afgeleid dat zich ten aanzien van een aantal projecten zowel een offerte van [medeverdachte 12] als [medeverdachte 15] in het dossier bevindt ([straatnaam 1] en [straatnaam 2] 204). Met betrekking tot het laatste project bevindt zich ook een e-mail in het dossier van [medeverdachte 13] aan [medewerker van medeverdachte 15] met de mededeling “Aanbieden namens [medeverdachte 12] en [medeverdachte 14]. [medeverdachte 12] krijgt de opdracht tegen de aanneemsom van €115200,-“. Ten aanzien van het project aan de [straatnaam 6] vindt over het offertetraject overleg plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 13] waarbij het hof uit het bericht van [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 1] “we zijn aan het sleutelen” en het mailbericht van de verdachte een half uur later met daarbij een aangepaste offerte afleidt dat er (ook) overleg tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 13] heeft plaatsgevonden, zodat [medeverdachte 14] ook op de hoogte was van de gemaakte aanpassingen. De tenlastegelegde offertes zien op deze drie projecten.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben bij de raadsheer-commissaris verklaard dat er door [medeverdachte 13] werkzaamheden zijn verricht aan [stichting 1] projecten waar ook [medeverdachte 14] opereerde, onder andere aan het [straatnaam 1] en de [straatnaam 5].
In november 2015 heeft [medeverdachte 14] bouwmaterialen aan [medeverdachte 1] in privé geleverd.
Op 30 november 2015 mailt [medeverdachte 13] hierover aan [medeverdachte 14]:
[foto]
[medeverdachte 14] heeft over deze e-mail ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de materialen heeft besteld, betaald en laten bezorgen. Hij heeft het later verrekend met [medeverdachte 13]. Met betrekking tot de passage in de e-mail aangaande het “tussen ons te verdelen” heeft [medeverdachte 14] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij daar destijds geen acht op heeft geslagen. Het is zoals het is, aldus [medeverdachte 14].
Uit het dossier volgt niet dat [medeverdachte 15] of [medeverdachte 14] geldbedragen hebben overgemaakt naar (de vennootschap van) [medeverdachte 1].
Bij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 13] zijn verdeelplannen aangetroffen waarop de eerdergenoemde projecten worden genoemd. Deze verdeelplannen zijn niet aangetroffen bij [medeverdachte 14].
Op 18 februari 2016 heeft [medeverdachte 14] van [medeverdachte 13] een e-mail afkomstig van [medeverdachte 1] (gestuurd vanaf diens privé-mailadres) doorgestuurd gekregen met als onderwerp “stand van zaken”. In het bericht worden projecten genoemd met daarachter bedragen. De genoemde bedragen komen overeen met op de verdeelplannen vermelde bedragen. Het betreft de projecten [straatnaam 1], [straatnaam 5], [project] ([straatnaam 2]/[straatnaam 3]) en [straatnaam 4]. De e-mail wordt door [medeverdachte 13] zonder begeleidend schrijven doorgestuurd aan [medeverdachte 14]. Over deze e-mail heeft [medeverdachte 14] verklaard dat hij de lijst gelijk heeft gewist en had moeten navragen wat dat was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij uit het feit dat hij niet op deze mail heeft gereageerd, afleidt dat hij er geen acht op heeft geslagen en dat hij er, achteraf lezend, wel op had moeten reageren. Het hof merkt op dat deze e-mail door [medeverdachte 14] is ontvangen nadat de in de e-mail genoemde projecten (nagenoeg) waren afgerond.
Oordeel hof
Omkoping (feit 2)
Het hof stelt voorop dat [medeverdachte 14] [medeverdachte 1] heeft omgekocht door hem voor een bedrag van bijna € 30.000,- aan bouwmaterialen te leveren. Dit is door [medeverdachte 14] ook niet betwist. Dat [medeverdachte 14] wetenschap had van (andere) betalingen aan [medeverdachte 1] leidt het hof af uit de eerdergenoemde e-mail van 30 november 2015 waarin [medeverdachte 13] [medeverdachte 14] mailt “
voor wat betreft de verrekening met [medeverdachte 1] van de geleverde matrealen”. Niet valt in te zien hoe en waarom er iets
met[medeverdachte 1]verrekend zou moeten worden als deze levering van materialen op zichzelf zou staan. De levering vond plaats in een groter geheel van betalen, verrekenen en verdelen en [medeverdachte 14] droeg hiervan wetenschap. De genoemde e-mail van februari 2016 van [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 14] aangaande de ‘stand van zaken’ met daarin vermeld een aantal van de projecten die [medeverdachte 15] voor [stichting 1] had verricht en daarachter bedragen die ook in de verdeelplannen naar voren komen, bevestigt deze wetenschap. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte 13] deze e-mail aan [medeverdachte 14] zou zenden als laatstgenoemde niet van betalingen en verdelingen op de hoogte was. Dit betekent dat nu [medeverdachte 14] wist van de betalingen door [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 1] en hij daaraan actief heeft meegewerkt door [medeverdachte 13] via diens bedrijf te betalen, ook de omkoping ten aanzien het betalen van een aantal geldbedragen kan worden bewezen.
