Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 juni 2022, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2022;
- de memorie van grieven van [appellante] , met producties 53 tot en met 56;
- de memorie van antwoord van [verweerster] , met productie 35;
- de producties 57 en 58, die [appellante] bij akte overlegging producties ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- productie 36, die [verweerster] bij akte overlegging producties ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
[weduwe zoon], sinds 2017 weduwe van [zoon verweerster] , woont met haar kinderen inmiddels aan de [adres] .
[X](hierna:
[X]) is eigenaar van [appellante] . [appellante] is directeur-grootaandeelhouder (dga) van Caravanstalling […] B.V., die op het naastgelegen perceel [perceel 3] een caravanstalling exploiteert. [X] woont op [perceel 3] . Hij heeft een zoon [Y] (hierna:
[Y]), die ook in de caravanstalling werkt.
[A](hierna: [A] ). [A] BV verstrekt sinds 2006 adviezen aan [verweerster] en haar toenmalige echtgenoot en zoon – deze werkten indertijd in V.O.F.-verband samen – ter maximalisering van de opbrengst van de twee percelen, de manege en caravanstalling. In het kader hiervan heeft [A] BV hen in 2010 in contact gebracht met Rijnpark Ontwikkeling B.V. (hierna: Rijnpark).
[B]).
17 mei 2010een koopovereenkomst ten aanzien van een deel van de percelen, met ontbindende voorwaarden, tot stand gekomen tussen [naam vof] ., [verweerster] en [zoon verweerster]
als verkopersen Rijnpark, [B] en [C]
als koper. Buitengerechtelijke ontbinding door partijen was onder meer mogelijk als (kort samengevat) geen bestemmingswijziging naar woningbouw zou plaatsvinden. Koper betaalde als aanbetaling alvast een bedrag van
€ 400.000 (4 ton) voor het gekochte, waarmee de aankoop van [adres] werd gefinancierd. Als zekerheid voor de betaling van deze 4 ton werd
een derde hypotheekrechtop de twee percelen gevestigd, nadat de Rabobank in datzelfde jaar
een eerste en tweede hypotheekrechtop de twee percelen had verkregen tot zekerheid voor een geldlening van in totaal € 700.000 (7 ton).
vierde hypotheek.
een hypotheekrechtaan [A] BV verleend op perceel [kadasternummer 1] ( [perceel 1] ) en het woonhuis met tuin aan de [adres] . Op 13 november 2012 is aan [A] BV
een voorkeursrecht van koop verleend op perceel [perceel 1], in het geval geen uitvoering zou worden gegeven aan de verkoop aan Rijnpark.
a) De accountant van [verweerster] , [accountant] (hierna: [accountant] ), heeft per email van 2 december 2020 aan [verweerster] en [weduwe zoon] onder meer laten weten dat het hem goed lijkt dat “ [Y] en [X] in een kort verslag alle afspraken die gemaakt zijn bevestigen: prijs woning en grond, afspraken huur en vergoeding toezichtsloon, afspraken onderhoud etc.”. Voor de verdere afwikkeling is volgens [accountant] van belang de ondersteuning van zowel het juridisch traject ( [A] en [B] ) als de claim richting gemeente.
b) [Y] heeft hierna, desgevraagd door [verweerster] , de (volgens hem) gemaakte afspraken per email van 2 december 2020 toegezonden aan [verweerster] , met het verzoek deze te controleren. Genoemd daarbij zijn onder meer de koopsom van € 1.850.000, gebruikersafspraken woning en paarden, wijzigingen tbv caravanstalling, kosteloze ondersteuning koper aan verkoper bij afwikkeling hypotheeknemers en eventuele claim richting gemeente - advocaatkosten niet inbegrepen.
