ECLI:NL:GHDHA:2024:374

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22-000027-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in omvangrijke fraudezaak tegen 27 verdachten met betrekking tot woningcorporatie Vestia

Op 13 maart 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een omvangrijke fraudezaak tegen 27 verdachten, waaronder twee medewerkers van de woningcorporatie Vestia. Deze medewerkers lieten zich in privé betalen uit de opbrengsten van onderhouds- en schoonmaakcontracten die Vestia had afgesloten. De feiten vonden plaats tussen februari 2015 en november 2018. Het hof sprak zes vennootschappen en zes natuurlijke personen vrij van alle feiten, terwijl de rechtbank in december 2021 gevangenisstraffen had opgelegd aan de natuurlijke personen en de schadevordering van Vestia grotendeels had toegewezen. Het hof legde in plaats daarvan forse taakstraffen op en wees de vorderingen van Vestia deels toe, rekening houdend met de lange duur van de procedure, het geringe recidivegevaar en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten. De hoofdverdachten manipuleerden de offerteprocedures zodat opdrachten werden gegund aan partijen die bereid waren om hun offertes op te hogen of 10% van de omzet te betalen. Dit leidde tot valsheid in geschrifte, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen. Het hof oordeelde dat de verdachten de vertrouwensrelatie met Vestia ernstig hadden geschonden en dat de aanbestedingsprocedures waren gemanipuleerd. De uitspraak resulteerde in een taakstraf van 300 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden voor de hoofdverdachten, met verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen en een schadevergoeding aan Vestia.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000027-22
Parketnummer: 09-993017-20
Datum uitspraak: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 13],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij [stichting 1] (inmiddels [stichting 2]) en omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit arrest gehecht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Algemene beschouwingen

Aanleiding onderzoek - aantreffen verdeelplannen

In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13]). [medeverdachte 13] had verschillende vennootschappen op zijn naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 13] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen — uiteindelijk ten bedrage van € 70.000,- — ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
In het kader van nader strafrechtelijk onderzoek werd tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 13] op 16 mei 2017 een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende Excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
0p grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 13] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het strafrechtelijk onderzoek ‘lkszes’.
Betrokkenheid medewerkers [stichting 1]
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 13] waren aangetroffen, bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze emailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Beiden waren in de onderzoeksperiode — van 2015 tot en met medio 2018 — werkzaam bij de Rotterdamse woningcorporatie [stichting 1], [medeverdachte 1] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer. Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 1] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van [stichting 1]. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie die bedragen verdeeld zouden worden. Onderzoek naar de bankrekeningen van de [stichting 1]-medewerkers, de vader van [medeverdachte 1] en de partner van [medeverdachte] alsmede naar hun vennootschappen leidde naar een groot aantal bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan [stichting 1] maar daarnaast (vermoedelijk) betalingen deden aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte], hetzij rechtstreeks hetzij via derde (rechts)personen.
Uit het onderzoek Ikszes concludeerde het openbaar ministerie uiteindelijk dat sprake was van twee fraudepatronen, te weten:
Met betrekking tot een aantal onderhoudscontracten werd een offerteprijs gehanteerd die hoger was dan de werkelijke kosten van de uitvoering van het betreffende contract. Het verschil tussen de opgehoogde en de oorspronkelijke offerte prijs werd vervolgens via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld;
Met betrekking tot herziene schoonmaakcontracten werd de offerteprijs opgehoogd met 10% van de omzet die de betreffende opdrachtnemer uit het contract genereerde. Deze 10% werd ook via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld, aldus de verdenking.
In hoger beroep zijn nog aan de orde de zaken van vijftien natuurlijke personen en twaalf rechtspersonen.

Feiten

Als hoofdverdachten kunnen worden beschouwd de twee [stichting 1]-medewerkers plus de personen die zij als ‘tussenpersoon’ gebruikten. De [stichting 1]-medewerkers gebruikten drie tussenpersonen ([medeverdachte 13], [medeverdachte 8], [medeverdachte 20]) die elk bij verschillende projecten betrokken waren. Beide [stichting 1]-medewerkers hebben verklaard uit de verschillende aanneemsommen, of uit een aan de omzet van de opdracht gerelateerde provisie, geldbedragen naar zichzelf, en naar de tussenpersonen, te hebben laten vloeien zonder dat [stichting 1] daarvan op de hoogte was. Samen met de tussenpersonen zorgden zij ervoor dat de onderling te verdelen geldbedragen via facturen, al dan niet via derde-vennootschappen, naar de (privé vennootschappen van) die [stichting 1]-medewerkers respectievelijk de tussenpersonen vloeiden.
De hoofdverdachten en/of hun tussenpersonen benaderden verschillende bedrijven met het verzoek of deze geïnteresseerd waren om voor [stichting 1] opdrachten te verrichten. Daartoe werden vervolgens offertes bij [stichting 1] ingediend. Bij een aantal van die offertes was sprake van het opzettelijk ophogen van het offertebedrag, waarna het opgehoogde deel tussen de hoofdverdachten werd verdeeld. Bij de schoonmaak contracten werd de betrokken schoonmaakbedrijven vooraf gevraagd of zij wilden instemmen met de afspraak dat zij 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet via kickback constructies aan de hoofdverdachten wilden betalen. Die betalingen vonden vervolgens via facturen van diverse vennootschappen plaats.
[medeverdachte 1] was als senior vastgoedbeheerder onder meer verantwoordelijk voor het (beleid met betrekking tot) vastgoedbeheer en het planmatig onderhoud. Als medewerker sociaal beheer was [medeverdachte] onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van wijkvisies/beleidsplannen, het vaststellen van het sociale beleid voor de complexen en het opstellen en uitvoeren van leefbaarheidsprojecten.
Ingevolge de [stichting 1] bevoegdhedentabel had [medeverdachte 1] een zelfstandige bevoegdheid tot een bedrag van € 15.000,-; voor [medeverdachte] was dat een bedrag van € 1.000,-.
Ingevolge het interne [stichting 1] Procuratiereglement en zoals genoemd in de gebruikte [stichting 1] opdrachtformulieren diende er voor opdrachten met betrekking tot planmatig onderhoud, contractonderhoud en projectontwikkeling ten bedrage van € 0,- - € 5.000,- een offerte te worden gevraagd van een partij die geselecteerd is op basis van objectieve criteria. Het dossier bevat geen document of verklaring waarin die objectieve criteria worden uitgewerkt.
Voor opdrachten tussen € 5.000,- en € 25.000,- dienden minimaal twee offertes te worden aangevraagd. Voor opdrachten van € 25.000,- of meer dienden minimaal drie offertes te worden aangevraagd.
In het dossier heeft het hof nagenoeg geen stukken aangetroffen waaruit kan worden afgeleid hoe [stichting 1] als opdrachtgever de uitgebrachte offertes beoordeelde en tot gunning van opdrachten kwam.
Volgens verklaringen van [medeverdachte 1] werden de offertes niet alleen door hem beoordeeld. Na beoordeling van de offerte(s) maakte de vastgoedbeheerder een keuze en legde deze vast in een zogenaamd opdrachtformulier (ook wel: “verplichtingenformulier”) met een verzoek om toestemming tot gunning van de opdracht. Afhankelijk van het offertebedrag was toestemming vereist van één of meerdere andere [stichting 1] functionarissen. De teammanager had een tekenbevoegdheid tot € 50.000,-. Het afdelingshoofd had een teken bevoegdheid tot € 100.000,-. De directeur had een tekenbevoegdheid tot € 1.000.000,-. Zij waren allen deskundig op het terrein van de (bouw)kwaliteit en kenden de markt waardoor zij een oordeel konden vellen over de kwaliteit en de marktconformiteit van de uiteindelijke aanneemsommen
Het opdrachtformulier diende als basis voor het opmaken van een contract en werd getekend door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] noch [medeverdachte] waren bevoegd de contracten te ondertekenen. Het uitzenden van de op de contracten betrekking hebbende facturen en het betaalbaar stellen van die facturen geschiedde door andere werknemers van [stichting 1]. Bij de betaalbaar stelling werd het vier-ogen principe toegepast.
Schoonmaak contracten
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] een aantal wegingsfactoren hebben opgesteld en toegepast, en hebben gedeeld met tussenpersoon [medeverdachte 8], waaruit de scores van de diverse bedrijven volgden. Een en ander hebben zij in een memo van 8 mei 2015 (DOC-215-18b-d) opgenomen welk memo [medeverdachte 1] vervolgens aan het management team zond. In reactie daarop heeft het management team verzocht om ook de door de kandidaten toegezonden plannen van aanpak aan het management team te sturen zodat deze een beter beeld van de praktische inhoud van de offertes konden krijgen en het memo beter gezamenlijk kon worden besproken. Ofschoon dit niet expliciet uit het dossier volgt gaat het hof ervan uit dat die bespreking heeft plaats gevonden.
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten was het de wens van [stichting 1] om (1) het aantal schoonmaakbedrijven dat voor [stichting 1] werkte drastisch in te krimpen tot maximaal drie en (2) de omvangrijke meerwerk kosten in het vervolg onderdeel te laten uitmaken van de nieuw te sluiten contracten. Aldus zou meer overzicht en controle verkregen worden over de kwaliteit van het schoonmaakwerk en zouden de meerwerk kosten aanzienlijk worden verminderd.
Met betrekking tot de nieuw te sluiten schoonmaakcontracten zijn weliswaar acht offertes ontvangen (waarvan er één dermate laag was dat deze om redenen van (gebrek aan) geloofwaardigheid werd afgewezen), maar het dossier biedt aanknopingspunten voor de stelling dat van aanvang af duidelijk was dat de drie bedrijven die door de betreffende tussenpersoon ([medeverdachte 8]) bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden aangebracht (de verdachten [medeverdachte 4] ([groep]), [medeverdachte bedrijf] en [medeverdachte 11]) de opdracht sowieso zouden krijgen omdat deze drie bedrijven desgevraagd door tussenpersoon [medeverdachte 8] (aldus meldde [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte]) bereid waren om 10% omzetfee via de (vennootschap van de) tussenpersoon en/of andere vennootschappen aan beide [stichting 1] medewerkers plus de tussenpersoon te betalen. Het [stichting 1] voorschrift om drie onafhankelijke offertes te vragen is hierbij geschonden omdat de uiteindelijke keuze van de opdrachtnemers niet tot stand kwam op basis van de geoffreerde prijs in combinatie met toepassing van de wegingsfactoren, maar tot stand kwam op het enkele gegeven dat deze drie bedrijven, naar zeggen van [medeverdachte 8], bereid waren 10% van de aldus verkregen omzet als kickback aan de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersoon te betalen. Het offerte proces werd aldus buiten het zicht van [stichting 1] gemanipuleerd ofschoon van de uiteindelijke aanneemsommen niet kan worden gezegd dat deze niet-marktconform waren.

