ECLI:NL:GHDHA:2024:373

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22-000067-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in omvangrijke fraudezaak tegen medewerkers van woningcorporatie Vestia

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, dat op 24 december 2021 werd gewezen. De zaak betreft een omvangrijke fraudezaak waarbij twee medewerkers van de woningcorporatie Vestia betrokken waren. Deze medewerkers lieten zich in privé betalen uit de opbrengsten van onderhouds- en schoonmaakcontracten die Vestia met verschillende bedrijven had afgesloten. De fraude vond plaats tussen februari 2015 en november 2018. Het hof sprak zes vennootschappen en zes natuurlijke personen vrij van alle feiten, maar legde aan de hoofdverdachten forse taakstraffen op, naast voorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure, het geringe recidivegevaar en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten. De hoofdverdachten manipuleerden de offerteprocedures zodat opdrachten werden gegund aan partijen die bereid waren om hun offertes op te hogen of een percentage van de omzet te betalen. Dit leidde tot valsheid in geschrifte, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen. Het hof oordeelde dat de verdachten de vertrouwensrelatie met Vestia ernstig hadden geschonden en dat hun handelen had geleid tot aanzienlijke schade voor de woningcorporatie. De vordering van Vestia tot schadevergoeding werd deels toegewezen, waarbij het hof de benadeelde partij als ontvankelijk verklaarde, ondanks de splitsing van de stichting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000067-22
Parketnummer: 09-993000-20
Datum uitspraak: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[medeverdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij [stichting 1] (inmiddels [stichting 2]), zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit arrest gehecht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Algemene beschouwingen
Aanleiding onderzoek - aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13]). [medeverdachte 13] had verschillende vennootschappen op zijn naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 13] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen — uiteindelijk ten bedrage van € 70.000,- — ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
In het kader van nader strafrechtelijk onderzoek werd tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 13] op 16 mei 2017 een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende Excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
0p grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 13] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het strafrechtelijk onderzoek ‘lkszes’.
Betrokkenheid medewerkers [stichting 1]
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 13] waren aangetroffen, bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze emailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Beiden waren in de onderzoeksperiode — van 2015 tot en met medio 2018 — werkzaam bij de Rotterdamse [stichting 1], [medeverdachte 1] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer. Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 1] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van [stichting 1]. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [medeverdachte] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie die bedragen verdeeld zouden worden. Onderzoek naar de bankrekeningen van de [stichting 1]-medewerkers, de vader van [medeverdachte 1] en de partner van [medeverdachte] alsmede naar hun vennootschappen leidde naar een groot aantal bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan [stichting 1] maar daarnaast (vermoedelijk) betalingen deden aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte], hetzij rechtstreeks hetzij via derde (rechts)personen.
Uit het onderzoek Ikszes concludeerde het openbaar ministerie uiteindelijk dat sprake was van twee fraudepatronen, te weten:
Met betrekking tot een aantal onderhoudscontracten werd een offerteprijs gehanteerd die hoger was dan de werkelijke kosten van de uitvoering van het betreffende contract. Het verschil tussen de opgehoogde en de oorspronkelijke offerte prijs werd vervolgens via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld;
Met betrekking tot herziene schoonmaakcontracten werd de offerteprijs opgehoogd met 10% van de omzet die de betreffende opdrachtnemer uit het contract genereerde. Deze 10% werd ook via valse facturen van meerdere vennootschappen van de verdachten onderling verdeeld, aldus de verdenking.
In hoger beroep zijn nog aan de orde de zaken van vijftien natuurlijke personen en twaalf rechtspersonen.
Feiten
Als hoofdverdachten kunnen worden beschouwd de twee [stichting 1]-medewerkers plus de personen die zij als ‘tussenpersoon’ gebruikten. De [stichting 1]-medewerkers gebruikten drie tussenpersonen ([medeverdachte 13], [medeverdachte 8], [medeverdachte 20]) die elk bij verschillende projecten betrokken waren. Beide [stichting 1]-medewerkers hebben verklaard uit de verschillende aanneemsommen, of uit een aan de omzet van de opdracht gerelateerde provisie, geldbedragen naar zichzelf, en naar de tussenpersonen, te hebben laten vloeien zonder dat [stichting 1] daarvan op de hoogte was. Samen met de tussenpersonen zorgden zij ervoor dat de onderling te verdelen geldbedragen via facturen, al dan niet via derde-vennootschappen, naar de (privé vennootschappen van) die [stichting 1]-medewerkers respectievelijk de tussenpersonen vloeiden.
De hoofdverdachten en/of hun tussenpersonen benaderden verschillende bedrijven met het verzoek of deze geïnteresseerd waren om voor [stichting 1] opdrachten te verrichten. Daartoe werden vervolgens offertes bij [stichting 1] ingediend. Bij een aantal van die offertes was sprake van het opzettelijk ophogen van het offertebedrag, waarna het opgehoogde deel tussen de hoofdverdachten werd verdeeld. Bij de schoonmaak contracten werd de betrokken schoonmaakbedrijven vooraf gevraagd of zij wilden instemmen met de afspraak dat zij 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet via kickback constructies aan de hoofdverdachten wilden betalen. Die betalingen vonden vervolgens via facturen van diverse vennootschappen plaats.
[medeverdachte 1] was als senior vastgoedbeheerder onder meer verantwoordelijk voor het (beleid met betrekking tot) vastgoedbeheer en het planmatig onderhoud. Als medewerker sociaal beheer was [medeverdachte] onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van wijkvisies/beleidsplannen, het vaststellen van het sociale beleid voor de complexen en het opstellen en uitvoeren van leefbaarheidsprojecten.
Ingevolge de [stichting 1] bevoegdhedentabel had [medeverdachte 1] een zelfstandige bevoegdheid tot een bedrag van € 15.000,-; voor [medeverdachte] was dat een bedrag van € 1.000,-.
Ingevolge het interne [stichting 1] Procuratiereglement en zoals genoemd in de gebruikte [stichting 1] opdrachtformulieren diende er voor opdrachten met betrekking tot planmatig onderhoud, contractonderhoud en projectontwikkeling ten bedrage van € 0,- - € 5.000,- een offerte te worden gevraagd van een partij die geselecteerd is op basis van objectieve criteria. Het dossier bevat geen document of verklaring waarin die objectieve criteria worden uitgewerkt.
Voor opdrachten tussen € 5.000,- en € 25.000,- dienden minimaal twee offertes te worden aangevraagd. Voor opdrachten van € 25.000,- of meer dienden minimaal drie offertes te worden aangevraagd.
In het dossier heeft het hof nagenoeg geen stukken aangetroffen waaruit kan worden afgeleid hoe [stichting 1] als opdrachtgever de uitgebrachte offertes beoordeelde en tot gunning van opdrachten kwam.
Volgens verklaringen van [medeverdachte 1] werden de offertes niet alleen door hem beoordeeld. Na beoordeling van de offerte(s) maakte de vastgoedbeheerder een keuze en legde deze vast in een zogenaamd opdrachtformulier (ook wel: “verplichtingenformulier”) met een verzoek om toestemming tot gunning van de opdracht. Afhankelijk van het offertebedrag was toestemming vereist van één of meerdere andere [stichting 1] functionarissen. De teammanager had een tekenbevoegdheid tot € 50.000,-. Het afdelingshoofd had een teken bevoegdheid tot € 100.000,-. De directeur had een tekenbevoegdheid tot € 1.000.000,-. Zij waren allen deskundig op het terrein van de (bouw)kwaliteit en kenden de markt waardoor zij een oordeel konden vellen over de kwaliteit en de marktconformiteit van de uiteindelijke aanneemsommen
Het opdrachtformulier diende als basis voor het opmaken van een contract en werd getekend door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] noch [medeverdachte] waren bevoegd de contracten te ondertekenen. Het uitzenden van de op de contracten betrekking hebbende facturen en het betaalbaar stellen van die facturen geschiedde door andere werknemers van [stichting 1]. Bij de betaalbaar stelling werd het vier-ogen principe toegepast.
Schoonmaak contracten
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] een aantal wegingsfactoren hebben opgesteld en toegepast, en hebben gedeeld met tussenpersoon [medeverdachte 8], waaruit de scores van de diverse bedrijven volgden. Een en ander hebben zij in een memo van 8 mei 2015 (DOC-215-18b-d) opgenomen welk memo [medeverdachte 1] vervolgens aan het management team zond. In reactie daarop heeft het management team verzocht om ook de door de kandidaten toegezonden plannen van aanpak aan het management team te sturen zodat deze een beter beeld van de praktische inhoud van de offertes konden krijgen en het memo beter gezamenlijk kon worden besproken. Ofschoon dit niet expliciet uit het dossier volgt gaat het hof ervan uit dat die bespreking heeft plaats gevonden.
Met betrekking tot de schoonmaakcontracten was het de wens van [stichting 1] om (1) het aantal schoonmaakbedrijven dat voor [stichting 1] werkte drastisch in te krimpen tot maximaal drie en (2) de omvangrijke meerwerk kosten in het vervolg onderdeel te laten uitmaken van de nieuw te sluiten contracten. Aldus zou meer overzicht en controle verkregen worden over de kwaliteit van het schoonmaakwerk en zouden de meerwerk kosten aanzienlijk worden verminderd.
Met betrekking tot de nieuw te sluiten schoonmaakcontracten zijn weliswaar acht offertes ontvangen (waarvan er één dermate laag was dat deze om redenen van (gebrek aan) geloofwaardigheid werd afgewezen), maar het dossier biedt aanknopingspunten voor de stelling dat van aanvang af duidelijk was dat de drie bedrijven die door de betreffende tussenpersoon ([medeverdachte 8]) bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden aangebracht (de verdachten [medeverdachte 4] ([naam bedrijf 1]), [bedrijf medeverdachte] en [medeverdachte 11]) de opdracht sowieso zouden krijgen omdat deze drie bedrijven desgevraagd door tussenpersoon [medeverdachte 8] (aldus meldde [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte]) bereid waren om 10% omzetfee via de (vennootschap van de) tussenpersoon en/of andere vennootschappen aan beide [stichting 1] medewerkers plus de tussenpersoon te betalen. Het [stichting 1] voorschrift om drie onafhankelijke offertes te vragen is hierbij geschonden omdat de uiteindelijke keuze van de opdrachtnemers niet tot stand kwam op basis van de geoffreerde prijs in combinatie met toepassing van de wegingsfactoren, maar tot stand kwam op het enkele gegeven dat deze drie bedrijven, naar zeggen van [medeverdachte 8], bereid waren 10% van de aldus verkregen omzet als kickback aan de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersoon te betalen. Het offerte proces werd aldus buiten het zicht van [stichting 1] gemanipuleerd ofschoon van de uiteindelijke aanneemsommen niet kan worden gezegd dat deze niet-marktconform waren.