Valsheid in geschrift (feit 1) - [straatnaam 1], [straatnaam 5], [straatnaam 2]/[straatnaam 3], [straatnaam 4]
Uit de verdeelplannen (DOC-027 e.v.) die door [medeverdachte 1] eens in de zoveel tijd naar [medeverdachte] en [medeverdachte 13] werden gezonden, volgt dat er ten aanzien van de projecten waarbij [medeverdachte 15] was betrokken, tussen [medeverdachte 13], [medeverdachte 1] en (in het begin ook) [medeverdachte] aanzienlijke bedragen ‘te verdelen’ waren. Of [medeverdachte 14] (en daarmee [medeverdachte 15]) ten tijde van het uitbrengen van de offertes en het verzenden van de facturen aan [stichting 1] op de hoogte was van de exacte omvang van deze te verdelen bedragen, kan het hof, nu [medeverdachte 14] de verdeelplannen niet van [medeverdachte 1] ontving en [medeverdachte 13] zelf ook werkzaamheden voor [medeverdachte 15] verrichtte (waardoor de door hem gezonden facturen aan [medeverdachte 15] minst genomen deels zagen op door hem verrichte werkzaamheden) op basis van het dossier niet vaststellen. Wel stelt het hof vast dat de in de verdeelplannen genoemde ‘te verdelen’ bedragen kennelijk reële bedragen betroffen nu deze zelfde bedragen ook werden genoemd in de e-mail van februari 2016 terwijl de projecten toen (nagenoeg) waren afgerond. Ten aanzien van deze genoemde projecten, te weten het [straatnaam 1], [straatnaam 5], [project] ([straatnaam 2]/[straatnaam 3]) en de [straatnaam 4] zijn door [medeverdachte 15] grote bedragen betaald aan [medeverdachte 12], die voor een deel bestonden uit de winst (bij het [straatnaam 1] bedroeg deze zelfs bijna de helft van de aanneemsom!). De verdediging heeft weliswaar onderbouwd dat [medeverdachte 13] werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte 15], zij is er naar het oordeel van het hof evenwel niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de omvang van de aan [medeverdachte 12] betaalde bedragen in verhouding stond tot de door [medeverdachte 13] daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Dit leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 14] niet alleen wist dat er bedragen werden betaald aan [medeverdachte 1], maar ook dat dit bij aanvang van de projecten voor hem duidelijk moet zijn geweest en dat hij dus toen wist dat een deel van de geoffreerde bedragen mede een vergoeding voor [medeverdachte 1] bevatte (en de offertebedragen dus waren opgehoogd). Dit maakt niet alleen de offertes, maar ook de op deze offertes gebaseerde facturen vals nu deze steeds een deel van dit totale bedrag inclusief de ophoging bevatten en de factuurbedragen niet (volledig) correspondeerden met de verrichte werkzaamheden. Het hof betrekt in het oordeel dat [medeverdachte 13] wetenschap had van de ophogingen, de omstandigheid dat [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] kantoor hielden op dezelfde locatie en de lijnen wat dat betreft kort waren. Illustratief is dat met betrekking tot het project [straatnaam 1] zich zowel een offerte van [medeverdachte 12] als [medeverdachte 15] in het dossier bevindt. Het kan niet anders dan dat er over de hoogte van het te offreren bedrag afstemming heeft plaatsgevonden. Dit heeft ook te gelden voor de meerwerkfacturen, waarvan er één ten laste is gelegd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de tenlastegelegde offerte betreffende de werkzaamheden aan het [straatnaam 1] (feit 1, eerste aandachtstreepje) en de facturen met betrekking tot de [straatnaam 2]/[straatnaam 3] (feit 1, tweede aandachtstreepje), de [straatnaam 5] (feit 1, derde aandachtstreepje) en het [straatnaam 1] (feit 1, vijfde aandachtstreepje) vals, want opgehoogd zijn.
Ten aanzien van de tenlastegelegde factuur met betrekking tot de [straatnaam 4] 137 (feit 1, vierde aandachtsstreepje) overweegt het hof met de rechtbank dat over het opstellen van deze concept factuur of calculatie van [medeverdachte 15] overleg heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 13] en [medeverdachte 1]. Na goedkeuring door [medeverdachte 1] (vanaf zijn privé-emailadres) werd de factuur op zijn verzoek naar zijn werkmailadres gezonden. Het totaalbedrag van de factuur (€ 4.450,-) komt op de verdeelplannen voor. De werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 500,- waardoor het te verdelen bedrag € 3.950,- zou zijn. Dit bedrag en de exacte verdeling daarvan komt ook terug op het in de administratie bij [medeverdachte 15] aangetroffen document ‘Facturen [straatnaam 4]’. Het bedrag van € 3.950,- staat in de kolom “Kosten [medeverdachte 13]”. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 14] verklaard dat met “[medeverdachte 13]” [medeverdachte 13] wordt bedoeld. Gelet op de afstemming die heeft plaatsgevonden en de vermelding op het verdeelplan gaat het hof ervan uit dat de werkzaamheden niet, dan wel voor een veel lager dan het op de factuur vermelde bedrag hebben plaatsgevonden hetgeen de factuur vals doet zijn.