c) [verweerster] heeft deze reactie van [Y] op 3 december 2020 doorgemaild aan [accountant] , die vervolgens nog een aantal suggesties heeft gedaan en de vraag heeft opgeworpen of het eerlijk is dat de advocaatkosten voor rekening van [verweerster] komen als [A] of [B] gaan muiten, en heeft gezegd dat het misschien goed was om op korte termijn nog even om de tafel te gaan zitten.
d) [Y] en [X] hebben per email van 4 december 2020 aan [verweerster] , [weduwe zoon] en [accountant] een en ander aangepast en onder meer bericht dat het muiterij-risico niet kan worden weggenomen.
e) Bos heeft op 7 december 2020 per email, die mede was geïnstigeerd en geformuleerd door [X] , zowel aan [A] BV als aan Rijnpark laten weten dat zij de percelen aan een ander gaat verkopen. Daarbij heeft zij gesteld dat er geen sprake (meer) is van recht van eerste koop van [A] , terwijl zij ook heeft geschreven dat zij de overeenkomst van 17 mei 2010 met Rijnpark buitengerechtelijk ontbond.
f) [accountant] heeft per email van 7 december 2020 aan [Y] , [X] en [verweerster] geschreven dat hij denkt dat [A] en [B] het er niet bij zullen laten zitten, dat [verweerster] en [weduwe zoon] zich geen advocaat kunnen veroorloven en dat de vraag actueel blijft wie dit gaat betalen. Als mogelijke optie noemt hij het opnemen van een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst als de claims van [A] en [B] te veel geld gaan kosten. Bij email van 9 december 2020 heeft [accountant] geschreven dat de brieven naar [A] en [B] uit zijn en dat het aan partijen is om de laatste geschilpunten op te lossen. Bij email van 10 december 2020 aan [accountant] , met cc aan [verweerster] , hebben [Y] en [X] onder meer laten weten dat de afspraak met de notaris stond voor 28 december, dat [A] op tijd zijn geld krijgt, maar dat hij verder klaar is (hij heeft niets bereikt en hoeft niks meer te doen). Verder zijn daarbij op onderdelen nog afspraken aangepast.
g) [A] en [B] hebben zich niet neergelegd bij de aankondiging van [verweerster] dat zij de percelen aan een ander gaat verkopen. [A] heeft geschreven dat het handelen van [verweerster] grote financiële gevolgen voor haar gaat hebben. [B] heeft op 14 december 2020 schriftelijk aan [verweerster] laten weten dat de opzegging van de overeenkomst onrechtmatig was. Daaraan heeft hij het volgende toegevoegd:
”Wel kunt u met ons in overleg over de situatie die ontstaat nu u aangeeft dat u niet verder wil met de onderhavige overeenkomst en de heer [A] u schijnbaar ook niet meer vertegenwoordigt.”.
h) [X] en [Y] hebben namens [verweerster] een advocaat, mr. [advocaat] , benaderd in verband met een door [verweerster] aan te spannen kort geding tegen [A] BV en Rijnpark met het oog op de levering van de twee percelen aan [appellante] uiterlijk op 31 december 2020 (deze uiterste datum in verband met de verhoging van de overdrachtsbelasting per 1 januari 2021). Op 24 december 2024 is de dagvaarding in kort geding uitgebracht. [verweerster] was hiervan op de hoogte.