Beschouwingen voorafgaand aan een algemene juridische beoordeling
Verdeelplannen
In e-mail-correspondentie tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen alsmede in een notitieboekje van een van de [stichting 1]-medewerkers zijn meerdere “verdeelplannen” aangetroffen. In deze correspondentie en aantekeningen werd – zo lijkt het - gedetailleerd bijgehouden welke bedragen op bepaalde projecten tussen de [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen konden worden verdeeld. De stelling van het openbaar ministerie en van [stichting 1] (als benadeelde partij) is dat, ook al zouden de definitieve aanneemsommen ‘marktconform’ zijn, [stichting 1] het werk toch voor een lager bedrag had kunnen laten verrichten indien geen sprake was geweest van tussen de verdachten onderling te verdelen bedragen. De aanneemsommen zijn – aldus het openbaar ministerie en [stichting 1] – in die gevallen feitelijk onnodig verhoogd: als de [stichting 1] medewerkers en hun tussenpersonen geen geld voor zichzelf van de aanneemsommen hadden afgeroomd, had er een lager bedrag op de offerte kunnen staan. [stichting 1] heeft dus – aldus nog altijd het openbaar ministerie en [stichting 1] – in ieder geval financieel nadeel geleden ter hoogte van de opgehoogde bedragen.
Volgens de verdachten waren die verdeelplannen niet in “steen geschreven” en reflecteren die bedragen dus niet de werkelijk verdeelde bedragen. Soms zat het tegen doordat er onverwacht meerwerk of hogere kosten op het project moesten worden geboekt.
Het hof stelt vast dat de verdeelplannen steeds concrete bedragen bevatten waarbij vaak ook projectnamen en/of namen van tussenpersonen of vertegenwoordigers van de opdrachtnemers worden vermeld, welke bedragen en/of namen vervolgens ook terugkomen in correspondentie en/of documenten die tot de totstandkoming van de betreffende opdracht hebben geleid. Bepaalde projecten worden soms in meerdere verdeelplannen van verschillende datum genoemd waarbij de te verdelen bedragen steeds gelijk blijven. Ook vinden de in de verdeelplannen genoemde bedragen in sommige gevallen bevestiging in facturen waarmee de [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersoon de te verdelen bedragen ‘naar zich toe’ halen. Het hof acht de in de verdeelplannen genoemde te verdelen bedragen dan ook een belangrijk uitgangspunt, maar zal bij de beoordeling en het gebruik van het verdeelplan ten aanzien van een individuele transactie behoedzaamheid in acht nemen, bijvoorbeeld indien niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat voor een ‘opgehoogd bedrag’ geen werkzaamheden zijn verricht of (in elk geval) geen werkzaamheden met de omvang van het gefactureerde in de betreffende offerte of factuur genoemde bedrag.
Voorbereiding via privé-e-mailadres [medeverdachte 1]
Ten aanzien van de voorbereiding en totstandkoming van de contracten (de offertes en omschrijvingen op facturen inbegrepen) valt op dat concepten van offertes en/of voorstellen tot factuuromschrijvingen dan wel factuurprijzen eerst via het privé-e-mailadres van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 1] en medeverdachten worden gedeeld waarna de offerte en/of de factuur via een [stichting 1] zakelijk email adres (veelal dat van [medeverdachte 1]) wordt ingediend. Het hof acht hierdoor de regisserende rol van [medeverdachte 1] en de opzet en het oogmerk om [stichting 1] te misleiden onderstreept.
Wetenschap bij hoofdverdachten leidt niet automatisch tot wetenschap bij opdrachtnemers
Uit bovenstaande beschrijving vloeit voort dat de beide [stichting 1]-medewerkers zich bedienden van drie tussenpersonen (welke ieder bepaalde projecten voor hun rekening namen) en met die tussenpersonen overlegden en/of correspondeerden over de keuze voor een opdrachtnemer, de prijs waarvoor het werk daadwerkelijk zou worden uitgevoerd en de prijs die de opdrachtnemer bij [stichting 1] in rekening zou brengen alsmede het bedrag dat deze hoofdverdachten onderling zouden (kunnen) verdelen. Binnen de kring van deze personen bestond derhalve wetenschap omtrent het al dan niet ophogen van offertes of aanneemsommen en omtrent het ontvangen van geldbedragen op de bankrekeningen van hun (privé-)vennootschappen.
Dit betekent niet zonder meer dat die wetenschap ook aanwezig was bij de individuele opdrachtnemers. Dat is immers afhankelijk van de informatie die de beide [stichting 1]-medewerkers en/of hun tussenpersonen met de uiteindelijke opdrachtnemers deelden. De individuele opdrachtnemer wist – zo hebben sommige van die opdrachtnemers betoogd – niet beter dan dat een extra bedrag op de offerte- en aanneemsom betrekking had op een (legitieme) provisiebetaling en/of op werkzaamheden die door de tussenpersoon daadwerkelijk ten behoeve van het betreffende project waren of zouden worden verricht. [medeverdachte 1] heeft in dit verband verklaard dat hij er ten tijde van de handelingen van uitging dat iedere betrokkene van de hoed en de rand wist, maar dat hem na lezing van het dossier is gebleken dat dit niet altijd het geval was.
Dit betekent dat per individuele opdrachtnemer en per project steeds moet worden vastgesteld welke wetenschap de betrokken verdachte destijds had met betrekking tot de geldstromen die naar de hoofdverdachten in privé liepen. Tevens zal moeten worden vastgesteld of de individuele opdrachtnemer wist dat een aanneemsom en/of een factuur ten behoeve van de onderlinge verdeling tussen de hoofdverdachten was opgehoogd dan wel of aannemelijk is dat voor (een deel van) dat bedrag sprake is geweest van daadwerkelijk verricht (meer)werk.
Tussenpersoon vader [medeverdachte 1] via zijn bedrijf [bedrijf medeverdachte 2]
Zoals vermeld maakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte] gebruik van tussenpersonen. Die tussenpersonen werden onder meer gebruikt om de ‘te verdelen bedragen’ uiteindelijk op een rekening van [medeverdachte 1] of [medeverdachte] terecht te laten komen.
Eind 2016 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte] afscheid genomen van [medeverdachte 8] als tussenpersoon omdat zij over de samenwerking niet langer tevreden waren. Zijn plaats als tussenpersoon teneinde de ‘kickbacks’ van de opdrachtnemers bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] terecht te laten komen werd vanaf december 2016 op initiatief van [medeverdachte 1] overgenomen door diens vader via zijn bedrijf [bedrijf van medeverdachte 2] (‘[bedrijf medeverdachte 2]’). Uit onderzoek naar bankrekeningen en belastingaangiften is gebleken dat de omzet van [bedrijf medeverdachte 2] en het saldo van de rekening tot aan december 2016 laag was, maar vanaf deze datum exponentieel groeide. In de periode van 22 december 2016 tot en met 6 november 2018 ontving [bedrijf medeverdachte 2] van medeverdachten € 644.241,63 en betaalde zij aan de bedrijven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte] € 565.567,50. Aan deze transacties hield [bedrijf medeverdachte 2] in die periode derhalve € 78.674,13 (bedragen steeds exclusief btw) over. Verklaard is dat de facturen die [bedrijf medeverdachte 2] verstuurde vals zijn omdat de daarop vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet verricht zijn nu de functie van deze facturen uitsluitend was om de kickbacks bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] te krijgen. De plotselinge groei van de [bedrijf medeverdachte 2] omzet, de frequentie en het feit dat [bedrijf medeverdachte 2] de ontvangen gelden uitsluitend aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte] doorbetaalt bevestigt deze functie van [bedrijf medeverdachte 2]. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [bedrijf medeverdachte 2]voor de betreffende facturen wél werkzaamheden heeft verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat alle [bedrijf medeverdachte 2] facturen vals zijn omdat daarop in strijd met de werkelijkheid staat vermeld dat werkzaamheden zijn verricht.
Algemene juridische beoordeling tenlastegelegde delicten
Aan vrijwel alle verdachten zijn de delicten valsheid in geschrift, niet-ambtelijke omkoping, oplichting en (gewoonte)witwassen tenlastegelegd. Voorafgaand aan de specifieke beoordeling van het tenlastegelegde per individuele verdachte merkt het hof het volgende op.
Valsheid in geschrift – facturen
Ten laste is gelegd dat vele facturen vals zouden zijn opgemaakt. Daaronder bevinden zich ook facturen die een termijnbetaling zijn. In de omschrijving van die facturen staat het betreffende project(nummer) en/of de projectnaam genoemd en het feit dat het een termijnbetaling betreft. Deze facturen hebben betrekking op een gegund project. Het totaal van de termijn betalingen is gelijk aan de totale opdrachtsom. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer gezegd worden dat de factuur vals is nu de omschrijving geen onjuiste voorstelling van zaken geeft. Dit is anders indien de termijn-factuur een prijs noemt, of de termijn-facturen gezamenlijk een prijs noemen, waarin – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon. In dat geval geeft de genoemde prijs immers – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer en is de termijn-factuur vals. De prijs is met het te verdelen bedrag ‘opgehoogd’.