[straatnaam 6]
Ter zake het project [straatnaam 6] is de offerte tenlastegelegd als zijnde vals (feit 1, zesde aandachtstreepje). Uit het dossier volgt dat met betrekking tot het offertetraject afstemming heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14]. Het hof leidt uit het dossier af dat [medeverdachte 15] op 3 mei 2016 via [medeverdachte 13] naar [medeverdachte 1] in privé een offerte heeft gestuurd met een totaalbedrag van € 226.435,54 (excl. BTW) en later op de dag een offerte voor hetzelfde complex met een totaalbedrag van € 169.662,10. Deze aangepaste offerte werd aan [medeverdachte 1] gezonden door [medeverdachte 13] nadat [medeverdachte 13] van [medeverdachte 1] een offerte van [betrokkene 3] had ontvangen voor een bedrag van € 170.126,25 met de tekst “
[medeverdachte 13], De eerste prijs die ik binnen heb. Worden we niet blij van”. Nadat [medeverdachte 13] [medeverdachte 1] antwoordde met de mededeling “
We zijn aan het sleutelen”, stuurde [medeverdachte 14] een half uur later de aangepaste offerte naar [medeverdachte 13] die deze weer doorstuurde naar [medeverdachte 1]. Uit de “Overeenkomst Planmatig Onderhoud” volgt dat het project aan [medeverdachte 15] is gegund. Uit de weergegeven gang van zaken leidt het hof af dat het offertetraject is gemanipuleerd in die zin dat er middels aanpassing van de offerte voor is gezorgd dat het project aan [medeverdachte 15] werd gegund. Wat er ook zij van deze gang van zaken, deze enkele manipulatie maakt de offerte niet vals. [medeverdachte 15] was immers bereid om de opdracht voor het in de offerte genoemde bedrag uit te voeren. Nu de offerte bovendien niet is verhoogd, maar juist verlaagd in verband met een ingediende offerte van een (onafhankelijke) derde partij én het project [straatnaam 6] niet op de verdeelplannen naar voren komt, kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat sprake is van een valse (verhoogde) offerte zodat vrijspraak ter zake van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te volgen.
[straatnaam 2] 204
Ook met betrekking tot het offertetraject van de [straatnaam 2] heeft afstemming plaatsgevonden. In totaal zijn drie offertes uitgebracht aan [stichting 1]: van [medeverdachte 12], van [medeverdachte 15] en van [naam bedrijf 12] waarbij op voorhand vaststond dat [medeverdachte 12] met een offerte van € 115.200,- als winnaar uit de bus zou komen. Uiteindelijk kon [medeverdachte 12] de opdracht niet uitvoeren en is de opdracht aan [medeverdachte 15] gegund voor een bedrag van € 115.000,-. Uit een bij [medeverdachte 1] aangetroffen verdeelplan zou volgen dat van dat bedrag € 55.500,- te verdelen zou zijn.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging – onderbouwd met stukken – genoegzaam aangetoond dat voor een veel hoger bedrag werkzaamheden zijn verricht dan het in de verdeelstaten opgenomen bedrag van € 59.500,-. Uit het dossier volgt niet dat [medeverdachte 12] ter zake dit project facturen heeft gezonden aan [medeverdachte 15]. Zoals eerder overwogen maakt de enkele manipulatie van het offertetraject de offerte niet vals. Dit alles maakt dat niet kan worden bewezen dat de tenlastegelegde offertes en de op basis van de offerte gezonden facturen (feit 1, zevende aandachtstreepje) vals zijn zodat vrijspraak ter zake dit onderdeel van de tenlastelegging dient te volgen.
Oplichting (feit 3)
Onder feit 3 wordt [medeverdachte 15] verweten [stichting 1] door middel van een aantal in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen te hebben bewogen tot afgifte van contracten en bedragen.
In de tenlastelegging wordt niet gespecificeerd tot de afgifte van welke contracten [stichting 1] zou zijn bewogen.
Ten aanzien van de projecten [straatnaam 2]/[straatnaam 3], de [straatnaam 4] en de [straatnaam 5] bevat het dossier onvoldoende informatie om te kunnen constateren dat sprake is van een gemanipuleerd offertetraject. Ten aanzien van het project [straatnaam 1], is op basis van het dossier niet duidelijk wie het contract met [medeverdachte 15] heeft gesloten. Hoewel de offerte van [medeverdachte 15] is gericht aan [stichting 1], factureerde [medeverdachte 15] de termijnbedragen voor dit project niet aan [stichting 1], maar aan de Vereniging van Eigenaren [straatnaam 1]/[straatnaam 9] (zie bijv. DOC-111-3). Met betrekking tot het project aan de [straatnaam 6] is in het voorgaande overwogen dat dat offertetraject is gemanipuleerd, maar dat geen sprake was van een valse offerte, deze juist was verlaagd én het project niet op de verdeelplannen naar voren komt. Met een verwijzing naar hetgeen in de inleidende algemene beschouwingen is opgemerkt, kan oplichting ten aanzien van de afgifte van dit contract niet worden bewezen.