4.Procedure bij de rechtbank
I voor recht verklaart dat er tussen [appellante] als koopster en [verweerster] als verkoopster op of omstreeks 4 december 2020 een (mondelinge) koopovereenkomst tot stand is gekomen inzake de percelen kadastraal bekend als Koudekerk aan den Rijn
B 4170 en B 3528, met dien verstande dat de percelen tegen betaling van € 1.850.000,- k.k. zullen worden geleverd aan [appellante] en waarbij voorts de overige aanvullende afspraken gelden zoals in de dagvaarding weergegeven in punt 59;
II voor recht verklaart dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de met [appellante] gesloten koopovereenkomst en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden en nog te lijden schade;
III [verweerster] veroordeelt om binnen 10 dagen na betekening van het vonnis haar volledige medewerking te verlenen en in dat kader alle handelingen te verrichten en na te laten die de notaris daarin redelijkerwijs verlangt, aan het ten overstaan van een notaris, verbonden aan liet notariskantoor Kroes & Partners, Notarissen en Adviseurs, te Alphen aan den Rijn, passeren van de akte van levering, waarbij aan [appellante] aldus tegen betaling als onder 1 bepaald, waarbij bepaald dat [appellante] een bedrag van
€ 87.231 op die koopsom in mindering mag brengen ter verrekening van schade en voorgeschoten kosten, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie vaststelt, de percelen als eveneens onder I bepaald aan [appellante] onbezwaard en vrij van hypotheken zullen worden geleverd, aan welke leveringsakte de koopafspraken conform productie 15 als bijlage zullen worden gehecht, en te bepalen dat wanneer [verweerster] niet op het door de notaris bepaalde tijdstip en plaats is verschenen, dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden voor de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening(en) van [verweerster] , althans in goede justitie te bepalen, althans, voor zover de vordering tot levering van de percelen geheel of gedeeltelijk zou worden afgewezen, [verweerster] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen, althans uit hoofde van afgebroken onderhandelingen;
IV Voor zover een deel of het geheel van de kosten van € 87.231 die [appellante] op de koopsom ter verrekening in mindering wil brengen als verzocht onder III onverhoopt door de rechtbank zou worden afgewezen, [verweerster] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen het alsdan niet toegewezen deel, althans in goede justitie vast te stellen;
V [verweerster] veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
1. met onmiddellijke ingang de op 12 januari 2021 door [appellante] ten laste van [verweerster] gelegde conservatoire beslagen op de twee percelen opheft;
II. [appellante] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag met een maximum van € 50.000 beveelt zorg te dragen voor doorhaling van het beslag in de openbare registers binnen zeven dagen na het vonnis;
III. voor recht verklaart dat [appellante] de conservatoire beslagen onrechtmatig heeft gelegd en [appellante] gehouden is om alle schade te vergoeden die [verweerster] heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. [appellante] veroordeelt in de proceskosten.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
“Het is wel besproken, maar heel luchtig en vluchtig. We waren het erover eens dat er een rechtsgeldige opzegging zou zijn van [B] . De overeenkomst met [A] was op een onredelijke wijze tot stand gekomen. [verweerster] heeft zelf verklaard dat ze van mening was dat hij recht had op niets tot weinig”.Desondanks was [appellante] niet bereid om deze volgens haar ‘kleine’ risico’s te aanvaarden. [appellante] heeft naar eigen zeggen steeds herhaald dat zij niet iets met een “open einde” kon financieren. Dit versterkt het oordeel van het hof dat [appellante] , gelet op alle omstandigheden van het geval, niet erop mocht vertrouwen dat [verweerster] die bereidheid wél had. Vast stond immers dat [verweerster] de advocaatkosten niet kon dragen, dat zij na de verkoop aan [appellante] niet meer zou beschikken over enig onderpand en dat de reden om tot verkoop van de percelen over te gaan juist was om uit de financiële problemen te raken. Hier komt bij dat de contacten met [verweerster] onder grote tijdsdruk plaatsvonden en [appellante] alles op alles zette om toch nog vóór de jaarwisseling tot de levering van de percelen te komen. Enige tijd om alles rustig te overdenken was er hierdoor niet. Dit alles had voor [appellante] een reden moeten zijn om expliciet te verifiëren of het aanbod van [appellante] in al zijn aspecten door [verweerster] werd aanvaard.
€ 16.232,01, die betrekking heeft op door [appellante] voorgeschoten taxatie-, notaris- en advocaatkosten. Voor zover die vordering niet is ingesteld wordt deze bij eiswijziging alsnog ingesteld, aldus de toelichting op de grief.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2022;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- aan griffierecht en € 13.071,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief VIII à € 4.357,-); en € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.