Valsheid in geschrift - offertes
Hetzelfde geldt voor offertes. In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat in de offerteprijs – behalve een vergoeding voor de kosten van het project plus een commerciële winst – ook een bedrag is verwerkt dat uitsluitend bestemd is om onderling in privé te worden verdeeld tussen een of beide [stichting 1] medewerkers en de tussenpersoon, geeft de in de offerte genoemde prijs – in strijd met de werkelijkheid - niet de (commerciële) prijs voor het uitvoeren van de betreffende opdracht weer. De offerte is dan vals omdat de in de offerte genoemde prijs is ‘opgehoogd’.
Oplichting
Aan nagenoeg alle verdachten is, zoals eerder vermeld, oplichting ten laste gelegd. Daarbij zijn – kort en zakelijk weergegeven – de volgende zes handelingen als oplichtingshandelingen ten laste gelegd:
  • het verzenden van aangepaste of opgehoogde offertes aan [stichting 1], waarin de vermelde bedragen door de verdachten waren afgestemd;
  • het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan de [stichting 1] manager met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen (schoonmaak bedrijven);
  • het aldus laten gunnen van de opdracht aan de betreffende partij;
  • het (laten) zenden van facturen aan [stichting 1];
  • het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen;
  • het telkens tegenover [stichting 1] verzwijgen dat de beide [stichting 1] medewerkers een vergoeding/betaling kregen van de opdrachtnemers.
Juridisch kader
De beantwoording van de vraag of – zoals tenlastegelegd - [stichting 1] is bewogen tot het aangaan van overeenkomsten en de afgifte van geldbedragen, spitst zich toe op de vraag of in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [stichting 1] daartoe is bewogen door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de zogenaamde oplichtingshandelingen.
Over de aan
oplichtingshandelingente stellen eisen en over de uit het bestanddeel ‘bewegen tot’ voortvloeiende causaliteit heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2016:2892; NJ 2017/157) het volgende overwogen (markering is door het hof toegevoegd):

2.3.1.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachtedoor een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.(…)
2.3.2
Zo gaat het bij een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Daarvan kan ook sprake zijn bij een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden,zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.(…)
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern ommeer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Een voorbeeld daarvan was aan de orde in het geval waarin de verdachte (met anderen) gebruik maakte van briefpapier van KPN teneinde een bank met een valse betaalopdracht te bewegen tot overboeking van een geldbedrag.
(…)
2.4
In de voorgaande overwegingen staan de verschillende oplichtingsmiddelen centraal.
Opmerking — en in voorkomende gevallen aparte aandacht — verdient nog dat voor oplichting blijkensart. 326, eerste lid
Sr is vereist dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachtecausaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgiftevan enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd,is bewogentot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (…)
Tot slot verdient herhaling dat in de kern uit de wettelijke oplichtingsmiddelen een begrenzing van het delict oplichting voortvloeit die mede is bepaald door de wens van de wetgever niet iedere vorm van bedrog strafbaar te stellen.Deze begrenzing wordt mede gerechtvaardigd door de voor de wetgever bestaande mogelijkheid om bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht te brengen, van welke mogelijkheid de wetgever blijkens het hiervoor onder 2.2.3 overwogene gebruik maakt en heeft gemaakt [1] .”
Oogmerk
Onder het vereiste
oogmerkvan wederrechtelijke bevoordeling valt volgens vaste jurisprudentie niet alleen het directe (naaste) doel van de verdachte, maar ook het noodzakelijkheidsbewustzijn, dat wil zeggen het gevolg waarvan de verdachte beseft dat het een noodzakelijke gevolg van de (oplichtings)handeling zal zijn.
Gelet op bovenstaande beschrijving zal het hof bij de beoordeling van de ten laste gelegde oplichting de volgende uitgangspunten hanteren:
- met het oplichtingsmiddel moet de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven willen roepen teneinde van die onjuiste voorstelling van zaken misbruik te kunnen maken;
- dat oplichtingsmiddel moet specifiek en voldoende ernstig zijn teneinde die onjuiste voorstelling van zaken op te roepen;
- een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht kan, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen misleidende omstandigheden, voldoende zijn om van een samenweefsel van verdichtsels te spreken;
- zo'n misleidende omstandigheid kan zijn het misbruik van een tussen het slachtoffer en de verdachte bestaande vertrouwensrelatie;
- een slachtoffer wordt door een oplichtingsmiddel bewogen indien voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het betreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van een goed. Met andere woorden: naast het oplichtingsmiddel kan het slachtoffer ook door andere handelingen zijn bewogen tot de afgifte van een goed.
De hoofdverdachten wilden bij [stichting 1] de onjuiste voorstelling van zaken in het leven roepen dat de vergunde opdrachten tot stand waren gekomen in overeenstemming met de binnen [stichting 1] gangbare offerteprocedures zonder dat zijzelf door de betreffende opdrachtnemers werden betaald. Dit impliceert dat zij het wilden doen voorkomen alsof voor opdrachten boven de € 25.000,- steeds drie onafhankelijke offertes waren ontvangen, gewogen en beoordeeld en alsof werd gehandeld met inachtneming van de tussen [stichting 1] en haar medewerkers bestaande vertrouwensrelatie.
In werkelijkheid werd de vertrouwensrelatie tussen [stichting 1] en de beide [stichting 1]-medewerkers en het vertrouwen dat marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures mogen hebben geschonden en werd de [stichting 1] offerteprocedure op de volgende punten niet nagekomen:
- de offertes, waarop de gunning van de opdrachten was gebaseerd, waren niet steeds (alle drie) onafhankelijk. Immers, het offertebedrag werd vooraf steeds door [medeverdachte 1] en [medeverdachte] met hun medeverdachten afgestemd;
- in sommige gevallen werd de offerteprijs, en werden vervolgens de factuurbedragen, verhoogd zonder dat daartoe een noodzaak bestond omdat de beide [stichting 1]-medewerkers en andere betrokken verdachten wisten dat de betreffende opdracht feitelijk door een andere partij voor een substantieel lager bedrag zou worden uitgevoerd. In deze gevallen zat in de offerteprijs en de factuurprijzen ook een bedrag verwerkt dat onderling tussen de [stichting 1]-medewerkers en de tussenpersonen in privé zou worden verdeeld, terwijl de verdachten het – in strijd met de werkelijkheid - aan [stichting 1] deden voorkomen alsof in de offerteprijs en de factuurprijs uitsluitend de kostprijs plus een gebruikelijke commerciële opslag waren verwerkt;
- in andere gevallen (bij de schoonmaak bedrijven) hebben de beide [stichting 1]-medewerkers de opdracht alleen willen (laten) gunnen aan drie partijen die zich vooraf bereid verklaarden om aan [medeverdachte 1], [medeverdachte] en de tussenpersoon 10% van de met de opdracht gegenereerde omzet te betalen.
Het hof overweegt en concludeert naar aanleiding hiervan als volgt.
De omstandigheid dat het vaker voorkomt dat een partij met een aanbesteding meedoet en daarbij een lagere offerteprijs van een andere partij (die het werk uiteindelijk zal uitvoeren) handig en commercieel verhoogt met een opslag, ontneemt aan de ophoging respectievelijk aan de 10% omzet fee afspraak, niet het specifieke en voldoende bedrieglijke karakter nu de verhoging niet is bedoeld om een commerciële partij handig aan meer winst te helpen maar is bedoeld om (onder meer) werknemers van het beoogde slachtoffer te betalen en die werknemers zich aldus te laten verrijken. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de uiteindelijke opdrachtsom op zichzelf nog als ‘marktconform’ kwalificeert: de marktconformiteit van de uiteindelijke prijs ontneemt aan de gang van zaken niet het specifieke en voldoende bedrieglijk karakter waarmee [stichting 1] werd bewogen tot het aangaan van de contracten en het betalen van de factuurbedragen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte] hebben zich gedurende lange tijd in aanzienlijke mate verrijkt door hetzij ruimte te scheppen in de afgestemde offerteprijs, welke ruimte zij vervolgens naar zichzelf lieten vloeien, hetzij door – los van de offerteprijs – met de opdrachtnemers af te spreken dat deze hen 10% van hun met de opdracht gegenereerde omzet zouden betalen. Daarmee hebben de verdachten de vertrouwensrelatie tussen deze [stichting 1] medewerkers en [stichting 1] ernstig geschonden. Tevens hebben zij daarmee oneerlijke concurrentie veroorzaakt en het vertrouwen van marktdeelnemers in aanbestedingsprocedures geschonden.
Teneinde tot een veroordeling van oplichting te kunnen komen zal het hof per geval beoordelen of de ten laste gelegde oplichtingshandelingen voldoende specifiek en bedrieglijk zijn én of [stichting 1] door die specifieke, bedrieglijke oplichtingshandelingen is bewogen de contracten aan te gaan en – als logisch gevolg daarvan – de geldbedragen op de betreffende facturen heeft betaald.
De tenlastegelegde oplichtingsmiddelen
Het door medeverdachten (laten) zenden van de contractsfacturen aan [stichting 1] kan worden bewezen, maar is op zichzelf geen bedrieglijk oplichtingsmiddel omdat het sturen van een factuur gebruikelijk is.
Het betaalbaar stellen en accorderen van die facturen door (mede)verdachten kan niet worden bewezen nu dit feitelijk is gedaan door andere [stichting 1] medewerkers die niet bij de strafbare handelingen betrokken waren en daarvan evenmin op de hoogte waren.
Het zenden van een memo (DOC-215-18b-d) aan het [stichting 1] managementteam [managementteam] (het gaat hier om de schoonmaak contracten) met daarin de offerteprijzen, de selectiecriteria en de scores van de diverse partijen is een oplichtingsmiddel omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] het in dat memo (en in de toelichting daarop) deden voorkomen alsof er sprake was van onafhankelijke offertes, alsof die offertes vervolgens op basis van objectieve criteria en op objectieve wijze werden gewogen en aan die offertes op objectieve wijze scores werden gegeven. Voorts werd met dit memo en door het ter goedkeuring inzenden daarvan aan de manager voorgespiegeld alsof zij de offerteprijzen niet hadden afgestemd. Ten slotte werd in dit memo verzwegen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte]en hun tussenpersoon van de geselecteerde en voor gunning voorgedragen opdrachtnemers een betaling ter hoogte van 10% van de door hen gegenereerde omzet zouden ontvangen.