Beschouwingen voorafgaand aan een algemene juridische beoordeling

Verdeelplannen
In e-mail-correspondentie tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen alsmede in een notitieboekje van een van de [stichting 1]-medewerkers zijn meerdere “verdeelplannen” aangetroffen. In deze correspondentie en aantekeningen werd – zo lijkt het - gedetailleerd bijgehouden welke bedragen op bepaalde projecten tussen de [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen konden worden verdeeld. De stelling van het openbaar ministerie en van [stichting 1] (als benadeelde partij) is dat, ook al zouden de definitieve aanneemsommen ‘marktconform’ zijn, [stichting 1] het werk toch voor een lager bedrag had kunnen laten verrichten indien geen sprake was geweest van tussen de verdachten onderling te verdelen bedragen. De aanneemsommen zijn – aldus het openbaar ministerie en [stichting 1] – in die gevallen feitelijk onnodig verhoogd: als de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersonen geen geld voor zichzelf van de aanneemsommen hadden afgeroomd, had er een lager bedrag op de offerte kunnen staan. [stichting 1] heeft dus – aldus nog altijd het openbaar ministerie en [stichting 1] – in ieder geval financieel nadeel geleden ter hoogte van de opgehoogde bedragen.
Volgens de verdachten waren die verdeelplannen niet in “steen geschreven” en reflecteren die bedragen dus niet de werkelijk verdeelde bedragen. Soms zat het tegen doordat er onverwacht meerwerk of hogere kosten op het project moesten worden geboekt.
Het hof stelt vast dat de verdeelplannen steeds concrete bedragen bevatten waarbij vaak ook projectnamen en/of namen van tussenpersonen of vertegenwoordigers van de opdrachtnemers worden vermeld, welke bedragen en/of namen vervolgens ook terugkomen in correspondentie en/of documenten die tot de totstandkoming van de betreffende opdracht hebben geleid. Bepaalde projecten worden soms in meerdere verdeelplannen van verschillende datum genoemd waarbij de te verdelen bedragen steeds gelijk blijven. Ook vinden de in de verdeelplannen genoemde bedragen in sommige gevallen bevestiging in facturen waarmee de [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersoon de te verdelen bedragen ‘naar zich toe’ halen. Het hof acht de in de verdeelplannen genoemde te verdelen bedragen dan ook een belangrijk uitgangspunt, maar zal bij de beoordeling en het gebruik van het verdeelplan ten aanzien van een individuele transactie behoedzaamheid in acht nemen, bijvoorbeeld indien niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat voor een ‘opgehoogd bedrag’ geen werkzaamheden zijn verricht of (in elk geval) geen werkzaamheden met de omvang van het gefactureerde in de betreffende offerte of factuur genoemde bedrag.
Voorbereiding via privé-e-mailadres [medeverdachte 1]
Ten aanzien van de voorbereiding en totstandkoming van de contracten (de offertes en omschrijvingen op facturen inbegrepen) valt op dat concepten van offertes en/of voorstellen tot factuuromschrijvingen dan wel factuurprijzen eerst via het privé-e-mailadres van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 1] en medeverdachten worden gedeeld waarna de offerte en/of de factuur via een [stichting 1] zakelijk email adres (veelal dat van [medeverdachte 1]) wordt ingediend. Het hof acht hierdoor de regisserende rol van [medeverdachte 1] en de opzet en het oogmerk om [stichting 1] te misleiden onderstreept.
Wetenschap bij hoofdverdachten leidt niet automatisch tot wetenschap bij opdrachtnemers
Uit bovenstaande beschrijving vloeit voort dat de beide [stichting 1]-medewerkers zich bedienden van drie tussenpersonen (welke ieder bepaalde projecten voor hun rekening namen) en met die tussenpersonen overlegden en/of correspondeerden over de keuze voor een opdrachtnemer, de prijs waarvoor het werk daadwerkelijk zou worden uitgevoerd en de prijs die de opdrachtnemer bij [stichting 1] in rekening zou brengen alsmede het bedrag dat deze hoofdverdachten onderling zouden (kunnen) verdelen. Binnen de kring van deze personen bestond derhalve wetenschap omtrent het al dan niet ophogen van offertes of aanneemsommen en omtrent het ontvangen van geldbedragen op de bankrekeningen van hun (privé-)vennootschappen.
Dit betekent niet zonder meer dat die wetenschap ook aanwezig was bij de individuele opdrachtnemers. Dat is immers afhankelijk van de informatie die de beide [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersonen met de uiteindelijke opdrachtnemers deelden. De individuele opdrachtnemer wist – zo hebben sommige van die opdrachtnemers betoogd – niet beter dan dat een extra bedrag op de offerte- en aanneemsom betrekking had op een (legitieme) provisiebetaling en/of op werkzaamheden die door de tussenpersoon daadwerkelijk ten behoeve van het betreffende project waren of zouden worden verricht. [medeverdachte 1] heeft in dit verband verklaard dat hij er ten tijde van de handelingen van uitging dat iedere betrokkene van de hoed en de rand wist, maar dat hem na lezing van het dossier is gebleken dat dit niet altijd het geval was.
Dit betekent dat per individuele opdrachtnemer en per project steeds moet worden vastgesteld welke wetenschap de betrokken verdachte destijds had met betrekking tot de geldstromen die naar de hoofdverdachten in privé liepen. Tevens zal moeten worden vastgesteld of de individuele opdrachtnemer wist dat een aanneemsom en/of een factuur ten behoeve van de onderlinge verdeling tussen de hoofdverdachten was opgehoogd dan wel of aannemelijk is dat voor (een deel van) dat bedrag sprake is geweest van daadwerkelijk verricht (meer)werk.
Tussenpersoon vader [medeverdachte 1] via zijn bedrijf [bedrijf van medeverdachte 2]
Zoals vermeld maakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte] gebruik van tussenpersonen. Die tussenpersonen werden onder meer gebruikt om de ‘te verdelen bedragen’ uiteindelijk op een rekening van [medeverdachte 1] of [medeverdachte] terecht te laten komen.
Eind 2016 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte] afscheid genomen van [medeverdachte 8] als tussenpersoon omdat zij over de samenwerking niet langer tevreden waren. Zijn plaats als tussenpersoon teneinde de ‘kickbacks’ van de opdrachtnemers bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] terecht te laten komen werd vanaf december 2016 op initiatief van [medeverdachte 1] overgenomen door diens vader via zijn bedrijf [bedrijf van medeverdachte 2] (‘[bedrijf van medeverdachte 2]’). Uit onderzoek naar bankrekeningen en belastingaangiften is gebleken dat de omzet van [bedrijf van medeverdachte 2] en het saldo van de rekening tot aan december 2016 laag was, maar vanaf deze datum exponentieel groeide. In de periode van 22 december 2016 tot en met 6 november 2018 ontving [bedrijf van medeverdachte 2] van medeverdachten € 644.241,63 en betaalde zij aan de bedrijven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte] € 565.567,50. Aan deze transacties hield [bedrijf van medeverdachte 2] in die periode derhalve € 78.674,13 (bedragen steeds exclusief btw) over. Verklaard is dat de facturen die [bedrijf van medeverdachte 2] verstuurde vals zijn omdat de daarop vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet verricht zijn nu de functie van deze facturen uitsluitend was om de kickbacks bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] te krijgen. De plotselinge groei van de [bedrijf van medeverdachte 2] omzet, de frequentie en het feit dat [bedrijf van medeverdachte 2] de ontvangen gelden uitsluitend aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte] doorbetaalt bevestigt deze functie van [bedrijf van medeverdachte 2]. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [bedrijf van medeverdachte 2]voor de betreffende facturen wél werkzaamheden heeft verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat alle [bedrijf van medeverdachte 2] facturen vals zijn omdat daarop in strijd met de werkelijkheid staat vermeld dat werkzaamheden zijn verricht.

