[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2 en 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal;
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte 1], die, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [bedrijf], naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (aan) die [medeverdachte 1] een of meer gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft gegeven en/of beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte 1] handelde in strijd met zijn plicht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – op gronden zoals nader vermeld in het schriftelijke requisitoir – onder verwijzing naar het vonnis waarvan beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 4 tenlastegelegde niet-ambtelijke omkoping.
Namens de verdachte is bepleit – op gronden zoals nader vermeld in de pleitnotities van de raadsman – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Gelet op de feitelijke uitwerking in de tenlastelegging van het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt is voor een bewezenverklaring van doorslaggevend belang of de verdachte en/of zijn mededader(s) (in de tenlastegelegde periode) daadwerkelijk één of meer contante geldbedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1]
heeft/hebben gegeven en/of beloofd. In dat verband bevat het dossier enkele tapgesprekken die in die richting wijzen, in die zin dat aan de medeverdachte [medeverdachte 1] ‘vier kop’ betaald zou zijn en dat er wordt gesproken over het doen van mogelijke betalingen op dat vlak. Dit betreft tapgesprekken tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte, waarbij [medeverdachte 1] niet betrokken is. Overtuigend steunbewijs voor het daadwerkelijk plaatsvinden van een betaling of het doen van een belofte daartoe aan [medeverdachte 1] ontbreekt naar het oordeel van het hof echter in het omvangrijke dossier. Het verhandelde ter terechtzitting biedt ook overigens onvoldoende steun voor het verwijt dat de verdachte een bedrag in contanten heeft betaald of beloofd aan [medeverdachte 1]. Daar komt bij dat in het algemeen de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht bij het hanteren van tapgesprekken voor het bewijs, zeker indien - al dan niet door verhullend taalgebruik – niet zonder meer helder is hoe gesprekken moeten worden uitgelegd en/of welke betekenis en waarde moet worden gehecht aan de in die gesprekken gedane uitlatingen.
Bij het voorgaande weegt het hof mee dat het dossier, in het bijzonder in de vorm van enkele uitgewerkte tapgesprekken, aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 1] (in ieder geval ook) door de verdachte op andere wijze onder druk is gezet om bepaalde informatie te verschaffen.
Tegen die achtergrond kan naar het oordeel van het hof dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte - al dan niet in vereniging met een ander of anderen - aan [medeverdachte 1], naar aanleiding van hetgeen deze in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, contant geld heeft gegeven en/of beloofd.
Concluderend is het hof derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in
of omstreeksde periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
800 kilogram cocaïne, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en
)te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en
/of
- zich en
/of (een)ander
(en
) gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen,
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende
/isverdachte en
/of(een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch
en/of via e-mailcontact met één of meer mededaders(s) onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld
en/of afspraken gemaaktover het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en
/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en
/ofhet verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijnen door zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen de invoer van cocaïne voorbereid. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Dit feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof onderschrijft voorts het door de advocaat-generaal benoemde uitgangspunt dat een tussentijdse schorsing van de voorlopige hechtenis en een opheffing van dit bevel bij vonnis van de eerste rechter niet in de weg staan aan het opleggen een gevangenisstraf welke de duur van het reeds ondergane voorarrest (al dan niet in ruime mate) overstijgt, temeer in een geval als het onderhavige, waarin het voorarrest van de verdachte slechts 17 dagen heeft geduurd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een Opiumwetdelict.
Ook heeft het hof kennisgenomen van het reclasserings-advies dat ten behoeve van de behandeling in hoger beroep is opgesteld, alsmede van het in eerste aanleg opgemaakte reclasseringsrapport. Gezien de ontkennende houding van de verdachte kan de reclassering het recidiverisico niet adequaat inschatten. Wel merkt de reclassering op dat bij een veroordeling tot een lange gevangenisstraf de beschermende factoren (eigen bedrijf, goed huwelijk en inkomen) in het geding zullen komen wat ook invloed zou kunnen hebben op het recidiverisico. Met de beschikbare informatie kan niet geadviseerd worden in welke mate interventies of een toezicht nodig zijn. In het geval van een veroordeling tot een gevangenisstraf zal in het kader van VI opnieuw worden onderzocht of hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk wordt geacht.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het grote tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen. Het hof ziet daarin aanleiding een substantieel deel van de in beginsel passend geachte straf voorwaardelijk op te leggen. De oplegging van een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, zoals de verdediging heeft bepleit, zou in dit geval echter onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof is – alle omstandigheden in aanmerking nemend - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden reactie vormt. Volstaan met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het door de verdachte ondergane voorarrest (met in aanvulling daarop een taakstraf en/of geldboete) doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de mate van betrokkenheid van de verdachte daarbij, waarbij het hof nogmaals in herinnering roept dat het voorarrest van de verdachte al na 17 dagen is geschorst (en vervolgens bij vonnis is opgeheven).
Evenwel stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is sprake van een overschrijding van bijna 2,5 jaar. Gelet op deze overschrijding zal het hof aan de verdachte, in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan
12 maanden voorwaardelijk opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.