Dit alles maakt het hier bedoelde oplichtingsmiddel voldoende specifiek en voldoende ernstig bedrieglijk. Naar aanleiding van het opstellen en inzenden van het memo is [stichting 1] overgegaan tot het sluiten van de schoonmaak contracten.
In die gevallen waarin kan worden vast gesteld dat de betreffende offerte met een bedrag is opgehoogd uit welk bedrag vervolgens geldbedragen naar [medeverdachte 1], [medeverdachte] en hun tussenpersoon zijn gevloeid, terwijl voor het opgehoogde bedrag geen werkzaamheden zijn verricht, of niet tot het bedrag van de ophoging, levert het (laten) insturen van de offertes met daarin de afgestemde offertebedragen, en het manipuleren van het offertetraject door het vervolgens (laten) gunnen van de opdracht, het vermelden van die opgehoogde offertebedragen in een opdrachtformulier en het (laten) verzenden van facturen met daarin werkzaamheden die niet of niet in die mate zijn verricht eveneens oplichtingshandelingen op.
Het enkele verzwijgen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] na de totstandkoming van de overeenkomsten een of meer betalingen zouden ontvangen, levert naar het oordeel van het hof geen zelfstandig oplichtingsmiddel op. [stichting 1] is door het (enkele) verzwijgen van de kickbacks niet bewogen tot afgifte van contracten of geldbedragen. Een dergelijk ‘bewegen’ kan evenmin worden aangenomen door (zoals het openbaar ministerie doet) te stellen dat [stichting 1] bij het niet verzwijgen van de kickbacks nimmer zou zijn overgegaan tot afgifte. Het hof merkt op dat het verzwijgen in de kern neerkomt op het, eveneens ten laste gelegde, strafbare feit van niet-ambtelijke omkoping. Met het apart strafbaar stellen van omkoping heeft de wetgever aangegeven deze specifieke vorm van bedrog strafwaardig te achten. Hieruit kan worden afgeleid dat niet elke vorm van bedrog strafwaardig is en dat niet in alle gevallen van omkoping ook sprake is van oplichting. Wel is het gegeven dát niet is gemeld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte] werden betaald, een als aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte] toe te rekenen omstandigheid die het bedrieglijke karakter van de hierboven genoemde oplichtingsmiddelen bevestigt en versterkt.
Met betrekking tot andere verdachten dan de beide [stichting 1]-medewerkers en hun tussenpersonen zal het hof steeds moeten vaststellen of zij van de oplichtingshandelingen wisten en tevens het oogmerk hadden van wederrechtelijke bevoordeling.
Witwassen
Met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen zal steeds met name moeten worden bezien of het betreffende voorwerp (veelal een geldbedrag) afkomstig is uit een aan de witwashandeling
voorafgaandmisdrijf.
De bewijsbeslissing
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen conform de bewezenverklaring van de rechtbank. Samengevat weergegeven heeft de advocaat-generaal betoogd dat voor alle feiten volop bewijs aanwezig is. Naast de bekennende verklaring van de verdachte is dat aanwezig in de vorm van geschriften/documenten als offertes en facturen, maar ook in de vorm van aantekeningen van [medeverdachte 1] in verdeelplannen en een notitieboekje, mailberichten tussen verdachten, WhatsApp-gesprekken en de verklaringen van verdachten en getuigen. De advocaat-generaal heeft voorts aangevoerd dat ook bij marktconforme offertes nadeel aanwezig bestaande uit het onterechte financiële profijt voor de verdachte en diens medeverdachten. Er is in dat geval geld naar de verdachten gegaan waar zij geen recht op hadden; er had daarom een lager bedrag op de offerte kunnen staan.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door haar overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. In het kader van de strafmaat heeft de verdediging aangevoerd dat wordt betwist dat steekpenningen zijn betaald vanuit opgehoogde offertes en dat [stichting 1], omdat marktconforme prijzen zijn berekend, niet is benadeeld.
De tenlastelegging
[medeverdachte 1] wordt verweten het medeplegen van het valselijk opmaken van offertes en/of facturen van [bedrijf medeverdachte], [naam bedrijf 1], [medeverdachte 12] [medeverdachte 15], [naam bedrijf 2], [bedrijf medeverdachte 21], [naam bedrijf 3], [bedrijf medeverdachte 18], [ingenieursbureau], [naam bedrijf 4], [medeverdachte 24], [medeverdachte 26] en [naam bedrijf 5] door in die offertes en/of facturen bedragen voor het verrichten van werkzaamheden op te nemen die in werkelijkheid hoger waren dan het bedrag waarvoor de werkzaamheden werden verricht dan wel op de facturen werkzaamheden te vermelden die in werkelijkheid niet of niet in die omvang waren verricht (feit 1).
Onder feit 2 wordt hem verweten het, samen met een ander, valselijk opmaken van facturen van zijn eigen bedrijf, [bedrijf van medeverdachte 1], gericht aan [medeverdachte 12], [medeverdachte 7], [naam bedrijf 6], [naam bedrijf 7], [naam bedrijf 8], [naam bedrijf 9], [naam bedrijf 10], [bedrijf van medeverdachte 2], [bedrijf medeverdachte 22], [bedrijf van medeverdachte 20], [bedrijf van betrokkene 1], [medeverdachte 19], [naam bedrijf 11] en [betrokkene 4] door daarop werkzaamheden te vermelden die in werkelijkheid niet (in die omvang) door hem waren verricht en die facturen in werkelijkheid dienden ter afdekking van (corruptie)betalingen aan hem en zijn collega [medeverdachte]
Feit 3 verwijt [medeverdachte 1] dat hij [stichting 1] heeft opgelicht, onder meer door bij het gunnen van schoonmaakcontracten aan een drietal schoonmaakbedrijven het offerteproces bij [stichting 1] te hebben gemanipuleerd, offertebedragen te hebben afgestemd, dit tegenover [stichting 1] te hebben verzwegen alsmede tegenover [stichting 1] te hebben verzwegen dat hij uit de door [stichting 1] gegunde opdrachten betalingen zou ontvangen en heeft ontvangen. Onder feit 4 wordt hetzelfde verwijt gemaakt, maar dan met betrekking tot het gunnen van [stichting 1] van onderhoudsopdrachten aan diverse andere bedrijven.
Feit 5 betreft het verwijt dat [medeverdachte 1] zich, samen met zijn collega [medeverdachte], heeft laten omkopen door tegenover het gunnen van opdrachten goederen en geldbedragen in ontvangst te nemen.
Ten slotte zou [medeverdachte 1] grote geldbedragen, die hij ten gevolge van de onder de eerder genoemde feiten had ontvangen, voorhanden hebben gehad, omgezet en/of overgedragen (feit 6).
Relevante feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van de aan [medeverdachte 1] tenlastegelegde feiten neemt het hof het volgende in aanmerking.
[medeverdachte 1] was als senior vastgoedbeheerder werkzaam voor [stichting 1]. Onderdeel van deze functie was het beoordelen en in kaart brengen van de technische staat van het vastgoed van [stichting 1], het in dit verband maken van werkomschrijvingen, het uitbesteden en het tot oplevering begeleiden van deze werkzaamheden. Tot zijn taken behoorden tevens de contacten met betrekking tot regulier onderhoud en het op dezelfde wijze voorbereiden, uitbesteden en begeleiden van regulier terugkerende onderhoudswerkzaamheden.
Tijdens de aanbesteding van nieuwe schoonmaakcontracten werd [medeverdachte 1], zo heeft hij verklaard, benaderd door [medeverdachte] die hem vroeg of hij op die schoonmaakcontracten wilde “verdienen”. [medeverdachte] vertelde hem dat hij, samen met [medeverdachte 8], met drie schoonmaakbedrijven aan de voorkant al afspraken had gemaakt en dat ze er nu alleen nog maar voor hoefden te zorgen dat die drie bedrijven de schoonmaakcontracten van [stichting 1] kregen. [medeverdachte 1] is met het plan van [medeverdachte] mee gaan doen – kort gezegd – uit boosheid en frustratie over de wijze waarop hij tot dan toe door zijn leidinggevende(n) bij [stichting 1] was behandeld. [medeverdachte 1] werkte naar eigen zeggen aantoonbaar harder dan collega’s, maar toezeggingen over een hogere inschaling en de mogelijkheid om aanvullende opleidingen af te ronden waarmee hij hogerop kon komen, werden niet waargemaakt. Omdat hij naar aanleiding van de toezeggingen een (nog op te knappen) woning had gekocht ([medeverdachte 1] woonde destijds nog bij zijn ouders) raakte hij in financiële problemen.
[medeverdachte 1] heeft benadrukt dat alle onderhoudsopdrachten, ondanks de betalingen die hij en [medeverdachte] daaruit ontvingen, toch marktconform waren. Alle opdrachten werden namelijk door meerdere [stichting 1] collega’s getoetst, onder meer op marktconformiteit.
[medeverdachte 1] beschrijft die interne controle als volgt.
Op basis van het budgetteringsprogramma, dat voornamelijk was gebaseerd op het meer-jaren onderhoudsprogramma, werden werkbeschrijvingen opgesteld en uitgezet in de markt. Dit leverde meerdere offertes op die inhoudelijk niet alleen door [medeverdachte 1], maar ook door anderen binnen [stichting 1], werden beoordeeld. Op basis van de offertes werd een advies geschreven in een verplichtingenformulier. [medeverdachte 1] tekende dit formulier. Vervolgens ging het dossier met het formulier naar zijn teammanager, die een bouwkundige achtergrond en jarenlange ervaring had. De teammanager had een tekenbevoegdheid tot € 50.000,-. Bij opdrachten met hogere bedragen ging het dossier naar het, eveneens ervaren afdelingshoofd die het inhoudelijk, bouwkundig en financieel beoordeelde. Het afdelingshoofd had een teken bevoegdheid tot € 100.000,-. Was de opdrachtsom hoger, dan ging het dossier naar de directeur die een teken bevoegdheid had tot € 1.000.000,-. Deze directeur, een oud-directeur van TNO met een technische achtergrond, toetste het dossier nogmaals op alle aspecten. Zodoende werd elke opdracht door meerdere ogen beoordeeld op inhoud en marktconformiteit. Bij de schoonmaakcontracten tekende ook de manager sociaal beheer voor de dossier opbouw.