Algemene juridische beoordeling tenlastegelegde delicten

Aan vrijwel alle verdachten zijn de delicten valsheid in geschrift, niet-ambtelijke omkoping, oplichting en (gewoonte)witwassen tenlastegelegd. Voorafgaand aan de specifieke beoordeling van het tenlastegelegde per individuele verdachte merkt het hof het volgende op.
Valsheid in geschrift – facturen
Ten laste is gelegd dat vele facturen vals zouden zijn opgemaakt. Daaronder bevinden zich ook facturen die een termijnbetaling zijn. In de omschrijving van die facturen staat het betreffende project(nummer) en/of de projectnaam genoemd en het feit dat het een termijnbetaling betreft. Deze facturen hebben betrekking op een gegund project. Het totaal van de termijn betalingen is gelijk aan de totale opdrachtsom. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer gezegd worden dat de factuur vals is nu de omschrijving geen onjuiste voorstelling van zaken geeft. Dit is anders indien de termijn-factuur een prijs noemt, of de termijn-facturen gezamenlijk een prijs noemen, waarin – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon. In dat geval geeft de genoemde prijs immers – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer en is de termijn-factuur vals. De prijs is met het te verdelen bedrag ‘opgehoogd’.
Valsheid in geschrift - offertes
Hetzelfde geldt voor offertes. In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat in de offerteprijs – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon, geeft de in de offerte genoemde prijs – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer. De offerte is dan vals omdat de in de offerte genoemde prijs is ‘opgehoogd’.
Oplichting
Aan nagenoeg alle verdachten is, zoals eerder vermeld, oplichting ten laste gelegd. Daarbij zijn – kort en zakelijk weergegeven – de volgende zes handelingen als oplichtingshandelingen ten laste gelegd:
  • het verzenden van aangepaste of opgehoogde offertes aan [stichting 1], waarin de vermelde bedragen door de verdachten waren afgestemd;
  • het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan de [stichting 1] manager met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen (schoonmaak bedrijven);
  • het aldus laten gunnen van de opdracht aan de betreffende partij;
  • het (laten) zenden van facturen aan [stichting 1];
  • het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen;
  • het telkens tegenover [stichting 1] verzwijgen dat de beide [stichting 1] medewerkers een vergoeding/betaling kregen van de opdrachtnemers.
Juridisch kader
De beantwoording van de vraag of – zoals tenlastegelegd - [stichting 1] is bewogen tot het aangaan van overeenkomsten en de afgifte van geldbedragen, spitst zich toe op de vraag of in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [stichting 1] daartoe is bewogen door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de zogenaamde oplichtingshandelingen.
Over de aan
oplichtingshandelingente stellen eisen en over de uit het bestanddeel ‘bewegen tot’ voortvloeiende causaliteit heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2016:2892; NJ 2017/157) het volgende overwogen (markering is door het hof toegevoegd):