Met betrekking tot het project aan de [straatnaam 2] 204 tot slot, heeft weliswaar afstemming plaatsgevonden, maar kwam [medeverdachte 15] in eerste instantie niet als winnaar van het aanbestedingstraject uit de bus. [medeverdachte 15] is later door [stichting 1] gevraagd omdat [medeverdachte 12]de opdracht niet kon uitvoeren. Van oplichting in de zin van afgifte van een contract kan daarom niet worden gesproken.
Dit leidt tot de slotsom dat niet kan worden bewezen dat [stichting 1] met behulp van oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van een of meerdere contracten.
Met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen overweegt het hof als volgt.
De bedragen die in de tenlastelegging worden genoemd horen (achtereenvolgens) bij de projecten [straatnaam 2] 204, [straatnaam 1], [straatnaam 2]/[straatnaam 3] ([project]), [straatnaam 5] en [straatnaam 6].
In het voorgaande is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de offerte met betrekking tot de [straatnaam 2] 204 is opgehoogd. Datzelfde heeft te gelden voor de [straatnaam 6]. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat [stichting 1] ten aanzien van deze projecten op frauduleuze wijze is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag.
Dit is anders voor wat betreft de overige projecten. Ten aanzien van deze projecten is in het voorgaande bij de bespreking van feit 1 overwogen dat de tenlastegelegde facturen die zien op deze projecten vals, want opgehoogd zijn en dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] werd betaald vanuit deze opgehoogde facturen. Dit maakt dat sprake is van oplichting van [stichting 1], nu de verdachte door het sturen van deze facturen [stichting 1] heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen. Ten aanzien van de [straatnaam 2]/[straatnaam 3] en de [straatnaam 5] heeft te gelden dat de opgehoogde facturen hun basis vinden in voorafgaande aan [stichting 1] gerichte opgehoogde offertes.
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat [medeverdachte 13] ook zelf werkzaamheden verrichtte. In de door hem aan [medeverdachte 15] gefactureerde bedragen was ook de vergoeding voor zijn eigen werkzaamheden opgenomen. Deze facturen waren niet gespecificeerd. Op basis van het dossier kan voorts niet worden vastgesteld hoe vervolgens de geldstroom van [medeverdachte 12] naar [bedrijf van medeverdachte 1] ging en wat daarvan de exacte omvang was als het gaat om de projecten waar [medeverdachte 15] bij betrokken was. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld in hoeverre de op de verdeelplannen vermelde ‘te verdelen’ bedragen (en dan specifiek het voor [medeverdachte 13] bestemde bedrag) ook nog de vergoeding bevatte voor de door [medeverdachte 13] verrichte werkzaamheden. Dit maakt dat de in de e-mail van 18 februari 2016 genoemde bedragen die in de tenlastelegging zijn opgenomen, niet volledig kunnen worden aangemerkt als ‘opgehoogde’ bedragen. Het hof zal de bewezenverklaring beperken tot de afgifte van ‘geldbedragen’.
Witwassen (feit 4)
De onder feit 4 tenlastegelegde bedragen onder a) betreffen de bedragen die door [medeverdachte 15] zijn betaald aan [medeverdachte 12](DOC-062-5). De onder b) tenlastegelegde bedragen verschillen daarvan, maar de opsteller van de tenlastelegging lijkt, als men de verwijzingen naar de zaaks-processen-verbaal beziet, bij de eerste twee bedragen eveneens te doelen op de door [medeverdachte 15] aan [medeverdachte 12] betaalde bedragen. Het laatste bedrag € 55.500,- ziet op het “te verdelen” bedrag met betrekking tot de [straatnaam 2] 204.
In het voorgaande heeft het hof vastgesteld dat tenminste een deel van het door [stichting 1] aan [medeverdachte 15] betaalde bedrag zijn grondslag vindt in de omkoping van [medeverdachte 1] te weten het opgehoogde deel van de gefactureerde offertebedragen die [medeverdachte 15] van [stichting 1] ontving. Deze bedragen kon [medeverdachte 15] ontvangen doordat aan [medeverdachte 1] de belofte was gedaan dat hij op zijn beurt een deel van die bedragen zou (terug)ontvangen. De omkoping heeft dus
voorafgaandaan het ontvangen van de bedragen plaatsgevonden. Deze bedragen zijn tevens afkomstig van oplichting. [medeverdachte 15] heeft deze uit de misdrijven omkoping en oplichting ontvangen bedragen overgedragen door ze over te maken aan [medeverdachte 12]. Gelet op de frequentie waarmee zulks heeft plaatsgevonden, is sprake van gewoontewitwassen.