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat de in het dossier opgenomen verdeelplannen door hem zijn gemaakt. Hij stelde deze op basis van de gegeven opdrachten en het beoogde bedrag dat mogelijk te verdelen, op. De deelplannen geven echter niet de werkelijk verdeelde bedragen aan. Op meerdere projecten waren er tegenvallers en verminderden meerwerk-kosten het bedrag dat voor verdeling over bleef. En het kwam voor dat de uitvoering rooskleuriger was voorgespiegeld maar in de praktijk meer kostte. Sommige afspraken werden gewijzigd of gewoon niet nagekomen. Sommige betalingen bleven bij partijen hangen omdat er eerst meer werk geëist werd. De verdeelplannen zijn dus niet “geschreven in steen”, maar vormden een groeidocument dat op een gegeven moment niet meer goed bij te houden was, aldus [medeverdachte 1]. Hij heeft zelf een overzicht gemaakt van de bedragen die hij in totaal zou hebben ontvangen. Dit betreft de door hem gefactureerde omzet minus het bedrag dat hij aan medeverdachten heeft doorbetaald minus de bedragen waarvoor hij daadwerkelijk werkzaamheden heeft uitgevoerd, vermeerderd met de waarde van de door hem verkregen goederen en vermeerderd met € 30.000,- aan contanten. Het totaal bedrag komt uit op € 807.096,59.
Eén van de redenen om met het manipuleren van de offertetrajecten door te gaan was volgens [medeverdachte 1] het feit dat hij op deze manier door de potentiële opdrachtnemers serieus werd genomen, op “niveau” kon communiceren en met directeuren aan tafel zat. In privé had hij nauwelijks een sociaal netwerk en hij achtte zich sociaal niet sterk.
[medeverdachte 1] heeft aangegeven zeer veel spijt te hebben dat hij zijn vader hierin heeft betrokken. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen wil nemen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 3 (oplichting) overweegt het hof als volgt.
Blijkens het requisitoir bedoelt de opsteller van de tenlastelegging hier dat sprake zou zijn geweest van het antedateren van de offerte en van het aanpassen (in de zin van ophogen) van het offertebedrag doordat daarin een bedrag was verwerkt dat uiteindelijk als omkoopbetaling bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte] terecht zou komen. Het hof concludeert echter uit de behandeling ter terechtzitting dat twee van de drie schoonmaakbedrijven weliswaar bereid waren 10% omzet fee te betalen, maar dat deze omzet fee uit hun eigen omzet werd betaald en niet was verwerkt in de offerte- of factuurprijs.
Voorts concludeert het hof dat offertes van de schoonmaakbedrijven die op 17 april 2015 waren ontvangen daarna weliswaar zijn aangepast en opnieuw ingezonden, maar dat daarbij van antedateren geen sprake was. Er werd immers niet een nieuwe, opgehoogde offerte ingediend, maar dezelfde offerte werd aangepast. Dat had onder meer te maken met aanpassingen in de te verrichten werkzaamheden op initiatief van [stichting 1], maar het ging ook om het herstellen van fouten in de calculaties. Zo was gebleken dat in een aantal calculaties overduidelijke fouten waren geslopen ten gevolge van onjuiste koppelingen in het betreffende Excel-bestand waardoor onderdelen van de offerte onrealistisch hoog bleken.
Het hof is dan ook van oordeel dat de achter het eerste gedachtestreepje genoemde handelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en zal van dat onderdeel vrijspreken.
Voor het overige verwijst het hof naar zijn overwegingen met betrekking tot oplichting in het eerder opgenomen algemene deel van dit arrest.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018
te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), meermaals,
althans eenmaal, een ofmeerdere geschrift
(en
)die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten:
- een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) op naam van [bedrijf medeverdachte] (DOC-215-15c en/of -d) en/of [naam bedrijf 1] (DOC-215-15e t/m -j); en/of
-
een ofmeerdere offerte
(s
)en
/ofcalculatie
(s
) (DOC-249-2; DOC-029-4; DOC-247-5 t/m 11; DOC-075-8a; DOC-052-2/3)en
/offactu
(u)r
(en
) (DOC-028-3, -4 en -5; DOC-041-5, -6 en -7)op naam van [medeverdachte 12]
;en
/of
- een offerte en/of calculatie op naam van [medeverdachte 15] (DOC-227-6a t/m -i); en/of
- een factuur op naam van [naam bedrijf 2]
(DOC-047-6);en
/of
- een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) op naam van [bedrijf medeverdachte 21] (DOC-151-2a/b; DOC-204); en/of
-
een ofmeerdere factu
(u)ren op naam van [naam bedrijf 3]
(DOC-104-4 t/m -9);en
/of
- een offerte op naam van [medeverdachte 18] (DOC-206-7 t/m 8e); en/of
- een offerte/aanbiedingsbrief (DOC-214-1) en/of factu(u)r(en) (telkens) op naam van [ingenieursbureau] (DOC-133-1-m-1 t/m 6 en/of DOC-214-3 pagina 1 t/m 6); en/of
-een offerte op naam van [naam bedrijf 4]
(DOC-169-4a);en
/of
-
een ofmeerdere factu
(u)r
(en
)op naam van [medeverdachte 24]
(DOC-170-8a en b); en
/of
-een offerte op naam van [medeverdachte 26]
(DOC-171-4); en
/of
- een offerte op naam van [naam bedrijf 5]
(DOC-166-1 en/of -2);
althans een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) en/of factu(u)r(en) (telkens
)gericht aan [stichting 1], hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
) een of meerdere van die offerte(s) geantedateerd en/of doen antedateren en/of laten antedateren, en/ofop die offerte
(s
)en
/ofcalculatie
(s
) (telkens
)valselijk in strijd met de waarheid
(een)bedrag
(en
)vermeld
en/of doen vermelden en/of laten vermelden dat/die
(veel)hoger
was/waren dan de
/hetwerkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden en
/ofop die factu
(u)r
(en
) (telkens
)valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld
en/of laten vermelden en/of doen vermelden,die in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2.Hij op een of meerdere tijdstip(pen)in of omstreeksde periode van 11 juni 2015 tot en met 2 november 2018 te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)ander(en), meermaals, althans eenmaal, een of meerderegeschrift(en)die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen,te weten een ofmeerdere factu(u)r(en) (telkens)op naam van [bedrijf medeverdachte 1], gericht aan:

- [ medeverdachte 12]
(DOC-046-7; DOC-130-3);en
/of
- [ medeverdachte 7]
(DOC-113-3b, -4b, -5a, 7b, 9b,; DOC-114-1 t/m 23;);en
/of
- [ naam bedrijf 6]
(DOC-050-6, -7, -14);en
/of
- [ naam bedrijf 7]
(DOC-113-14b);en
/of
- [ naam bedrijf 8]
(DOC-092-13);en
/of
- [ naam bedrijf 9]
(DOC-104-26; DOC-154-5a en -b);en
/of - [naam bedrijf 10] (DOC-128-9a t/m -c); en/of
- [ bedrijf medeverdachte 2] (
DOC-079c; DOC-128-20a t/m -c; DOC-080b, en -g; DOC-164-1 t/m -6; DOC-206-42a en -b)en
/of
- [bedrijf medeverdachte 22] (DOC-090-1; DOC-189-1, -2 en -5); en/of
- [ bedrijf medeverdachte 20]
(DOC-141-1 t/m -12; DOC-170-2 en -3);en
/of
- [ bedrijf van betrokkene 1] (DOC-163-1 t/m -6)
;en
/of
- [medeverdachte 19] (DOC-179); en/of
- [ naam bedrijf 11]
(DOC-216-1 t/m -4);en
/of
- [ betrokkene 4]
(DOC-189-3, -4, -6, -7, en -8),
althans een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf van medeverdachte 1],immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
),
(telkens
)valselijk in strijd met de waarheid op genoemde factu
(u)r
(en
)werkzaamheden vermeld
en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen, die in werkelijkheid niet
en/of niet in die omvangdoor hem, verdachte, en
/of[bedrijf medeverdachte 1] waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden, (en/of op die factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) in werkelijkheid betrekking had(den) op het in de administratie van [bedrijf medeverdachte 1] afdekken van betalingen aan hem, verdachte en/of [medeverdachte]),zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.Hij op een of meer tijdstip(pen)in de periode van omstreeks6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ofanderen, meermaals, althans eenmaal,met het oogmerk om zich en/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/oftot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld,hebbende hij, verdachte, en/ofzijn mededader(s), (telkens)met betrekking tot de gunning door [stichting 1] van een of meerdere opdracht(en)voor schoonmaakonderhoud en/of glasbewassing,

- (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) van [medeverdachte 11] en/of [naam bedrijf 1] en/of [bedrijf medeverdachte] verzonden en/of doen toekomen aan [stichting 1], welke was/waren aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offerte(s) en/of calculatie(s) en/of was/waren geantedateerd en/of waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld die (door tussenkomst van [medeverdachte 7) was/waren afgestemd met hem, verdachte en/of [medeverdachte]; en/of
-
(uit hoofde van zijn, verdachtes dienstbetrekking van senior vastgoedbeheerder en
/of[medeverdachte]’ dienstbetrekking van medewerker sociaal beheer
)in een memo gedateerd 8 mei 2015
(DOC-215-18b, -c en -d), gericht aan het [managementteam] van [stichting 1], de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld en
/ofselectiecriteria vermeld, en
/ofdrie partijen (te weten [bedrijf medeverdachte
], [naam bedrijf 1] en[medeverdachte 11]) de hoogste scores toegekend, en
/ofdie memo
verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en
/ofandere medewerker
(s
)van [stichting 1], en
/of
-
(aldus
)de opdracht
(en
)voor schoonmaakonderhoud en
/ofglasbewassing doen/laten gunnen aan [medeverdachte 11] en
/of[medeverdachte 4] / [naam bedrijf 1] en
/of[bedrijf medeverdachte], althans het managementteam van [stichting 1] geadviseerd/aangestuurd om
(de
)opdracht
(en
)te gunnen aan [medeverdachte 11] en
/of[medeverdachte 4] / [naam bedrijf 1] en
/of[bedrijf medeverdachte]
; en/of
- factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij [stichting 1];
- deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens [stichting 1] en/of betaald en/of doen betalen door/namens [stichting 1]; en/of
- (telkens) tegenover [stichting 1] verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (geoffreerde en/of overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) voor het verrichten van werkzaamheden en/of diensten ten behoeve van/voor [stichting 1] een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan hem, verdachte en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte 4] en/of andere (rechts)perso(o)n(en), was inbegrepen en/of overeengekomen,waardoor [stichting 1] werd bewogen tot
afgiftehet aangaanvan
een ofmeerdere schriftelijke onderhoudsovereenkomst
(en
) (DOC-215-21, en/of -22 en/of -23), en
/oftot afgifte van
(een) geldbedrag( en) van (in totaal) (ongeveer) 1.724.548,14 euro exclusief BTW, althans 1.089.188,30 euro exclusief BTW, althans 172.454,81 euro exclusief BTW (ZPV-2 p. 0131; AMB-207), althans een of meergeldbedrag
(en
) en/of goed(eren);
4.