2.3.1.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachtedoor een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.(…)
2.3.2
Zo gaat het bij een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Daarvan kan ook sprake zijn bij een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden,zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.(…)
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern ommeer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Een voorbeeld daarvan was aan de orde in het geval waarin de verdachte (met anderen) gebruik maakte van briefpapier van KPN teneinde een bank met een valse betaalopdracht te bewegen tot overboeking van een geldbedrag.
(…)
2.4
In de voorgaande overwegingen staan de verschillende oplichtingsmiddelen centraal.
Opmerking — en in voorkomende gevallen aparte aandacht — verdient nog dat voor oplichting blijkensart. 326, eerste lid
Sr is vereist dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachtecausaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgiftevan enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd,is bewogentot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (…)
Tot slot verdient herhaling dat in de kern uit de wettelijke oplichtingsmiddelen een begrenzing van het delict oplichting voortvloeit die mede is bepaald door de wens van de wetgever niet iedere vorm van bedrog strafbaar te stellen.Deze begrenzing wordt mede gerechtvaardigd door de voor de wetgever bestaande mogelijkheid om bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht te brengen, van welke mogelijkheid de wetgever blijkens het hiervoor onder 2.2.3 overwogene gebruik maakt en heeft gemaakt [1] .”
Oogmerk
Onder het vereiste
oogmerkvan wederrechtelijke bevoordeling valt volgens vaste jurisprudentie niet alleen het directe (naaste) doel van de verdachte, maar ook het noodzakelijkheidsbewustzijn, dat wil zeggen het gevolg waarvan de verdachte beseft dat het een noodzakelijke gevolg van de (oplichtings)handeling zal zijn.
Gelet op bovenstaande beschrijving zal het hof bij de beoordeling van de ten laste gelegde oplichting de volgende uitgangspunten hanteren:
- met het oplichtingsmiddel moet de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven willen roepen teneinde van die onjuiste voorstelling van zaken misbruik te kunnen maken;
- dat oplichtingsmiddel moet specifiek en voldoende ernstig zijn teneinde die onjuiste voorstelling van zaken op te roepen;
- een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht kan, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen misleidende omstandigheden, voldoende zijn om van een samenweefsel van verdichtsels te spreken;
- zo'n misleidende omstandigheid kan zijn het misbruik van een tussen het slachtoffer en de verdachte bestaande vertrouwensrelatie;
- een slachtoffer wordt door een oplichtingsmiddel bewogen indien voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het betreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van een goed. Met andere woorden: naast het oplichtingsmiddel kan het slachtoffer ook door andere handelingen zijn bewogen tot de afgifte van een goed.
De hoofdverdachten wilden bij [stichting 1] de onjuiste voorstelling van zaken in het leven roepen dat de vergunde opdrachten tot stand waren gekomen in overeenstemming met de binnen [stichting 1] gangbare offerteprocedures zonder dat zijzelf door de betreffende opdrachtnemers werden betaald. Dit impliceert dat zij het wilden doen voorkomen alsof voor opdrachten boven de € 25.000,- steeds drie onafhankelijke offertes waren ontvangen, gewogen en beoordeeld en alsof werd gehandeld met inachtneming van de tussen [stichting 1] en haar medewerkers bestaande vertrouwensrelatie.
In werkelijkheid werd de vertrouwensrelatie tussen [stichting 1] en de beide [stichting 1]-medewerkers en het vertrouwen dat marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures mogen hebben geschonden en werd de [stichting 1] offerteprocedure op de volgende punten niet nagekomen:
- de offertes, waarop de gunning van de opdrachten was gebaseerd, waren niet steeds (alle drie) onafhankelijk. Immers, het offertebedrag werd vooraf steeds door [medeverdachte 1] en [medeverdachte] met hun medeverdachten afgestemd;
- in sommige gevallen werd de offerteprijs, en werden vervolgens de factuurbedragen, verhoogd zonder dat daartoe een noodzaak bestond omdat de beide [stichting 1]-medewerkers en andere betrokken verdachten wisten dat de betreffende opdracht feitelijk door een andere partij voor een substantieel lager bedrag zou worden uitgevoerd. In deze gevallen zat in de offerteprijs en de factuurprijzen ook een bedrag verwerkt dat onderling tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen in privé zou worden verdeeld, terwijl de verdachten het – in strijd met de werkelijkheid - aan [stichting 1] deden voorkomen alsof in de offerteprijs en de factuurprijs uitsluitend de kostprijs plus een gebruikelijke commerciële opslag waren verwerkt;
- in andere gevallen (bij de schoonmaak bedrijven) hebben de beide [stichting 1]-medewerkers de opdracht alleen willen (laten) gunnen aan drie partijen die zich vooraf bereid verklaarden om aan [medeverdachte 1], [medeverdachte] en de tussenpersoon 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet te betalen.
Het hof overweegt en concludeert naar aanleiding hiervan als volgt.
De omstandigheid dat het vaker voorkomt dat een partij met een aanbesteding meedoet en daarbij een lagere offerteprijs van een andere partij (die het werk uiteindelijk zal uitvoeren) handig en commercieel verhoogt met een opslag, ontneemt aan de ophoging respectievelijk aan de 10% omzet fee afspraak, niet het specifieke en voldoende bedrieglijke karakter nu de verhoging niet is bedoeld om een commerciële partij handig aan meer winst te helpen maar is bedoeld om (onder meer) werknemers van het beoogde slachtoffer te betalen en die werknemers zich aldus te laten verrijken. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de uiteindelijke opdrachtsom op zichzelf nog als ‘marktconform’ kwalificeert: de marktconformiteit van de uiteindelijke prijs ontneemt aan de gang van zaken niet het specifieke en voldoende bedrieglijk karakter waarmee [stichting 1] werd bewogen tot het aangaan van de contracten en het betalen van de factuurbedragen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte] hebben zich gedurende lange tijd in aanzienlijke mate verrijkt door hetzij ruimte te scheppen in de afgestemde offerteprijs, welke ruimte zij vervolgens naar zichzelf lieten vloeien, hetzij door – los van de offerteprijs – met de opdrachtnemers af te spreken dat deze hen 10% van hun met de opdracht gegenereerde omzet zouden betalen. Daarmee hebben de verdachten de vertrouwensrelatie tussen deze [stichting 1] medewerkers en [stichting 1] ernstig geschonden. Tevens hebben zij daarmee oneerlijke concurrentie veroorzaakt en het vertrouwen van marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures geschonden.
Teneinde tot een veroordeling van oplichting te kunnen komen zal het hof per geval beoordelen of de ten laste gelegde oplichtingshandelingen voldoende specifiek en bedrieglijk zijn én of [stichting 1] door die specifieke, bedrieglijke oplichtingshandelingen is bewogen de contracten aan te gaan en – als logisch gevolg daarvan – de geldbedragen op de betreffende facturen heeft betaald.
De tenlastegelegde oplichtingsmiddelen
Het door medeverdachten (laten) zenden van de contractsfacturen aan [stichting 1] kan worden bewezen, maar is op zichzelf geen bedrieglijk oplichtingsmiddel omdat het sturen van een factuur gebruikelijk is.
Het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen door (mede)verdachten kan niet worden bewezen nu dit feitelijk is gedaan door andere [stichting 1] medewerkers die niet bij de strafbare handelingen betrokken waren en daarvan evenmin op de hoogte waren.
Het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan het [stichting 1] managementteam [managementteam] (het gaat hier om de schoonmaak contracten) met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen is een oplichtingsmiddel omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] het in dat memo (en in de toelichting daarop) deden voorkomen alsof er sprake was van onafhankelijke offertes, alsof die offertes vervolgens op basis van objectieve criteria en op objectieve wijze werden gewogen en aan die offertes op objectieve wijze scores werden gegeven. Voorts werd met dit memo en door het ter goedkeuring inzenden daarvan aan de manager voorgespiegeld alsof zij de offerteprijzen niet hadden afgestemd. Ten slotte werd in dit memo verzwegen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hun tussenpersoon van de geselecteerde en voor gunning voorgedragen opdrachtnemers een betaling ter hoogte van 10% van de door hen gegenereerde omzet zouden ontvangen.
Dit alles maakt het hier bedoelde oplichtingsmiddel voldoende specifiek en voldoende ernstig bedrieglijk. Naar aanleiding van het opstellen en inzenden van het memo is [stichting 1] overgegaan tot het sluiten van de schoonmaak contracten.
In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat de betreffende offerte met een bedrag is opgehoogd uit welk bedrag vervolgens geldbedragen naar [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hun tussenpersoon zijn gevloeid, terwijl voor het opgehoogde bedrag geen werkzaamheden zijn verricht, of niet tot het bedrag van de ophoging, levert het (laten) insturen van de offertes met daarin de afgestemde offertebedragen, en het manipuleren van het offertetraject door het vervolgens (laten) gunnen van de opdracht, het vermelden van die opgehoogde offertebedragen in een opdrachtformulier en het (laten) verzenden van facturen met daarin werkzaamheden die niet of niet in die mate zijn verricht eveneens oplichtingshandelingen op.