Aangaande de vraag of sprake is van een strafbare rechtspersoon en/of feitelijke leidinggeven overweegt het hof dat de handelingen van [medeverdachte 14] tevens hebben te gelden als de handelingen van [medeverdachte 15] nu [medeverdachte 14] handelingen verrichtte als bestuurder van het bedrijf en de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 15]
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017
te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), meermaals,
althans eenmaal, een of meerderegeschrift
(en
)die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen,te weten: een
of meerdereofferte
(s) en/of calculatie(s)en
/offactu
(u)r
(en
)op naam van [medeverdachte 15], gericht aan [stichting 1], te weten
/waaronder:
- een offerte d.d. 26 juni 2015 betreffende werkzaamheden aan [complex 1] [straatnaam 1] 2 t/m 43 en [straatnaam 9] 51 t/m 147 te Rotterdam
(DOC-063-b t/m -j); en
/of
-
(een)factu
(u)r
(en
) (telkens)met betrekking tot het vervangen van kozijnen aan de [straatnaam 2] en
/of[straatnaam 3] te Rotterdam
(DOC-159-2a t/m -h); en
/of
-
(een)factu
(u)r
(en
)(2015345, -348, -365, -366, -376, -377, -382, -388, -402,
-406) (
telkens)met betrekking tot project ‘[straatnaam 5] Rotterdam’
(DOC-112-3a t/m -j); en
/of
- een factuur met factuurnummer 2015375 d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [straatnaam 4] 137 te Rotterdam
(DOC-110-13); en
/of
- een factuur met factuurnummer 2015324 d.d. 9 september 2015 met betrekking tot het saneren van het houtrot en het schilderen van de kozijnen
(AMB-096; DOC-111-1);
en/of
- een offerte dd. 6 mei 2016 betreffende werkzaamheden aan de [straatnaam 6] te Rotterdam voor een totaalbedrag van 169.662,10 euro exclusief BTW (DOC-227-6a t/m i); en/of
- (een) offerte(s) en/of calculatie(s) dd. 1 maart 2017 en/of 12 juni 2017 (telkens) betreffende werkzaamheden aan de [straatnaam 2] 204 te Rotterdam (DOC-136-7d/e; DOC-136-11a t/m d) en/of (een) factu(u)r(en) (2017815, -16, --31, -32, -36, -37, - 61, -62, -63, -64, -81, -82) (telkens) met betrekking tot ‘Onderhoud werkzaamheden [complex 2] Galerij [straatnaam 2]’ (DOC-137-1 t/m -12); en/of
althans een of meerdere offerte(s) en/of factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 15],hebbende [medeverdachte 15] en
/ofhaar mededader
(s
)op die offerte
(s) en/of calculatie(s) (telkens)valselijk in strijd met de waarheid
(een)bedrag
(en
)vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden dat/die
(veel)hoger
was/waren dan
de/het werkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden en
/ofop die factu
(u)r
(en
) (telkens
)valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld
en/of laten vermelden en/of doen vermelden,die in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovengenoemde verboden gedraging
(en
)verdachte
(telkens
)feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte 15]
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode vanaf 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017
te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bergschenhoek en/of Westdorpe en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging
meteen ander
of anderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,
aan [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum medeverdachte 1] te Rotterdam, anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie [stichting 1],
en/of aan [medeverdachte], geboren [geboortedatum medeverdachte] te Rotterdam, anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie [stichting 1],naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte],in strijd met zijn
/hunplicht in zijn
/hunbetrekking
(en)heeft
/hebbengedaan
en/of nagelatendan wel zal
/zou/zullen/zoudendoen
en/of nalaten,
meermalen,
althans eenmaal, een)belofte
(n
), te weten de belofte om
(een percentage/deel van de
)bedragen die [medeverdachte 15] ontving of zou gaan ontvangen voor werkzaamheden voor [stichting 1],
(volgens een vaste verdeelsleutel)te verdelen met en
/ofaf te dragen/te betalen aan die [medeverdachte 1]
en/of M. [medeverdachte], in elk geval een of meerdere belofte(n) heeft gedaan, en
/ofgift
(en
), te weten
(bouw
)materialen
(ter waarde van 10.169,55 euro en
/of19.256,53 euro
of daaromtrent)(AMB-217 en AMB-217a), en
/ofeen
of meerderegeldbedrag
(en
) (door tussenkomst van [medeverdachte 12]
) waaronder/te weten:
- (50%, althans een deel van) 55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137); en/of
-
(33%, althanseen deel van
) 36.243,706.363,21euro exclusief BTW
(AMB-096 p. 1781); en
/of
-
(50%, althanseen deel van
)19.100 euro exclusief BTW,
(AMB-151 p. 2111); en
/of
-
(50%, althanseen deel van
)61.190,99 euro exclusief BTW,
(AMB-097 p. 1787); en
/of
-
(50%, althanseen deel van
)10.114,33 euro exclusief BTW,
(AMB-095 p. 1779);
in elk geval een of meerdere goed(eren) en/of geldbedrag(en),heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 15], redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte] had(den) gehandeld en/of zou(den) handelenhandeltin strijd met zijn
/hunplicht,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovengenoemde verboden gedraging
(en
)verdachte
(telkens
)feitelijk leiding heeft gegeven.