Hij in de periode van omstreeks 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018
te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermaals,
althans eenmaal,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevensen
/oftot het aangaan van een schuld
of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
) (telkens
),
-
(een)offerte
(s
)en
/of (een)calculatie
(s
)verzonden en/of doen toekomen aan [stichting 1], waarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld
dat/die (veel) hoger
was/waren dan de
/hetwerkelijke
/oorspronkelijkebedrag
(en
)voor de betreffende werkzaamheden, en
/ofwaarin
(een)bedrag
(en
) was/waren vermeld die
was/waren afgestemd met hem, verdachte en
/of[medeverdachte] en
/of (een)ander
(en
); en
/of
-
(een)opdracht
(en
)van [stichting 1]
(voor
dat/die opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde bedrag
(en
)),
gegund en/oflaten/doen gunnen aan [medeverdachte 12] en
/of[bedrijf medeverdachte 13] en
/of[medeverdachte 15] en
/of[naam bedrijf 2] en
/of[naam bedrijf 3]
en/of [bedrijf medeverdachte 21] en/of [medeverdachte 18]en
/of[ingenieursbureau] en
/of[naam bedrijf 4]en
/of[medeverdachte 24] en
/of[medeverdachte 26] en
/of[medeverdachte 28] en
/of[naam bedrijf 11]
en/of [bedrijf medeverdachte 22] en/of andere (rechts)perso(o)n(en); en
/of
-
het/de bedrag
(en
)van de
(opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde
)offerte
(s
)vermeld
en/of laten/doen vermeldenin
(een)opdrachtformulier
(en
); en
/of
- factu
(u)r
(en
)gezonden aan en
/ofingediend
en/of doen/laten zenden en/of indienenbij [stichting 1], terwijl
het/de op die factu
(u)r
(en
)vermelde werkzaamheden in werkelijkheid
niet en/ofniet in die omvang waren verricht,
in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden; en/of
- deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens [stichting 1] en/of betaald en/of doen betalen door/namens [stichting 1]; en/of
- (telkens) tegenover [stichting 1] verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (geoffreerde en/of gefactureerde) bedrag(en) afstemming had plaatsgevonden en/of een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte] en/of (een) ander(en) was inbegrepen en/of overeengekomen,waardoor [stichting 1] werd bewogen tot
afgiftehet aangaanvan
een of meerderecontract
(en
), en
/oftot afgifte van
een of meerderegeldbedrag
(en
) van (in totaal) (ongeveer) 1.259,174,00 euro exclusief BTW, bestaande uit:
- 408.997,60 euro (158.760,37 + 92.657,63 + 96.146,60 + 61.434,00 euro) (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 12]; ZPV-3 p. 0212); en/of
- 50.000,00 euro (tezamen en in vereniging met [bedrijf medeverdachte 13]; ZPV-3 p. 0212); en/of -55.500,00 euro (AMB-137) en/of 36.243,70 euro (AMB-096 p. 1781) en/of 21.100,00 euro (AMB-151 p. 2111) en/of 61.190,99 euro (AMB-097 p. 1787) en/of 26.458,71 euro (AMB-055b, p. 1502) (telkens) (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 15]; ZPV-4); en/of
- 196.450 euro ((tezamen en in vereniging met [medeverdachte 18]; ZPV-5, p. 0261); en/of
- 92.650,00 euro (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 20]; ZPV-6 p. 0274); en/of
- 25.859,00 euro (tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 2]; IKSZES I p. 00023); en/of
- 73.600,00 euro (tezamen en in vereniging met [bedrijf medeverdachte 21]; IKSZES II p. 014 en ); en/of - 71.489,00 euro (tezamen en in vereniging met [bedrijf medeverdachte 22]; IKSZES III p. 022); en/of
- 23.765,00 euro (tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 3], IKSZES V p. 00022); en/of
- 45.000,00 euro (tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 4]; IKSZES VI p. 00027); en/of
- 40.000,00 euro (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 24]; IKSZES VII p. 00022); en/of
- 30.000,00 euro (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 26]; IKSZES VIII p. 00022); en/of
- 15.000,00 euro (tezamen en in vereniging met [medeverdachte 28]; IKSZES IX p. 0028); en/of
- 15.470,00 euro (tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 11]; IKSEZS XIV);
althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren);
5.
Hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij (woningcorporatie) [stichting 1] naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn betrekking
heeft gedaan en/of nagelaten dan welzal
/zoudoen
en/of nalaten, en
/ofhij, verdachte,
en/of [medeverdachte]in strijd met zijn
/hunplicht in zijn
/hunbetrekking
(en)heeft
/hebbengedaan
en/of nagelaten dan wel zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten,meermalen
, althans eenmaal, (door tussenkomst van eenmanszaak [bedrijf medeverdachte 1]
en/of [betrokkene 4]en/of
(een)andere (rechts)perso
(o)n
(en
)en
/ofeenmansza
(a)k
(en
)) (een)belofte
(n
), te weten de belofte om
(een
percentage/deel van de
)bedragen die zijn, verdachtes, mededader
(s
)en
/of(andere) derde
(n
)offreerde
(n
)aan en
/ofin rekening brachten bij [stichting 1] voor werkzaamheden, te verdelen met en
/ofaf te dragen/te betalen aan hem, verdachte,
en/of [medeverdachte],en
/ofgift
(en
), te weten
- gereedschappen
(ter waarde van 4.480,56
euroof daaromtrent; AMB-134), en
/of
- een keuken
(ter waarde van 15.525 euro
of daaromtrent; AMB-136)en
/of
- meubelen
(ter waarde van 16.742,80 euro
of daaromtrent; AMB-130); en
/of
- ( bouw)materialen
(ter waarde van 10.169,55 euro en
/of19.256,53 euro
of daaromtrent)(AMB-217 en AMB-217a);en
/of
- een bijbetaling van 5.750 euro exclusief BTW,
althans enig geldbedrag,aan een auto merk Volkswagen Golf kenteken [kenteken]
(IKSZES IX, p. 0021),
en
/of een ofmeerdere geldbedrag
(en
) van (in totaal) (circa) 842.496,35 euro exclusief BTW (AMB-142), althans een of meerdere geldbedrag(en) en/of goederen, in elk geval een of meerdere belofte(n) en/of gift(en) en/of dienst(en),heeft aangenomen en/of gevraagd;

6.Hij op een of meer tijdstip(pen)in of omstreeksde periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ofanderen, althans alleen,meermalen, althans eenmaal,

a.
a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) (circa) 842.496,35 euro exclusief BTW (AMB-142), althans een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens
) een of meer (grote)geldbedrag
(en
) van (in totaal) (circa) 842.496,35 euro exclusief BTW (AMB-142), althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/ofheeft overgedragen en/of heeft omgezet,
althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij
en/of zijn mededader(s)wist
(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat bovenomschreven
goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking zal doen, een gift en belofte aannemen en vragen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte had in de tenlastegelegde periode als senior vastgoed beheerder de bevoegdheid om namens [stichting 1] zelfstandig opdrachten tot € 15.000,- toe te kennen. Die functie omvatte daarnaast een kernverantwoordelijkheid voor het in de markt uitzetten van werkbeschrijvingen van planmatig onderhoud projecten en het daaropvolgende offertetraject. Direct of indirect zette hij die werkbeschrijvingen in de markt. Hij beoordeelde vervolgens tevens de binnenkomende offertes en presenteerde in een intern advies (het opdrachtformulier) welke potentiële opdrachtnemer de opdracht zou moeten worden gegund. De binnen [stichting 1] geldende regels voor een offerte procedure luidden dat bij opdrachten boven de € 50.000,- tenminste drie van elkaar onafhankelijke offertes moesten worden verzameld. De verdachte heeft dit offerte traject herhaaldelijk en gedurende lange tijd gemanipuleerd door voorafgaand aan de ontvangst van de offertes in feite al te bepalen wie de opdracht zou krijgen en door van bevriende partijen, zoals bijvoorbeeld [medeverdachte 12] van medeverdachte [medeverdachte 13], offertes te vragen. Met de partij aan wie de opdracht zou worden gegund stemde hij de offerteprijs – daarmee de opdrachtprijs – van onderhoudscontracten zodanig af dat uit de door [stichting 1] betaalde opdrachtsom een deel kon worden afgeroomd. Dit afgeroomde deelbedrag vloeide – via valse facturen van diverse vennootschappen – uiteindelijk op zijn bankrekening, op die van medeverdachte [medeverdachte] en op die van de tussenpersoon. Met betrekking tot de schoonmaakcontracten manipuleerde de verdachte het offerte proces zodanig dat de opdrachten werden gegund aan twee schoonmaakbedrijven die vooraf hadden toegezegd 10% van de door hen uit de opdracht te genereren omzet aan de verdachte en zijn medeverdachten te betalen. Ook deze “omzet fee” vloeide via valse facturen naar de rekening van de verdachte en zijn medeverdachte.