Het enkele verzwijgen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] na de totstandkoming van de overeenkomsten een of meer betalingen zouden ontvangen, levert naar het oordeel van het hof geen zelfstandig oplichtingsmiddel op. [stichting 1] is door het (enkele) verzwijgen van de kickbacks niet bewogen tot afgifte van contracten of geldbedragen. Een dergelijk ‘bewegen’ kan evenmin worden aangenomen door (zoals het openbaar ministerie doet) te stellen dat [stichting 1] bij het niet verzwijgen van de kickbacks nimmer zou zijn overgegaan tot afgifte. Het hof merkt op dat het verzwijgen in de kern neerkomt op het, eveneens ten laste gelegde, strafbare feit van niet-ambtelijke omkoping. Met het apart strafbaar stellen van omkoping heeft de wetgever aangegeven deze specifieke vorm van bedrog strafwaardig te achten. Hieruit kan worden afgeleid dat niet elke vorm van bedrog strafwaardig is en dat niet in alle gevallen van omkoping ook sprake is van oplichting. Wel is het gegeven dát niet is gemeld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden betaald, een als aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte] toe te rekenen omstandigheid die het bedrieglijke karakter van de hierboven genoemde oplichtingsmiddelen bevestigt en versterkt.
Met betrekking tot andere verdachten dan de beide [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen zal het hof steeds moeten vaststellen of zij van de oplichtingshandelingen wisten en tevens het oogmerk hadden van wederrechtelijke bevoordeling.
Witwassen
Met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen zal steeds met name moeten worden bezien of het betreffende voorwerp (veelal een geldbedrag) afkomstig is uit een aan de witwashandeling
voorafgaandmisdrijf.
De bewijsbeslissing
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen conform de bewezenverklaring van de rechtbank. Met betrekking tot de facturen van [medeverdachte 12] aan [stichting 1] heeft zij daarbij het standpunt ingenomen dat het niet anders kan zijn dan dat de volgens de verdeelplannen te verdelen bedragen te veel, en dus ten onrechte, bij [stichting 1] in rekening zijn gebracht. De werkzaamheden die met deze facturen gemoeid zouden zijn, zijn niet, althans niet volledig, verricht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, conform de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen een bewijsverweer en voor het overige een strafmaatverweer gevoerd. Allereerst is betoogd dat, zowel bij de door [medeverdachte 12] zelf verkregen opdrachten als bij door [medeverdachte 13] bemiddelde opdrachten steeds sprake was van ‘marktconforme’ prijzen. Derhalve kan niet bewezen worden dat [stichting 1] door de transacties financieel nadeel heeft geleden. Dit dient gevolgen te hebben voor de straf.
Volgens de verdediging dient dit er ook toe te leiden dat wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen nu dat benadelingsbedrag ook nihil kan zijn in welk geval er niets is witgewassen. Ook het ten laste gelegde witwassen met betrekking tot de bedragen van € 50.500,- en € 41.250,- kan om dezelfde reden niet bewezen worden.
De tenlastelegging
Allereerst wordt aan [medeverdachte 13] verweten dat hij een valse schuldbekentenis voorhanden heeft gehad.
Onder feit 2 wordt hem (sub 1) tenlastegelegd dat hij offertes en/of facturen van [medeverdachte 12] gericht aan [stichting 1] heeft vervalst. Sub 2 treft hem hetzelfde verwijt met betrekking tot offertes en/of facturen gericht aan [stichting 1] respectievelijk [VVE]. Sub 3 wordt valsheid van offertes/calculaties en/of facturen van [naam bedrijf medeverdachte 13] tenlastegelegd. Bij sub 4 gaat het om valse offertes en/of facturen van [medeverdachte 15], [naam bedrijf 12], [naam bedrijf medeverdachte 21] gericht aan [stichting 1] en/of gericht aan [VVE].
Feit 3 heeft betrekking op het medeplegen van het valselijk opmaken van facturen van [medeverdachte 12] gericht aan [medeverdachte 15], [naam bedrijf 3] B.V., [naam bedrijf medeverdachte 21] en op het medeplegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot facturen van [naam bedrijf 6] gericht aan [medeverdachte 12].
Onder feit 4 wordt [medeverdachte 13] het medeplegen van oplichting van [stichting 1] verweten en onder feit 5 de omkoping van [medeverdachte 1] en [medeverdachte], twee medewerkers van [stichting 1].
Onder feit 6 gaat het om gewoontewitwassen van grote geldbedragen en onder feit 7 om het witwassen van een contant bedrag van € 41.450 (in beslag genomen tijdens een zoeking in de woning van [medeverdachte 13]) en van een contant bedrag van € 50.500 (een contante bijbetaling op de aankoop van een BMW X6).
Relevante feiten en omstandigheden - verklaringen [medeverdachte 13]
Voor de beoordeling van de aan [medeverdachte 13] en [medeverdachte 12] tenlastegelegde feiten neemt het hof het volgende in aanmerking.
[medeverdachte 13] is directeur en enig aandeelhouder van, onder meer, [medeverdachte 12] en [naam bedrijf medeverdachte 13]. De activiteiten van [medeverdachte 12] bestaan uit “Park management, building care en facilities”.
Nadat [medeverdachte 13] [medeverdachte] had ontmoet, heeft hij voor [medeverdachte] een verbouwing aan diens huis uitgevoerd. De kosten daarvan heeft hij, op verzoek van [medeverdachte], via een drietal valse facturen met als omschrijving “grof vuil”, bij [stichting 1] gedeclareerd. [medeverdachte 13] ging hiermee akkoord omdat hij het werk dat hij mogelijk via [medeverdachte] bij [stichting 1] kon verwerven goed kon gebruiken. Deze facturen zijn door [stichting 1] betaald. [medeverdachte] heeft hem vervolgens in contact gebracht met [medeverdachte 1], die veel werk voor [stichting 1] te vergeven had. Sindsdien kreeg [medeverdachte 13] meer werk van [stichting 1] en heeft hij de offertes voor dat werk opgehoogd. [medeverdachte 13] heeft na ontvangst van de opgehoogde bedragen via valse facturen van [naam bedrijf medeverdachte 1] en [betrokkene 4] geldbedragen aan respectievelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte] betaald, aldus [medeverdachte 13].
Het kan kloppen, aldus [medeverdachte 13], dat in correspondentie via het privé e-mail adres van [medeverdachte 1] eerst overleg plaatsvond over offertes en dergelijke voordat de definitieve offerte aan het [stichting 1]-adres van [medeverdachte 1] werd gestuurd.
Voorts heeft [medeverdachte 13] erkend dat hij op kosten van [medeverdachte 12] gereedschappen ter waarde van € 4.480,56, een keuken ter waarde van € 15.525,- en meubels ter waarde € 16.742,80 voor [medeverdachte 1] heeft betaald. Als hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] niet zou hebben betaald, dan zou hij de opdrachten niet hebben gekregen.
[medeverdachte 13] stuurde offertes naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte] en kreeg dan te horen dat de offerteprijzen “commerciële” prijzen moesten worden, hetgeen resulteerde in een ophoging van die prijzen, aldus [medeverdachte 13]. Als er op het project geld over bleef, dan werd dat verdeeld.
Offertes van [medeverdachte 12] werden ook wel opgemaakt door [betrokkene 5], een werknemer van [medeverdachte 15], of door [medeverdachte 1].
[medeverdachte 13] erkent dat op de tenlastegelegde projecten bedragen werden verdeeld tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hemzelf. Hij bestrijdt echter dat de uiteindelijk verdeelde bedragen gelijk zijn aan de bedragen die in de verdeelplannen worden genoemd. De bedragen in de verdeelplannen waren prognoses. Daarnaast heeft [medeverdachte 13] voor de verschillende projecten daadwerkelijk werkzaamheden uitgevoerd. Dat deed hij vaak samen met andere partijen, die hij natuurlijk ook moest betalen. De inkoopnota’s heeft hij in het dossier gebracht. In de processen-verbaal wordt ervan uitgegaan dat het te verdelen bedrag bestaat uit het aan de opdrachtgever gedeclareerde bedrag minus de kostprijs van [medeverdachte 12], dat wil zeggen minus de som van de inkoopfacturen. Volgens [medeverdachte 13] is dit uitgangspunt niet juist omdat hij niet alleen werkkrachten inhuurde maar zelf ook meewerkte en voor die werkzaamheden recht had op een beloning. Die beloning voor [medeverdachte 12] moet daarom bij de kostprijs worden opgeteld. De som hiervan is de daadwerkelijke kostprijs van het project. Het verschil tussen de op het project aan de opdrachtgever ([stichting 1]) gefactureerde prijs en de daadwerkelijke kostprijs resulteert in het op dat project daadwerkelijk verdeelde bedrag.
Met betrekking tot de bedragen die volgens de processen-verbaal daadwerkelijk verdeeld zijn, merkt [medeverdachte 13] nog op dat in enkele gevallen bij de berekening van het te verdelen bedrag ten onrechte is uitgegaan van factuurbedragen inclusief btw.
Het oordeel van het hof
Het standpunt van [medeverdachte 13] komt er op neer dat hij de tenlastegelegde feiten erkent, maar het niet eens is met de (omvang van de) bedragen die de rechtbank als benadelingsbedrag van [stichting 1] heeft vastgesteld.
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte 13] in de tenlastegelegde projecten steeds ook zelf, via [medeverdachte 12], werkzaamheden in het kader van de betreffende opdracht heeft verricht. Het dossier geeft geen aanknopingspunten om de exacte omvang vast te kunnen stellen van dat deel van de opdrachtsom dat als netto “omzet” van [medeverdachte 12] kan worden aangemerkt. Dit brengt mee dat evenmin exact kan worden vastgesteld welk bedrag als “te verdelen bedrag” voor [medeverdachte 13] op een project resteerde. Op basis van de verdeelplannen en de omvang van de daarin genoemde bedragen kan wel worden vastgesteld dát er bedragen op een opdracht zijn verdeeld, maar uit de verdeelplannen alleen kan niet het exacte verdeelbedrag worden afgeleid. Volgens de verdachten waren die verdeelplannen niet “in steen gehouwen” en bevatten zij “prognoses”.
Anders dan bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] bevat het dossier geen overzicht van de bedragen die [medeverdachte 13] als kickback betaling heeft ontvangen. Langs zo’n overzicht valt het exacte door [medeverdachte 13] als kickback ontvangen bedrag – en daarmee het benadelingsbedrag - evenmin vast te stellen. Dit heeft gevolgen voor de hieronder nader te bespreken vordering van de benadeelde partij.