3.
[medeverdachte 15] in de periode van
omstreeks26 juni 2015 tot en met 8 september 2017
te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,meermaals,
althans eenmaal,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en
/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/oftot het aangaan van een schuld
of tot het teniet doen van een inschuld,
hebbende [medeverdachte 15] en/of haar mededader
(s) (telkens
),
-
(een)offerte
(s
) en/of (een) calculatie(s)verzonden en
/ofdoen toekomen aan [stichting 1], waarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld
dat/die
(veel)hoger
was/waren dan de
/hetwerkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden, en/of waarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte] (werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [stichting 1] als senior vastgoedbeheer en/of medewerker sociaal beheer), enhaar, [medeverdachte 15], en
/ofhaar mededader
(s); en
/of
- (een) opdracht(en) van [stichting 1] (voor dat/die opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde bedrag(en)), gegund en/of laten/doen gunnen aan haar, [medeverdachte 15], en/of haar mededader(s);
- het/de bedrag(en) van de (opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde) offerte(s) vermeld en/of laten/doen vermelden in (een) opdrachtformulier(en); en/of
- factu
(u)r
(en
)gezonden aan en
/ofingediend
en/of doen/laten zenden en/of indienenbij [stichting 1], terwijl
het/de op die factu
(u)r
(en
)vermelde werkzaamheden in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden;
en/of
- deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens [stichting 1] en/of betaald en/of doen betalen door/namens [stichting 1]; en/of
- (telkens) tegenover [stichting 1] verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte] en/of en/of haar, [medeverdachte 15], en/of haar mededader(s), was inbegrepen en/of overeengekomen,
waardoor [stichting 1]
(telkens
)werd bewogen tot
afgiftehet aangaanvan
een of meerderecontract
(en
)aan haar, [medeverdachte 15],
en/of haar mededader(s),en
/oftot afgifte van
(een)geldbedrag
(en
),
te weten/waaronder:
- 55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137); en/of
- 36.243,70 euro exclusief BTW (AMB-096 p. 1781); en/of
- 21.100,00 euro exclusief BTW (AMB-151 p. 2111); en/of
- 61.190,99 euro exclusief BTW (AMB-097 p. 1787); en/of
- 26.458,71 euro exclusief BTW (AMB-055b, p. 1502); en/of
althans een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren),
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovengenoemde verboden gedraging
(en
)verdachte
(telkens
)feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[medeverdachte 15]
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017
(telkens) te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,
a.
a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten/waaronder 145.151,35 euro en/of 127.972,99 euro en/of 40.000,00 euro (DOC-062-5) althans een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl [medeverdachte 15] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl [medeverdachte 15] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote)geldbedrag
(en
) en/of goederen, te weten/waaronder 145.901,35 euro (ZPV-4 p. 0225) en/of 121.850,84 euro (ZPV-4 p. 0230) en/of 55.500,00 euro (ZPV-4 p. 232),
althans een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/ofheeft overgedragen
en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl [medeverdachte 15] en
/ofhaar mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en) vermoedendat bovenomschreven voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 15] en
/ofhaar mededader
(s
)van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovengenoemde verboden gedraging
(en
)verdachte
(telkens
)feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan dan wel zal doen, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Als feitelijk leidinggever van [medeverdachte 15] heeft de verdachte via [medeverdachte 12], het bedrijf van [medeverdachte 13], steekpenningen betaald aan [medeverdachte 1] die bij [stichting 1] werkzaam was. In een bepaald geval werden de offertebedragen werden in het offertetraject voorafgaand aan het project verhoogd, zodat deze bedragen mede een vergoeding voor de [stichting 1]-medewerker bevatte. Vervolgens werden valse facturen naar [stichting 1] gestuurd. In andere gevallen werden valse/opgehoogde facturen gestuurd. [stichting 1] werd aldus bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De steekpenningen werden vervolgens door middel van valse facturen gefactureerd aan en betaald door [medeverdachte 15]. Voorts heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] bouwmaterialen voor een bedrag van bijna € 30.000,- geleverd.
Aldus handelend heeft de verdachte zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, niet-ambtelijke omkoping, oplichting en gewoontewitwassen.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Door opdrachten aan te nemen in ruil voor betaling van steekpenningen, is aan andere opdrachtnemers de kans ontnomen om op eerlijke wijze mee te dingen naar een opdracht van [stichting 1]. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen in een eerlijk verloop van de markt geschaad. Voorts heeft de verdachte met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden en bevorderen van een frauduleuze praktijk. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich uitsluitend heeft laten leiden door financieel gewin en zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de belangen van [stichting 1] of haar sociale huurders. Ten slotte is ook [stichting 1] benadeeld door het handelen van de verdachte.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het bedrijf thans heel goed loopt, maar dat niemand zijn taken in het bedrijf kan overnemen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou voor de continuïteit van het bedrijf van de verdachte een groot probleem opleveren.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Redelijke termijn
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
De vervolging van de verdachte is aangevangen op 7 november 2018, zijnde de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 24 december 2021 vonnis gewezen, wat maakt dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met ruim 13 maanden is overschreden.