Deze functie van de verdachte bracht een grote financiële verantwoordelijkheid mee. Het is een vertrouwensfunctie. Van degene die zo’n functie vervult mag een grote mate van integriteit verwacht worden, waarbij de belangen van [stichting 1] en haar (sociale) huurders op de eerste en enige plaats dienen te staan.
De verdachte heeft echter door het plegen van onderhavige feiten op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van zijn positie binnen [stichting 1] door het laten toezeggen en het aannemen van geldbedragen en giften in ruil voor het (laten) gunnen van [stichting 1]-opdrachten aan opdrachtnemers. De geldbedragen heeft hij door middel van valse facturen en doorgeefluiken aan zichzelf doen toekomen.
Aldus handelend heeft de verdachte zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting, niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen.
Daardoor heeft hij het in hem te stellen vertrouwen zeer beschaamd. Met zijn handelen heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door financieel gewin en zich op geen enkele manier bekommerd om de belangen van [stichting 1] of haar sociale huurders. Door werk te (laten) gunnen aan opdrachtnemers die bereid waren om steekpenningen te betalen, is aan andere opdrachtnemers de kans ontnomen om op eerlijke wijze mee te dingen naar een opdracht van [stichting 1]. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen in een eerlijk verloop van aanbestedingstrajecten geschaad. Voorts heeft de verdachte met zijn handelen een groot aandeel gehad in het schaden van het vertrouwen van de maatschappij in de integriteit van woningcorporaties. Ten slotte is ook [stichting 1] benadeeld door het handelen van de verdachte.
Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij zijn frauduleuze praktijken jarenlang heeft uitgevoerd en daarbij tientallen opdrachtnemers heeft betrokken. De verdachte speelde een centrale, initiërende en bepalende rol bij het (laten) gunnen van de opdrachten en het innen en verdelen van de steekpenningen. Dat hij boosheid en frustraties ervaarde doordat zijn leidinggevende bepaalde toezeggingen over promotie en opleidingen niet was nagekomen, maakt dit bepaald niet anders.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van mijnreclassering.nl betreffende de verdachte d.d. 16 november 2023. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte gedreven is om alles goed te doen. Voorts blijkt uit het rapport dat er een grote emotionele druk ligt op het gezin van de verdachte, mede gelet op het feit dat de verdachte en zijn partner weinig tijd met elkaar besteden door hun werk, kinderen en de strafzaak. Ten slotte heeft de rapporteur de indruk dat de verdachte aldus heeft gehandeld uit verlangen naar sociale waardering van de mensen waarmee hij samenwerkte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn huis in Zeeland aan het opknappen is om vervolgens te verkopen ten behoeve van het vergoeden van de door hem aan [stichting 1] toegebrachte schade. Voorts heeft de verdachte inmiddels als zzp-er regelmatige inkomsten en krijgt hij zijn opdrachten van een vaste opdrachtgever die op de hoogte is van onderhavige zaak.
Ter zitting is gebleken dat hij zijn handelen oprecht betreurt, voor zijn handelen verantwoordelijkheid voor wil nemen en dat zijn persoonlijk leven inmiddels een stabielere basis heeft gekregen.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Redelijke termijn
Gelet op de ernst en de duur van de strafbare feiten is het hof in beginsel van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
De vervolging van de verdachte is aangevangen op 7 november 2018, zijnde de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 24 december 2021 vonnis gewezen, wat maakt dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met ruim 1 jaar en 1,5 maand is overschreden.
Met het instellen van hoger beroep is de termijn voor de berechting in tweede aanleg op 5 januari 2022 aangevangen. Het hof wijst arrest op 13 maart 2024, wat maakt dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met ruim 2 maanden is overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmodaliteit in die zin dat het hof in plaats van een in beginsel passende en geboden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 360 uren zal opleggen.
De in hoger beroep op te leggen straf valt daarmee aanzienlijk lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij dient te worden bedacht dat (een deel van) de feiten inmiddels 9 jaar oud zijn, de redelijke termijn is overschreden, het hof in grote mate rekening heeft gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het hof het recidivegevaar gering acht. Het hof heeft daarbij ook steeds aandacht gehad voor de ernst van de feiten en deze verdisconteerd in de strafmodaliteit.
Vordering tot schadevergoeding [stichting 2] (voorheen [stichting 1])
In het onderhavige strafproces heeft [stichting 1] (hierna: [stichting 1]) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van primair
€ 1.129.921,21 (inclusief BTW) en subsidiair € 942.943,18 (exclusief BTW).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot deze eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Splitsing [stichting 1]: [stichting 2] slachtoffer?
[stichting 1] heeft aangegeven haar vorderingen in hoger beroep te handhaven tot de oorspronkelijke bedragen waarbij zij enkele van die bedragen gemotiveerd heeft aangepast.
Per 1 januari 2023 is de benadeelde partij, [stichting 1], opgehouden te bestaan. Zij is opgesplitst in drie afzonderlijke stichtingen/woningcorporaties als onderdeel van een langdurig saneringstraject. Namens één van de verdachten is het standpunt ingenomen dat [stichting 1] niet langer ontvankelijk is in haar vorderingen nu [stichting 2], de rechtspersoon aan wie de vorderingen ten gevolge van de splitsing onder algemene titel zijn overgegaan, niet gelijk gesteld kan worden met [stichting 1] en derhalve niet kwalificeert als slachtoffer en benadeelde partij. In dit verband heeft de verdediging erop gewezen dat de wetgever alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden van een strafbaar feit de mogelijkheid willen geven zich in een strafproces te voegen en dat de Hoge Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft geoordeeld dat degene aan wie een vordering is gesubrogeerd, zoals een verzekeraar, geen rechtstreekse schade heeft geleden en niet als benadeelde partij kan worden ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij notariële akte van splitsing d.d. 31 december 2022 is [stichting 1], aan wie de rechtbank verschillende vorderingen benadeelde partij tegen verschillende verdachten uit deze zaak heeft toegewezen, gesplitst. Blijkens de akte betreft het een zuivere splitsing als gevolg waarvan (i) de verkrijgende Stichtingen het vermogen van de splitsende ([stichting 1]) onder algemene titel verkrijgen en (ii) de splitsende Stichting per 1 januari 2023 ophoudt te bestaan. Aan de akte is als bijlage 4 het krachtens het Burgerlijk Wetboek vereiste voorstel tot splitsing toegevoegd. Van dit voorstel tot splitsing maakt onderdeel uit een beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 sub d Burgerlijk Wetboek, aan de hand waarvan nauwkeurig kan worden bepaald welke vermogensbestanddelen van de splitsende Stichting zijn overgegaan op welke van de verkrijgende Stichtingen.
In deze bijlage 4 worden onder B de volgende vermogensbestanddelen genoemd die zijn over gegaan aan [stichting 2]:

3. Lopende procedures
3.1.
Alle rechten en verplichtingen in het kader van de civiele procedure tegen de voormalige kasbeheerder van [stichting 1] en de strafrechtelijke procedures die samenhangen met de fraude- en corruptiezaak Ikszes c.q. fraudezaak PO/SB, waarin [stichting 1] is betrokken als slachtoffer, benadeelde partij en/of anderszins en zij optreedt tegen betrokkenen bij deze fraude- en corruptiezaak. Deze betrokkenen betreffen in het bijzonder twee ex-werknemers van [stichting 1], (voormalig) contractspartijen en personen gelieerd aan deze contractspartijen die betrokken zijn bij de zaak.
Artikel k van het genoemde voorstel tot splitsing luidt:

De huidige werkzaamheden van [stichting 1] worden voortgezet door de Verkrijgende Stichtingen, ieder voor wat betreft het gedeelte van de vermogensbestanddelen die zij verkrijgt, zoals opgenomen in de voormelde en aan dit voorstel gehechte beschrijving van vermogensbestanddelen (Bijlage 4).
Ten tijde van de splitsing bestond het bestuur van de verkrijgende Stichtingen uit de [stichting 1] (de splitsende Stichting). Aan de splitsing is goedkeuring gegeven door onder meer de door de Minister van Binnenlandse zaken gemandateerde Autoriteit woningcorporaties en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
Uit de memorie van toelichting bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11-12) volgt dat de wetgever de kring van benadeelde partijen niet heeft willen uitbreiden tot hen die een vordering middels cessie of subrogatie hebben verkregen (vgl ook ECLI:HR:PHR:2023:50 sub 32). Van subrogatie is sprake indien een vordering overgaat als gevolg van een van de in artikel 6:150 BW genoemde gevallen. Van cessie is sprake indien een vordering overgaat door verkoop (artikel 3:94 BW).
Bij splitsing gaan de rechten en verplichtingen over onder algemene titel. Van cessie of subrogatie is in onderhavig geval geen sprake. Onder meer het deel (van de vermogensbestanddelen) van [stichting 1] dat rechtstreeks schade heeft geleden, is ten gevolge van de splitsing ondergebracht bij en wordt voortgezet door [stichting 2]. In die zin is [stichting 2] in vergelijking met [stichting 1] geen nieuw rechtssubject, maar een voortzetting van [stichting 1]. De strafbare feiten hebben niet alleen inbreuk gemaakt op de belangen van [stichting 1], maar (daarmee) ook op de belangen van diens opvolger onder algemene titel die de activiteiten van [stichting 1] voortzet en aan wie de uit die inbreuk voortvloeiende negatieve (schade) en positieve (vordering) vermogensbestanddelen zijn overgedragen.
Het hof is dan ook, met (de advocaat van) [stichting 2] en met de advocaat-generaal, van oordeel dat [stichting 2] geldt als de (rechts)persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door de strafbare feiten en kwalificeert als slachtoffer en als benadeelde partij die de civiele vordering in hoger beroep heeft gehandhaafd.