Op basis van onder meer de verdeelplannen is het hof van oordeel dat [medeverdachte 13] wel verdeelbedragen (kickbacks) heeft ontvangen en concludeert het hof dat bewezen kan worden verklaard dat hij bedragen, waarvan hij wist dat deze uit een voorafgaand misdrijf (valsheid in geschrifte, oplichting, omkoping) afkomstig waren heeft overgedragen en – gelet op de frequentie van dat overdragen - van dat overdragen een gewoonte heeft gemaakt. Het hof acht (gewoonte) witwassen bewezen.
Marktconformiteit
Zoals hierboven onder het kopje “Algemene beschouwingen” al is gezegd, betekent het feit dat een opdrachtsom marktconform is, of kan zijn, nog niet dat de in het kader van die opdracht opgemaakte en verzonden facturen niet vals kunnen zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de in de factuur genoemde (op zichzelf nog marktconforme) prijs is opgehoogd teneinde het opgehoogde bedrag, zonder dat de opdrachtgever ([stichting 1]) daarvan op de hoogte was, te verdelen tussen de beide [stichting 1] medewerkers en [medeverdachte 13]/[medeverdachte 12]. De op de factuur vermelde omschrijving van de werkzaamheden en de prijs doen het dan immers voorkomen alsof het te betalen bedrag wordt besteed aan de uitvoering van de werkzaamheden, terwijl in werkelijkheid een deel daarvan wordt besteed aan privébetalingen aan twee [stichting 1] medewerkers en aan de tussenpersoon (in dit geval [medeverdachte 13] /[medeverdachte 12]), terwijl [stichting 1] niet op de hoogte was van die privé betalingen. De factuur geeft dan niet de werkelijkheid weer. Indien het opgehoogde bedrag kan worden vastgesteld, dan is dat opgehoogde bedrag het bedrag waarvoor de opdrachtgever ([stichting 1]) financieel bij de betreffende opdracht is benadeeld. Zónder de ophoging zou [stichting 1] minder voor de uitvoering van de werkzaamheden hebben hoeven betalen: er zou dan immers voor een lager bedrag zijn geoffreerd en [stichting 1] zou daadwerkelijk minder hebben betaald.
De verdediging heeft in het kader van haar strafmaatverweer nog betoogd dat het in de praktijk voorkomt dat één partij een opdracht gegund krijgt, maar daar niets anders voor heeft gedaan dan onderhandelen met de opdrachtgever en het ondertekenen van het contract. De rest, de coördinatie en de uitvoering van de werkzaamheden, laat hij volledig over aan een onderaannemer, maar hij zet op de door de onderaannemer geoffreerde prijs wel een extra bedrag dat dient als pure winst voor hem, de hoofdaannemer. De betreffende factuur in dit voorbeeld is dan niet vals en de betreffende opdrachtgever heeft geen schade geleden, aldus de verdediging.
Het hof gaat ook hier niet in mee. Als het gegeven voorbeeld in de praktijk gebruikelijk en geaccepteerd is, dan zullen beide partijen met die praktijk bekend zijn en er mee akkoord zijn. Het verschil met onderhavige casus ligt er in dat [medeverdachte 12] er uitsluitend tussen werd geschoven teneinde een verhoging van de prijs ten behoeve van omkoopbetalingen mogelijk te maken en de verhoging van het bedrag niet een commerciële maar een criminele oorzaak had, namelijk het creëren van ruimte om omkoop betalingen aan medewerkers van [stichting 1] door [stichting 1] zelf te laten betalen. In het feit dat [stichting 1] hiervan in het geheel niet op de hoogte was, ligt een tweede cruciaal verschil met het gegeven voorbeeld. Daarmee gaf niet alleen de prijs de werkelijkheid niet meer weer, de aanbestedingsprocedure werd ook gemanipuleerd. Omdat [medeverdachte 13] in het complot zat moest hij de opdracht gegund krijgen teneinde vervolgens ruimte te kunnen scheppen voor de omkoopbetalingen.
Uit het vorengaande volgt tevens dat het [stichting 1] bewegen tot het aangaan van de contracten waarvan de contractprijs als ‘marktconform’ kan kwalificeren, niettemin tot oplichting van [stichting 1] kan leiden. Dat is hier het geval nu [medeverdachte 1], [medeverdachte] en [medeverdachte 13] de aanbestedingsprocedure van [stichting 1] manipuleerden doordat vooraf al bekend was welke partij een opdracht zou krijgen, de overige ingediende offertes niet (altijd) van elkaar onafhankelijk waren en de opdracht ging naar de partij die wilde meewerken aan het verdelen van een deel van de contractprijs tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte] en [medeverdachte 13].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij op
of omstreeks16 mei 2017 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), opzettelijk een
vals en/ofvalselijk opgemaakt geschrift, te weten een schuldbekentenis d
.d. 20 oktober 2016
(DOC-003), voorhanden heeft
/hebbengehad, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s)wist
(en
) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hieruit dat in die schuldbekentenis valselijk in strijd met de waarheid vermeld was dat hij, verdachte, en [betrokkene 6] ter leen een geldbedrag hebben ontvangen van 70.000 euro van [naam bedrijf 13], tegen een rente van 5 procent per jaar;
2.
Hij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 2 februari 2015 tot en met 3 juli 2018
te Steenbergen en/of Rotterdam en/of Barendrecht en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
meermaals, althans eenmaal, een of meerderegeschrift
(en
)die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen,te weten:
1) een of meerdereofferte
(s
)en
/ofcalculatie
(s
)en
/offactu
(u)ren,
(telkens)op naam van [medeverdachte 12], gericht aan [stichting 1], te weten
/waaronder:
-
(een)factu
(u)r
(en
)d.d. 8 mei 2015 (15009 en
/of15010 en
/of15011)
(DOC-028-3, -4 en -5);en
/of
-
(een
)factuur d.d. 23 september 2015 (15026)
(DOC-028-7);en
/of
-
(een)factu
(u)r
(en
)d.d. 29 april 2015 (15007 en
/of15008)
(DOC-028-6; DOC-040-5);en
/of
- een offerte en
/ofcalculatie d.d. 9 november 2015 ter hoogte van 7.245,88 euro exclusief BTW
(DOC-249-2); en
/of (een)factu
(u)r
(en
)d.d. 8 december 2015 (15059) en
/of2 maart 2016 (16
11) en
/of2 februari 2017 (17003), (met betrekking tot contractonderhoud aan galerijen complex 1167073)
(DOC-249-5a, -6a, -7a);en
/of
-
(een)factu
(u)r
(en
)d.d. 27 november 2015, factuurnummer
(s
)15050 en
/of15051 en
/of15052
(DOC-041-5, -6 en -7);en
/of
- een offerte en
/ofcalculatie d.d. 3 juli 2015 ter hoogte van 85.000,00 euro exclusief BTW
(DOC-029-4)en
/of (een)factu
(u)r
(en
)d.d. 10 augustus 2015 (15017) en
/of27januari 2016 (16002) en
/of13 maart 2017 (16004) en
/of3 juli 2018 (18011)
(met betrekking tot het reinigen van dakgoten complex 11521072
(DOC-029-5; DOC-030-3; DOC-129-1; DOC-129-18);en
/of
-
(een)factu
(u)r
(en
)d.d. 15 december 2015 (15067) en
/of22 december 2015 (15069) (met betrekking tot meerwerk reinigen dakgoten)
(DOC-030-1 en -2);en
/of
- een factuur d.d. 28 december 2015 (15073)
(DOC-038c);en
/of
- een
(ongedateerde
)offerte en
/ofcalculatie ter zake ‘Vervangen Hemelwaterafvoeren’
(DOC-247-5 t/m 11)en
/of (een)factu
(u)r
(en
)d.d. 7 december 2015 (15054 t/m 15058) en
/of14 december 2015 (15062 en
/of15064) en
/of15 december 2015 (15061) en
/of16 december 2015 (15063 en
/of15065)
(DOC-248-1 t/m -10);en
/of
- een offerte d.d. 4 juli 2016 met offertenummer 2016-0028 ter hoogte van 106.751,45 euro inclusief BTW betreffende het vervangen van de raamrubbers Complex 1100040
(DOC-042-17b/c)en
/of (een)factu
(u)r
(en
)d.d. 9 augustus 2016 (16027 en
/of16028) en
/of1 september 2016 (16034 en
/of16035) en
/of23 september 2016 (16037 en
/of16038) en
/of18 oktober 2016 (16040 en
/of16041) en
/of25 oktober 2016 (16044) (met betrekking tot onderhoud kitwerk hillekoptoren)
(DOC-042-29 t/m 36; DOC-042-11);en
/of
- een offerte en
/ofcalculatie d.d. 28 februari 2017 met offertenummer 2017-0007 ter hoogte van 115.200,00 euro exclusief BTW betreffende diverse werkzaamheden op de [straatnaam 10] 204 te Rotterdam
(DOC-136-b/c);en
/of
- een offerte d.d. 26 juni 2015 betreffende werkzaamheden aan [straatnaam 1] 2 t/m 43 – [straatnaam 9] 51 t/m 147 te Rotterdam
(DOC-064-a t/m -c);
en
/of
2)een offerte en
/ofcalculatie op naam van [medeverdachte 12], gericht aan [stichting 1] d.d. 11 mei 2015 betreffende schilderwerk [VVE]
(DOC-053-2/3)en
/of een of meerderefactu
(u)r
(en
)op naam van [medeverdachte 12] gericht aan [VVE] d.d. 25 oktober 2015 (15041) en
/of10 december 2015 (15060) en
/of15 december 2015 (15066) en
/of2 maart 2016 (16009),
(DOC-059-4, -6, -8. en -10);
en
/of
3) (een
) of meerdereofferte
(s)en
/ofcalculatie
(s)d.d. 13 juli 2016
(DOC-043-10a t/m -c en DOC-043-11 a/b)en
/of (een)factu
(u)r
(e
)n d.d. 24 augustus 2016 (SW16001 t/m -4) en
/of23 september 2016 (SW16005 en
/ofSW16006) en
/of25 oktober 2016 (SW16008 en
/ofSW16008) en
/of18 november 2016 (SW16009 en
/ofSW16010) (betreffende anti slip strips)
(DOC-043-16 t/m -25),
(telkens)op naam van [naam bedrijf medeverdachte 13],
en
/of
4) een of meerdereofferte
(s
)en
/ofcalculatie
(s
), op naam van
- [medeverdachte 15] dd. 26 juni 2015 (DOC-063a t/m -j) en/of dd. 3 mei 2016 (DOC-227-6a t/m -i) en/of dd. 1 maart 2017 (DOC-136-7d/e); en/of
- [
-naam bedrijf 12] d.d. 9 februari 2017
(DOC-136-6b t/m -e); en/of
- [naam bedrijf medeverdachte 21] dd. 21 oktober 2016 (DOC-151-2a/b);
althans een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) en/of factu(u)r(en) gericht aan [stichting 1] en/of [VVE],
hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)op die offerte
(s
)en
/ofcalculatie
(s
) (telkens
)valselijk in strijd met de waarheid
(een)bedrag
(en
)vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden dat/die
(veel)hoger
was/waren dan de
/hetwerkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden en
/ofop die factu
(u)r
(en
) (telkens
)valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld
en/of laten vermelden en/of doen vermelden,die in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 30 juli 2015 tot en met 5 december 2016
te Steenbergen en/of Barendrecht en/of Roosendaal en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), meermaals,
althans eenmaal, een of meerderegeschrift
(en
)die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een of meerderefactu
(u)r
(en
) (telkens)op naam van [medeverdachte 12] gericht aan
- [ medeverdachte 15]
(DOC-074a t/m -c; DOC-110-19b; DOC-250a t/m c; DOC-251)en
/of
- [ naam bedrijf 3]
(DOC-039-8);en
/of
- [ naam bedrijf medeverdachte 21]
(DOC-073a en -b),