Met het instellen van hoger beroep is de termijn voor de berechting in tweede aanleg op 5 januari 2022 aangevangen. Het hof wijst arrest op 13 maart 2024, wat maakt dat de redelijke termijn voor de berechting in hoger beroep met ongeveer 2 maanden is overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmodaliteit in die zin dat het hof in plaats van een in beginsel passende en geboden onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden zal opleggen.
De in hoger beroep op te leggen straf valt daarmee aanzienlijk lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij dient te worden bedacht dat (een deel van) de feiten inmiddels zo’n 9 jaar oud is, de redelijke termijn is overschreden, het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het hof het recidivegevaar gering acht. Het hof heeft daarbij ook steeds aandacht gehad voor de ernst van de feiten en deze verdisconteerd in de strafmodaliteit.
Vordering tot schadevergoeding Stichting [stichting 2]
In het onderhavige strafproces heeft Stichting [stichting 1] (hierna: [stichting 1]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van primair € 210.071,62 (inclusief BTW) en subsidiair € 173.612,91 (exclusief BTW).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit deze eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Splitsing Stichting [stichting 1]: Stichting [stichting 2] slachtoffer?
[stichting 1] heeft aangegeven haar vorderingen in hoger beroep te handhaven tot de oorspronkelijke bedragen waarbij zij enkele van die bedragen gemotiveerd heeft aangepast.
Per 1 januari 2023 is de benadeelde partij, Stichting [stichting 1], opgehouden te bestaan. Zij is opgesplitst in drie afzonderlijke stichtingen/woningcorporaties als onderdeel van een langdurig saneringstraject. Namens één van de verdachten is het standpunt ingenomen dat [stichting 1] niet langer ontvankelijk is in haar vorderingen nu Stichting [stichting 2], de rechtspersoon aan wie de vorderingen ten gevolge van de splitsing onder algemene titel zijn overgegaan, niet gelijk gesteld kan worden met Stichting [stichting 1] en derhalve niet kwalificeert als slachtoffer en benadeelde partij. In dit verband heeft de verdediging erop gewezen dat de wetgever alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden van een strafbaar feit de mogelijkheid willen geven zich in een strafproces te voegen en dat de Hoge Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft geoordeeld dat degene aan wie een vordering is gesubrogeerd, zoals een verzekeraar, geen rechtstreekse schade heeft geleden en niet als benadeelde partij kan worden ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij notariële akte van splitsing d.d. 31 december 2022 is Stichting [stichting 1], aan wie de rechtbank verschillende vorderingen benadeelde partij tegen verschillende verdachten uit deze zaak heeft toegewezen, gesplitst. Blijkens de akte betreft het een zuivere splitsing als gevolg waarvan (i) de verkrijgende Stichtingen het vermogen van de splitsende Stichting ([stichting 1]) onder algemene titel verkrijgen en (ii) de splitsende Stichting per 1 januari 2023 ophoudt te bestaan. Aan de akte is als bijlage 4 het krachtens het Burgerlijk Wetboek vereiste voorstel tot splitsing toegevoegd. Van dit voorstel tot splitsing maakt onderdeel uit een beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 sub d Burgerlijk Wetboek, aan de hand waarvan nauwkeurig kan worden bepaald welke vermogensbestanddelen van de splitsende Stichting zijn overgegaan op welke van de verkrijgende Stichtingen.
In deze bijlage 4 worden onder B de volgende vermogensbestanddelen genoemd die zijn over gegaan aan Stichting [stichting 2]:

“3. Lopende procedures

3.1.
Alle rechten en verplichtingen in het kader van de civiele procedure tegen de voormalige kasbeheerder van [stichting 1] en de strafrechtelijke procedures die samenhangen met de fraude- en corruptiezaak Ikszes c.q. fraudezaak PO/SB, waarin [stichting 1] is betrokken als slachtoffer, benadeelde partij en/of anderszins en zij optreedt tegen betrokkenen bij deze fraude- en corruptiezaak. Deze betrokkenen betreffen in het bijzonder twee ex-werknemers van [stichting 1], (voormalig) contractspartijen en personen gelieerd aan deze contractspartijen die betrokken zijn bij de zaak.
Artikel k van het genoemde voorstel tot splitsing luidt:

De huidige werkzaamheden van [stichting 1] worden voortgezet door de Verkrijgende Stichtingen, ieder voor wat betreft het gedeelte van de vermogensbestanddelen die zij verkrijgt, zoals opgenomen in de voormelde en aan dit voorstel gehechte beschrijving van vermogensbestanddelen (Bijlage 4).