Standpunt van [stichting 2]
De advocaat van [stichting 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot het primair gevorderde bedrag van € 1.129.921,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hiertoe is, voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Btw-component
In de schriftelijke toelichting van 30 juli 2021 is in
§ 4.4.4-4.4.9 uitgebreid ingegaan op de btw-component, die de vordering slechts zeer beperkt compliceert nu het nagenoeg in alle gevallen gaat om een percentage van 21%. Dit met uitzondering van enkele opdrachten aan [bedrijf medeverdachte 21] (§ 11 schriftelijke toelichting). De btw is daadwerkelijk voldaan en het niet terugvragen daarvan is ten aanzien van alle relevante projecten geverifieerd in de administratie van [stichting 1]. Het verleggen van btw, zoals door de verdachte is aangevoerd, maakt niet dat er geen btw door [stichting 1] werd betaald. Voorts is bij het gros van de onderhoudsfacturen de btw niet verlegd.
Hoofdelijke toewijzing
Voor wat betreft de verzochte hoofdelijke veroordeling wordt verwezen naar § 4.5 de schriftelijke toelichting van 31 juli 2021 en het door de advocaat opgesteld overzicht zoals gevoegd als bijlage 3 bij de schriftelijke toelichting in hoger beroep van 15 december 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
Namens [stichting 2] is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat inning door het CJIB en de mogelijkheid van gijzeling de kans zouden vergroten dat de vorderingen met succes zouden kunnen worden geïnd, tegen zo beperkt mogelijke extra kosten voor [stichting 2]. Hierbij is ook gewezen op de semipublieke status van een woningcorporatie als [stichting 2]. Voorts is sprake van een stichting en daarmee een bijzondere variant van een rechtspersoon zonder winstoogmerk.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding (hoofdelijk) dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.129.921,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De vordering is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat alle door [stichting 1] gegeven opdrachten voor marktconforme prijzen zijn aangegaan en uitgevoerd. Derhalve heeft [stichting 1] geen schade geleden. Als [stichting 1] met andere partijen in zee was gegaan, dan was zij duurder uit geweest. Voorts heeft de verdediging betoogd dat een schadebedrag niet kan worden vastgesteld nu de benadeelde partij niet per project heeft aangetoond welke opdrachtsom dan wel marktconform zou zijn geweest en hoeveel dit verschilt van de afgesloten contracten. Tenslotte heeft de verdediging betoogd dat het vaststellen van een schadebedrag in onderhavige strafzaak een te grote belasting van het strafproces oplevert.
Overwegingen van het hof
Bij een beslissing omtrent de vordering benadeelde partij is die vordering uitgangspunt.
In hoger beroep vordert de benadeelde partij van Buitendorst € 1.096.393,18 (exclusief btw). Blijkens een door de benadeelde partij opgegeven specificatie is dit bedrag opgebouwd uit de facturen en betalingen van de volgende medeverdachten (bedragen steeds exclusief btw):
1.[medeverdachte 12]/
[medeverdachte 13] € 408.997,60
2.[bedrijf medeverdachte 13]/
[medeverdachte 13] € 50.000,00
3.[medeverdachte 15]/
[medeverdachte 14] € 173.612,91
4.[medeverdachte 18]/
[medeverdachte 16] € 153.450,00
5.[medeverdachte 20] € 92.650,00
6.[bedrijf medeverdachte 21]/
[medeverdachte 21] € 73.600,00
7.[bedrijf medeverdachte 22]/
[medeverdachte 22] € 59.082,67
8.[medeverdachte 24]/
[medeverdachte 23] € 40.000,00
9.[medeverdachte 26]/
[medeverdachte 25] € 30.000,00
10.[medeverdachte 28]/
[medeverdachte 27] € 15.000,00
Ad 1 [medeverdachte 12]:
In dit bedrag is opgenomen de door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 12] gezonden factuur van € 24.000,-. [medeverdachte 1] heeft dit bedrag bij [medeverdachte 12] in rekening gebracht voor werkzaamheden die hij in werkelijkheid niet heeft verricht. [medeverdachte 12] heeft voor hetzelfde bedrag een factuur gezonden aan [stichting 1], welke factuur door [stichting 1] is betaald (inclusief btw). Het hof concludeert dat dit een schadepost van [stichting 2] is die rechtstreeks is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. Het bedrag zal worden toegewezen. Nu [stichting 1] over het bedrag btw heeft betaald zal de vordering worden toegewezen tot het bedrag inclusief btw (€ 29.040,-).
Voor het resterende deel van deze post is aannemelijk geworden dat voor het gevorderde bedrag, in elk geval voor een aanzienlijk deel daarvan, werkzaamheden zijn verricht. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld voor welk deel wél en voor welk deel niet is gewerkt. Daardoor kan het hof het bedrag aan rechtstreekse schade niet zonder meer vast stellen. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit onderdeel van de vordering zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
Ad 2 [bedrijf medeverdachte 13]: dit betreft de opdracht tot het aanbrengen van antislip strips. [medeverdachte 13] heeft verklaard dat hij voor dit bedrag werkzaamheden heeft verricht en heeft dat, in elk geval voor een aanzienlijk deel, onderbouwd. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld voor welk deel wél en voor welk deel niet is gewerkt. Daardoor kan het hof het bedrag aan rechtstreekse schade niet zonder meer vast stellen. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit onderdeel van de vordering zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
Ad 3 [medeverdachte 15]: aannemelijk is geworden dat voor de betreffende bedragen, in elk geval voor een aanzienlijk deel daarvan, werkzaamheden zijn verricht. Derhalve kan niet worden vastgesteld welk deel van de bij [stichting 1] in rekening gebrachte bedragen is verdeeld. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld voor welk deel wél en voor welk deel niet is gewerkt. Daardoor kan het hof het bedrag aan rechtstreekse schade niet zonder meer vast stellen. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit onderdeel van de vordering zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
Ad 4 [medeverdachte 18]: de benadeelde partij heeft deze vordering ingetrokken nu met [medeverdachte 18] c.s een schikking is getroffen. Derhalve behoeft op dit onderdeel van de vordering niet meer te worden beslist.
Ad 5 [medeverdachte 20]: het hof acht de met betrekking tot deze post verrichte handelingen niet bewezen zodat dit geen rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ad 6 [medeverdachte 21]: door [medeverdachte 21] is € 50.000,- aan [medeverdachte 13] betaald. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat dit bedrag afkomstig is van een door [stichting 1] betaald opgehoogd bedrag. Volgens [medeverdachte 21] waren de betreffende offertes scherp geprijsd en is er voor de volle offertesom gewerkt. Een getuige bevestigt dit. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het tegendeel.
Het bedrag van € 23.600,- heeft betrekking op een betaling door [medeverdachte 21] aan [medeverdachte 1]. Hij heeft verklaard dit bedrag te hebben betaald om [medeverdachte 1] te vriend te houden. Het dossier biedt geen basis om te concluderen dat dit bedrag afkomstig is van een door [stichting 1] betaald opgehoogd bedrag.
Ten aanzien van beide bedragen kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard zal worden.
Ad 7 [bedrijf medeverdachte 22]: op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade, zodat de benadeelde partij in dit onderdeel niet ontvankelijk verklaard zal worden.
Het hof is van oordeel dat de onderdelen 8 tot en met 10 schadeposten betreffen die kwalificeren als rechtstreeks geleden schade van [stichting 1] ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten.
Conclusie is dat de vordering voor een bedrag van
€ 109.000,-, exclusief btw, zal worden toegewezen.
BTW
Namens de verdachte is betoogd dat [stichting 1] de bij haar in rekening gebrachte btw zou kunnen verrekenen dan wel dat die btw verlegd zou zijn waardoor [stichting 1] geen btw heeft betaald.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij genoegzaam heeft aangetoond dat [stichting 1] over alle bij haar in rekening gebrachte facturen btw heeft betaald, dus ook over de opgehoogde bedragen. Het hof zal dan ook het bedrag van € 109.000,- vermeerderen met de btw, zodat het toe te wijzen bedrag komt op € 131.890,-.
De vordering ter zake van materiële schade leent zich voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag € 131.890,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijke toewijzing
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Zowel de benadeelde partij als de advocaat-generaal hebben nadrukkelijk gevorderd in elke zaak een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij is weliswaar een stichting zonder winstoogmerk met een semipublieke status, maar dat neemt niet weg dat zij een professionele organisatie is die zich vaker voor juridische vraagstukken ziet gesteld en die vaker wordt geconfronteerd met de inning van opeisbare vorderingen. Aan doel en strekking van de schadevergoedingsmaatregel ligt de gedachte ten grondslag het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde bedrag uit handen te nemen. De menskracht die de Staat (het CJIB) hiervoor beschikbaar stelt is echter schaars. Dat schaarse middel kan beter in dienst worden gesteld van particuliere slachtoffers ten aanzien van wie de kans groot is dat zij - hetzij door gebrek aan kennis, hetzij door gebrek aan financiële middelen, hetzij door een gebrek aan sociale vaardigheid dan wel een combinatie daarvan – geneigd zijn in het geheel niet aan een zelfstandige inning beginnen. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet passend is in onderhavige zaken een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 326, 328ter en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
180 (honderdtachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting 2] ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4 primair en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 131.890,00 (honderdeenendertigduizend achthonderdnegentig euro ) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover het betreft de posten [medeverdachte 12], [medeverdachte 13], [bedrijf medeverdachte 13], [medeverdachte 15] en [medeverdachte 14] (in totaal € 765.458,71 inclusief btw) en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor zover het betreft de posten [medeverdachte 20], [medeverdachte 21] en [bedrijf medeverdachte 22]/[medeverdachte 22] (in totaal € 261.611,50).
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 november 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. R. van der Hoeven,
mr. H. Steenhuis en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffiers mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2024.

Voetnoten

1.In 2.2.3 noemt de Hoge Raad als voorbeelden van gevallen waarin de wetgever bepaalde ongewenste vormen van bedrog alsnog binnen het bereik van het strafrecht heeft gebracht: art. 327 Sr (bedrog bij verzekering), art. 326a Sr (flessentrekkerij), art. 328bis Sr (oneerlijke mededinging door misleiding van het publiek), art. 326d Sr (acquisitiefraude). Voorts wijst de Hoge Raad op het destijds aanhangige wetsvoorstel dat inmiddels heeft geleid tot art. 326e Sr (beroepsmatige online handelsfraude).