althans een of meerdere factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 12],

en
/of een of meerderefactu
(u)r
(en
)op naam van [naam bedrijf 6], gericht aan [medeverdachte 12]
(DOC-050-2 t/, t/m -5 en/of DOC-050-9 t/m -11),
valselijk heeft opgemaakt
en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen opmaken en/of laten opmaken en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen,
immers
heeft/hebben hij, verdachte, en
/ofzijn, verdachtes, mededader
(s
),
(telkens
)valselijk in strijd met de waarheid op genoemde factu
(u)r
(en
)werkzaamheden vermeld
en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen,die in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang door hem, verdachte
(of diens vennootschap
(pen
))waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
Hij in de periode van
omstreeks2 februari 2015 tot en met 17 oktober 2018
te Steenbergen en/of Barendrecht en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermaals,
althans eenmaal,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en
/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/oftot het aangaan van een schuld
of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
) (telkens),
-
(een)offerte
(s
)en
/of (een)calculatie
(s
)verzonden en
/ofdoen toekomen aan [stichting 1], waarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld
dat/die
(veel)hoger
was/waren dan de
/hetwerkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden, en
/ofwaarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte] (werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [stichting 1] als senior vastgoedbeheer en
/ofmedewerker sociaal beheer), en hem, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
);en
/of
-
(een)opdracht
(en
)van [stichting 1]
(voor
dat/die opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde bedrag
(en
)),
gegund en/oflaten/doen gunnen aan [medeverdachte 12] en
/of[naam bedrijf medeverdachte 13] en
/ofzijn mededader
(s
);en
/of
-
het/de bedrag
(en
)van de
(opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde
)offerte
(s
)vermeld
en/of laten/doen vermeldenin
(een)opdrachtformulier
(en
);en
/of
- factu
(u)r
(en
)gezonden aan en
/ofingediend
en/of doen/laten zenden en/of indienenbij [stichting 1], terwijl
het/de op die factu
(u)r
(en
)vermelde werkzaamheden in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht
, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden; en/of
- deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens [stichting 1] en/of betaald en/of doen betalen door/namens [stichting 1]; en/of
- (telkens) tegenover [stichting 1] verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (geoffreerde en/of gefactureerde) bedrag(en) afstemming had plaatsgevonden en/of een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte] en/of aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), was inbegrepen en/of overeengekomen,
waardoor [stichting 1] werd bewogen tot
het aangaanafgiftevan
een of meerderecontract
(en
)aan [medeverdachte 12] en
/of[naam bedrijf medeverdachte 13] en
/ofzijn, verdachtes, mededader
(s
)en
/oftot afgifte van
een ofmeerdere geldbedrag
(en
) van (in totaal) (ongeveer) 802.993,89 euro (ZPV-3 p. 0213), althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren);
5.
Hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode vanaf 2 december 2015 tot en met 17 oktober 2018
te Steenbergen en/of Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,
aan [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum medeverdachte 1] 1986 te [geboorteplaats medeverdachte], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als
(senior
)vastgoedbeheerder bij woningcorporatie [stichting 1], en
/ofaan [medeverdachte], geboren [geboortedatum medeverdachte] 1967 te [geboorteplaats medeverdachte], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie [stichting 1],
naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte], in strijd met
zijn/hun plicht in
zijn/hun betrekking
(en
) heeft/hebben gedaan
en/of nagelatendan wel
zal/zou/zullen
/zoudendoen
en/of nalaten,
meermalen,
althans eenmaal, (een)belofte
(n
), te weten de belofte om
(een percentage/deel van de
)bedragen die [medeverdachte 12] en
/of[naam bedrijf medeverdachte] en/of [medeverdachte 15] en
/of[naam bedrijf 2].
en/of [naam bedrijf medeverdachte 21] en
/of[naam bedrijf 3] en
/ofandere
(derde
)partijen ontvingen of zouden gaan ontvangen voor werkzaamheden voor [stichting 1],
(volgens een vaste verdeelsleutel)te verdelen met en
/ofaf te dragen/te betalen aan die [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte],
in elk geval een of meerdere belofte(n) heeft gedaan
en
/ofgift
(en
), te weten gereedschappen
(ter waarde van 4.480,56
euroof daaromtrent; AMB-134), en
/ofeen keuken
(ter waarde van 15.525 euro
of daaromtrent; AMB-136)en
/ofmeubelen
(ter waarde van 16.742,80 euro
of daaromtrent; AMB-130)en
/of een of meerderegeldbedrag
(en
) ter hoogte van (in totaal):
- 7.398,91 euro en/of 4.500 euro exclusief BTW (betalingen van [medeverdachte 12] aan [naam bedrijf medeverdachte 1] en/of [betrokkene 4]; AMB-142 p. 2139; AMB-143 p. 2153); en/of
- 41.095,36 euro inclusief BTW (23.837,00 + 17.258,36 euro via [naam bedrijf 6] aan [naam bedrijf medeverdachte 1]; en/of
- 35.226,73 euro inclusief BTW (17.605,50 + 17.621,23 euro via [naam bedrijf 6] aan [betrokkene 4]; en/of
- 24.250 euro exclusief BTW (via [naam bedrijf 3] en/of[naam bedrijf 9]); en/of
- 24.000 euro, althans 15.400 euro exclusief BTW (Via [naam bedrijf medeverdachte 2]), in elk geval een of meerdere goed(eren) en/of geldbedrag(en) heeft gedaan,
van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte]
had(den) gehandeld en/of zou(den)handelen in strijd met
zijn/hun plicht;
6.
Hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode vanaf 2 februari 2015 tot en met 17 oktober 2018
(telkens) te Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
a.
a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en), te weten: - 874.383,69 euro (AMB-029c p. 1294); en/of
- 131.869,43 euro (188.384,90 euro - 37.676,98 euro - 18.838,49 euro; AMB-039 p. 1351); en/of
- 313.124,34 (AMB-057 p. 1513; DOC-062-5); en/of
- 50.000 euro (AMB-066 p. 1578); en/of
- 65.450 euro (AMB-029a
althans een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten:
- 874.383,69 euro (AMB-029c p. 1294); en/of
- 131.869,43 euro (188.384,90 euro - 37.676,98 euro - 18.838,49 euro; AMB-039 p. 1351); en/of
- 313.124,34 (AMB-057 p. 1513; DOC-062-5); en/of
- 50.000 euro (AMB-066 p. 1578); en/of
althans een of meerderegeldbedrag
(en
),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/ofheeft overgedragen
en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
dezebovenomschreven goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
7.
Hij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 mei 2017 te Steenbergen
, althans (elders) in Nederland,en
/ofWestmalle,
althans in België, vaneen
(contant
)geldbedrag
(en)van 41.450 euro (aangetroffen op 16 mei 2017 in zijn, verdachtes, woning), en
/of50.500 euro (aanbetaald voor een BMW X6, kenteken [kenteken])
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of genoemd (contante) geldbedrag(en) heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragenen
/ofheeft omgezet,
althans van genoemd(e) (contante) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij
en/of zijn mededader(s)wist
(en
),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan, dan wel zal doen, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
In nauwe samenwerking met twee medewerkers van [stichting 1] heeft de verdachte gedurende langere tijd zijn bedrijf [medeverdachte 12] gebruikt en laten gebruiken om delen van door [stichting 1] betaalde opdrachtsommen naar die twee medewerkers en naar hemzelf te laten vloeien. Hij werkte ook mee aan het manipuleren van het binnen [stichting 1] gangbare offerte traject door – na afstemming van de offerteprijs met [medeverdachte 1] – offertes bij [stichting 1] in te dienen en die offerteprijzen op te hogen. Vervolgens heeft hij de aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte] toebedeelde geldbedragen via valse facturen aan hen overgemaakt. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander gebeurde was de verdachte ermee bekend dat [stichting 1] niet wist dat het offerte traject werd gemanipuleerd en evenmin dat de twee [stichting 1] medewerkers in privé financieel profiteerden van door [stichting 1] betaalde opdrachten.
Aldus handelend heeft de verdachte zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen.
De verdachte heeft er tevens aan mee gewerkt dat het vertrouwen dat [stichting 1] in de twee [stichting 1] medewerkers stelde ernstig werd beschaamd en dat andere marktpartijen door het manipuleren van het offerte traject de mogelijkheid werd ontnomen op reguliere wijze mee te dingen naar de (omvangrijke) [stichting 1] opdrachten. Daarmee heeft hij tevens het vertrouwen dat de maatschappij stelt in aanbestedingsprocedures en in de waarheidsgetrouwe weergave van feiten in offertes en facturen beschaamd. Voorts valt het gemak op waarmee de verdachte een valse schuldbekentenis heeft laten opmaken teneinde de werkelijke afkomst van contant geld te maskeren. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan. Dat de verdachte daarnaast ook gewerkt heeft voor zijn geld maakt dit niet anders.
Persoonlijke omstandigheden
Ter zitting is gebleken dat de verdachte zijn handelen oprecht betreurt en voor zijn handelen verantwoordelijkheid wil nemen. Voorts is gebleken dat het strafrechtelijk onderzoek en de strafrechtelijke vervolging grote impact op het gezin van de verdachte heeft gehad, en nog heeft, en dat de echtgenote van de verdachte een zware tijd heeft doorgemaakt in verband met haar gezondheid.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een andersoortig strafbaar feit.
Redelijke termijn
Gelet op de ernst en duur van de strafbare feiten is het hof in beginsel van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
De vervolging van de verdachte is aangevangen op 22 mei 2017, zijnde de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 24 december 2021 vonnis gewezen, wat maakt dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met ongeveer 2,5 jaar is overschreden.
Met het instellen van hoger beroep is de redelijke termijn voor de berechting in tweede aanleg op 3 januari 2022 aangevangen. Het hof wijst arrest op 13 maart 2024, wat maakt dat de redelijke termijn voor de berechting in hoger beroep met ruim 2 maanden is overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmodaliteit in die zin dat het hof in plaats van een in beginsel passende en geboden onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 300 uren in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden zal opleggen.
De in hoger beroep op te leggen straf valt daarmee aanzienlijk lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij dient te worden bedacht dat (een deel van) de feiten inmiddels 9 jaar oud is, de redelijke termijn is overschreden, het hof in grote mate rekening heeft gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het hof het recidivegevaar gering acht. Het hof heeft daarbij ook steeds aandacht gehad voor de ernst van de feiten en deze verdisconteerd in de strafmodaliteit.
Vordering tot schadevergoeding [stichting 1]
In het onderhavige strafproces heeft [stichting 1] (hierna: [stichting 1]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van primair € 697.041,29 (inclusief BTW) en subsidiair € 600.651,80 (exclusief BTW).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot deze eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Splitsing [stichting 1]: [stichting 2] slachtoffer?
[stichting 1] heeft aangegeven haar vorderingen in hoger beroep te handhaven tot de oorspronkelijke bedragen waarbij zij enkele van die bedragen gemotiveerd heeft aangepast.
Per 1 januari 2023 is de benadeelde partij, [stichting 1], opgehouden te bestaan. Zij is opgesplitst in drie afzonderlijke stichtingen/woningcorporaties als onderdeel van een langdurig saneringstraject. Namens één van de verdachten is het standpunt ingenomen dat [stichting 1] niet langer ontvankelijk is in haar vorderingen nu [stichting 2], de rechtspersoon aan wie de vorderingen ten gevolge van de splitsing onder algemene titel zijn overgegaan, niet gelijk gesteld kan worden met [stichting 1] en derhalve niet kwalificeert als slachtoffer en benadeelde partij. In dit verband heeft de verdediging erop gewezen dat de wetgever alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden van een strafbaar feit de mogelijkheid willen geven zich in een strafproces te voegen en dat de Hoge Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft geoordeeld dat degene aan wie een vordering is gesubrogeerd, zoals een verzekeraar, geen rechtstreekse schade heeft geleden en niet als benadeelde partij kan worden ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij notariële akte van splitsing d.d. 31 december 2022 is [stichting 1], aan wie de rechtbank verschillende vorderingen benadeelde partij tegen verschillende verdachten uit deze zaak heeft toegewezen, gesplitst. Blijkens de akte betreft het een zuivere splitsing als gevolg waarvan (i) de verkrijgende Stichtingen het vermogen van de splitsende Stichting ([stichting 1]) onder algemene titel verkrijgen en (ii) de splitsende Stichting per 1 januari 2023 ophoudt te bestaan. Aan de akte is als bijlage 4 het krachtens het Burgerlijk Wetboek vereiste voorstel tot splitsing toegevoegd. Van dit voorstel tot splitsing maakt onderdeel uit een beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 sub d Burgerlijk Wetboek, aan de hand waarvan nauwkeurig kan worden bepaald welke vermogensbestanddelen van de splitsende Stichting zijn overgegaan op welke van de verkrijgende Stichtingen.
In deze bijlage 4 worden onder B de volgende vermogensbestanddelen genoemd die zijn over gegaan aan [stichting 2]:

“3. Lopende procedures

3.1.
Alle rechten en verplichtingen in het kader van de civiele procedure tegen de voormalige kasbeheerder van [stichting 1] en de strafrechtelijke procedures die samenhangen met de fraude- en corruptiezaak Ikszes c.q. fraudezaak PO/SB, waarin [stichting 1] is betrokken als slachtoffer, benadeelde partij en/of anderszins en zij optreedt tegen betrokkenen bij deze fraude- en corruptiezaak. Deze betrokkenen betreffen in het bijzonder twee ex-werknemers van [stichting 1], (voormalig) contractspartijen en personen gelieerd aan deze contractspartijen die betrokken zijn bij de zaak.
Artikel k van het genoemde voorstel tot splitsing luidt:

De huidige werkzaamheden van [stichting 1] worden voortgezet door de Verkrijgende Stichtingen, ieder voor wat betreft het gedeelte van de vermogensbestanddelen die zij verkrijgt, zoals opgenomen in de voormelde en aan dit voorstel gehechte beschrijving van vermogensbestanddelen (Bijlage 4).
Ten tijde van de splitsing bestond het bestuur van de verkrijgende Stichtingen uit de [stichting 1] (de splitsende Stichting). Aan de splitsing is goedkeuring gegeven door onder meer de door de Minister van Binnenlandse zaken gemandateerde Autoriteit woningcorporaties en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
Uit de memorie van toelichting bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11-12) volgt dat de wetgever de kring van benadeelde partijen niet heeft willen uitbreiden tot hen die een vordering middels cessie of subrogatie hebben verkregen (vgl ook ECLI:HR:PHR:2023:50 sub 32). Van subrogatie is sprake indien een vordering overgaat als gevolg van een van de in artikel 6:150 BW genoemde gevallen. Van cessie is sprake indien een vordering overgaat door verkoop (artikel 3:94 BW).
Bij splitsing gaan de rechten en verplichtingen over onder algemene titel. Van cessie of subrogatie is in onderhavig geval geen sprake. Onder meer het deel (van de vermogensbestanddelen) van [stichting 1] dat rechtstreeks schade heeft geleden, is ten gevolge van de splitsing ondergebracht bij en wordt voortgezet door [stichting 2]. In die zin is [stichting 2] in vergelijking met [stichting 1] geen nieuw rechtssubject, maar een voortzetting van [stichting 1]. De strafbare feiten hebben niet alleen inbreuk gemaakt op de belangen van [stichting 1], maar (daarmee) ook op de belangen van diens opvolger onder algemene titel die de activiteiten van [stichting 1] voortzet en aan wie de uit die inbreuk voortvloeiende negatieve (schade) en positieve (vordering) vermogensbestanddelen zijn overgedragen.
Het hof is dan ook, met (de advocaat van) [stichting 2] en met de advocaat-generaal, van oordeel dat [stichting 2] geldt als de (rechts)persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door de strafbare feiten en kwalificeert als slachtoffer en als benadeelde partij die de civiele vordering in hoger beroep heeft gehandhaafd.
Standpunt van [stichting 2]
De advocaat van [stichting 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot het primair gevorderde bedrag van € 697.041,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hiertoe is, voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het primair gevorderde bedrag is inclusief btw en bestaat uit betalingen van [stichting 1] aan [medeverdachte 12] (€ 494.887,09) vermeerderd met de betalingen van [stichting 1] aan [naam bedrijf medeverdachte 13] (€ 60.500,-) en vermeerderd met betalingen van contractspartijen van [stichting 1] ([medeverdachte 15] en [naam bedrijf medeverdachte 21])aan [medeverdachte 12] (€ 141.654,20). Subsidiair wordt het bedrag exclusief btw gevorderd (600.651,80).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding (hoofdelijk) dient te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 697.041,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Zoals hierboven bij de bewijsoverweging al uitvoerig is beschreven, stelt [medeverdachte 13] zich op het standpunt dat een concreet schadebedrag van [stichting 1] in zijn geval niet valt vast te stellen omdat (1) de in de verdeelplannen opgenomen bedragen prognoses waren en niets zeggen over het uiteindelijk verdeelde bedrag en (2) [medeverdachte 12] ([medeverdachte 13]) zelf in elk van de projecten werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij recht heeft op een beloning.
Overwegingen van het hof
Vast staat dat [medeverdachte 13] zelf ook werkzaamheden heeft verricht die in de door [medeverdachte 12] aan [stichting 1] verzonden facturen zijn verdisconteerd. Het hof kan niet vaststellen welk deel van de gefactureerde bedragen correspondeert met verrichte werkzaamheden en welk deel (vervolgens) overblijft als te verdelen bedrag. Het (alsnog)vaststellen van een concreet schadebedrag levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Op het vorengaande dient echter een uitzondering te worden gemaakt voor de drie facturen die [medeverdachte 12] heeft gezonden aan [stichting 1] ter zake van het grof vuil (DOC-028-3, -4 en -5). Deze facturen zijn immers uitsluitend aan [stichting 1] gezonden ter dekking van een betaling voor de door [medeverdachte 13] uitgevoerde verbouwing van de woning van [medeverdachte]. Die werkzaamheden zijn weliswaar door [medeverdachte 13] uitgevoerd, maar de verbouwing vond niet in opdracht van [stichting 1] plaats maar uitsluitend in opdracht van [medeverdachte] en dienden alleen [medeverdachte] in privé tot voordeel. Het hof oordeelt dat deze facturen vals zijn. Het totaal op deze drie facturen gefactureerde bedrag (inclusief btw) bedraagt € 3.140,24.
Voorts dient een uitzondering gemaakt te worden voor de factuur van € 24.000,- die [medeverdachte 12] heeft ontvangen [medeverdachte 2], waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. [medeverdachte 12] heeft [stichting 1] voor eenzelfde bedrag een factuur gestuurd die [stichting 1] heeft betaald (inclusief btw). Voor deze factuur heeft ook [medeverdachte 12] geen werkzaamheden verricht.
Het hof concludeert dat dit een schadepost van [stichting 2] is die rechtstreeks is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. Het bedrag zal worden toegewezen. Nu [stichting 1] over het bedrag btw heeft betaald zal de vordering worden toegewezen tot het bedrag inclusief btw (€ 29.040,-).
Voor het resterende deel van deze post is aannemelijk geworden dat voor het gevorderde bedrag, in elk geval voor een aanzienlijk deel daarvan, werkzaamheden zijn verricht. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld voor welk deel wél en voor welk deel niet is gewerkt. Daardoor kan het hof het bedrag aan rechtstreekse schade niet zonder meer vast stellen. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit onderdeel van de vordering zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot het bedrag van € 32.180,24 en voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Zowel de benadeelde partij als de advocaat-generaal hebben nadrukkelijk gevorderd in elke zaak een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij is weliswaar een stichting zonder winstoogmerk met een semipublieke status, maar dat neemt niet weg dat zij een professionele organisatie is die zich vaker voor juridische vraagstukken ziet gesteld en die vaker wordt geconfronteerd met de inning van opeisbare vorderingen. Aan doel en strekking van de schadevergoedingsmaatregel ligt de gedachte ten grondslag het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde bedrag uit handen te nemen. De menskracht die de Staat (het CJIB) hiervoor beschikbaar stelt is echter schaars. Dat schaarse middel kan beter in dienst worden gesteld van particuliere slachtoffers ten aanzien van wie de kans groot is dat zij - hetzij door gebrek aan kennis, hetzij door gebrek aan financiële middelen, hetzij door een gebrek aan sociale vaardigheid dan wel een combinatie daarvan – in het geheel niet aan een zelfstandige inning beginnen. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet passend is in onderhavige zaken een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Hoofdelijke toewijzing
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd voor zover het een bedrag van € 29.040 betreft, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Beslag
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen dienen worden terug te geven aan de verdachte, primair gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het witwassen en subsidiair gelet op het draagkrachtbeginsel.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, een personenauto van het merk BMW (type X6), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het voorwerp geheel of grotendeels door middel van het onder 7 bewezenverklaarde is verkregen.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, een bedrag ter hoogte van € 41.450,-, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, het onder 7 bewezenverklaarde met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.
Het hof heeft bij de bijkomende straf van verbeurdverklaring rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 47, 57, 225, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
150 (honderdvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een geldbedrag van 41.450 euro en een personenauto van het merk BMW, type X6.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting 2] ter zake van het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 32.180,24 (tweeëndertigduizendhonderdtachtig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte tot een bedrag van € 29.040 (negenentwintigduizendveertig) met de mededaders hoofdelijk voor het dat gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 november 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. R. van der Hoeven,
mr. H. Steenhuis en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2024.

Voetnoten

1.In 2.2.3 noemt de Hoge Raad als voorbeelden van gevallen waarin de wetgever bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht heeft gebracht: art. 327 Sr (bedrog bij verzekering), art. 326a Sr (flessentrekkerij), art. 328bis Sr (oneerlijke mededinging door misleiding van het publiek), art. 326d Sr (acquisitiefraude). Voorts wijst de Hoge Raad op het destijds aanhangige wetsvoorstel dat inmiddels heeft geleid tot art. 326e Sr (beroepsmatige online handelsfraude).