Ten tijde van de splitsing bestond het bestuur van de verkrijgende Stichtingen uit de Stichting [stichting 1] (de splitsende Stichting). Aan de splitsing is goedkeuring gegeven door onder meer de door de Minister van Binnenlandse zaken gemandateerde Autoriteit woningcorporaties en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
Uit de memorie van toelichting bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11-12) volgt dat de wetgever de kring van benadeelde partijen niet heeft willen uitbreiden tot hen die een vordering middels cessie of subrogatie hebben verkregen (vgl ook ECLI:HR:PHR:2023:50 sub 32). Van subrogatie is sprake indien een vordering overgaat als gevolg van een van de in artikel 6:150 BW genoemde gevallen. Van cessie is sprake indien een vordering overgaat door verkoop (artikel 3:94 BW).
Bij splitsing gaan de rechten en verplichtingen over onder algemene titel. Van cessie of subrogatie is in onderhavig geval geen sprake. Onder meer het deel (van de vermogensbestanddelen) van [stichting 1] dat rechtstreeks schade heeft geleden, is ten gevolge van de splitsing ondergebracht bij en wordt voortgezet door Stichting [stichting 2]. In die zin is Stichting [stichting 2] in vergelijking met [stichting 1] geen nieuw rechtssubject, maar een voortzetting van [stichting 1]. De strafbare feiten hebben niet alleen inbreuk gemaakt op de belangen van [stichting 1], maar (daarmee) ook op de belangen van diens opvolger onder algemene titel die de activiteiten van [stichting 1] voortzet en aan wie de uit die inbreuk voortvloeiende negatieve (schade) en positieve (vordering) vermogensbestanddelen zijn overgedragen.
Het hof is dan ook, met (de advocaat van) Stichting [stichting 2] en met de advocaat-generaal, van oordeel dat Stichting [stichting 2] geldt als de (rechts)persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door de strafbare feiten en kwalificeert als slachtoffer en als benadeelde partij die de civiele vordering in hoger beroep heeft gehandhaafd.
Standpunt van [stichting 2]
De advocaat van [stichting 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot het primair gevorderde bedrag van € 210.071,62 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De vordering is namens de verdachte betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van benadeling van [stichting 1] en derhalve geen sprake is van schade. De in de verdeelplannen opgenomen te verdelen bedragen kunnen niet kloppen. Voor zover er sprake zou zijn van enig nadeel, dan kan dat niet eenvoudig worden vastgesteld en is sprake van een onevenredige belasting van de strafprocedure.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding (hoofdelijk) dient te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 210.071,62 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overwegingen van het hof
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat [medeverdachte 13] wel degelijk werkzaamheden heeft verricht. In de door hem aan [medeverdachte 15] gefactureerde bedragen was ook de vergoeding voor zijn eigen werkzaamheden opgenomen. Deze facturen waren echter niet gespecificeerd. Op basis van het dossier kan voorts niet worden vastgesteld hoe vervolgens de geldstroom van [medeverdachte 12] naar [bedrijf van medeverdachte 1] ging en wat daarvan de exacte omvang was als het gaat om de projecten waar [medeverdachte 15] bij betrokken was. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld in hoeverre de op de overzichten vermelde ‘te verdelen’ bedragen (en dan specifiek het voor [medeverdachte 13] bestemde bedrag) ook nog de vergoeding bevatte voor de door [medeverdachte 13] verrichte werkzaamheden hetgeen zou moeten resulteren in een later ‘te verdelen’ bedrag, derhalve een lager schadebedrag voor [stichting 1]. Een juiste beoordeling van de vordering zou nader onderzoek vergen. Het hof wenst de zaak, mede gelet op het tijdverloop, niet om die reden aan te houden. Nu verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal het hof om die reden de vordering van [stichting 2] niet ontvankelijk verklaren en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Beslag
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het inbeslaggenomen Rolex-horloge.
De verdediging heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, een Rolex-horloge, zoals vermeld onder 1 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten nu het voorwerp bij hem is inbeslaggenomen en niet kan worden vastgesteld dat het voorwerp in casu voor verbeurdverklaring vatbaar is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225, 326, 328ter en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij Stichting [stichting 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een horloge, merk Rolex.
Dit arrest is gewezen door mr. R. van der Hoeven,
mr. H. Steenhuis en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2024.

Voetnoten

1.In 2.2.3 noemt de Hoge Raad als voorbeelden van gevallen waarin de wetgever bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht heeft gebracht: art. 327 Sr (bedrog bij verzekering), art. 326a Sr (flessentrekkerij), art. 328bis Sr (oneerlijke mededinging door misleiding van het publiek), art. 326d Sr (acquisitiefraude). Voorts wijst de Hoge Raad op het destijds aanhangige wetsvoorstel dat inmiddels heeft geleid tot art. 326e Sr (beroepsmatige online handelsfraude).