ECLI:NL:GHDHA:2024:356

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
22-004874-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor voorbereidingshandelingen cocaïne en wapenbezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 8 oktober 2019 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op het transport van cocaïne en wapenbezit. De verdachte heeft 165 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Het hof heeft de opheffing van de voorlopige hechtenis bevestigd, maar oordeelt dat de strafmaat moet worden herzien. Gezien het tijdsverloop sinds de veroordeling en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar 360 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur op te leggen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de gewijzigde omstandigheden van de verdachte, die sinds de feiten een positieve wending in zijn leven heeft genomen en geen eerdere veroordelingen heeft voor soortgelijke delicten. Het hof heeft ook vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de straf te verlagen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking heeft op de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004874-19
Parketnummer: 10-750281-18
Datum uitspraak: 8 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal;
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Ridderkerk een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, en de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging feit 1
Namens de verdachte is vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit, één en ander zoals vermeld in de pleitaantekeningen van de raadsman.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Door verdachte wordt erkend dat hij inhoudelijk heeft gesproken met medeverdachten, naar aanleiding van door die medeverdachten aan hem geopenbaarde plannen voor de invoer van cocaïne via de Rotterdamse haven. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij als reactie alleen maar heeft gezegd dat één en ander op de voorgestelde wijze niet mogelijk zou zijn, maar het hof acht dit niet aannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte tijdens dit gesprek en/of kort na dit gesprek ook constructief heeft bijgedragen door mee te denken en inlichtingen te verschaffen vanuit zijn ervaring met hoe één en ander is geregeld in de haven. Het hof leidt dit af uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waarin onder meer wordt besproken ‘dat [naam 1] ook geld wil’, ‘dat [naam 1] een plan B heeft’ en ‘dat [naam 2] waarschijnlijk aan de locatie kan komen’, waarbij het hof het gelet op de verklaring van de verdachte dat hij daadwerkelijk in gesprek is gegaan, in samenhang bezien met de inhoud van de overige voor het bewijs gebezigde tapgesprekken en observatie, ervan uitgaat dat met ‘[naam 1]’ en ‘[naam 2]’ de verdachte is bedoeld.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten dat sprake is van medeplegen in strafrechtelijke zin. Daarnaast is het hof van oordeel dat het meedenken, adviseren en het op die wijze ter beschikking stellen van specifieke kennis over de haven van voldoende gewicht is om de verdachte te beschouwen als medepleger van de oorbereidingshandelingen die waren gericht op de invoer van (een grote hoeveelheid) cocaïne. Gelet hierop komt het hof tot de hierna volgende bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
800 kilogram cocaïne, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en
/of (een)ander
(en
) gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen,
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende
/isverdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch
en/of via e-mailcontact met één of meer mededaders(s) onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld
en/of afspraken gemaaktover het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en
/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en
/ofhet verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal;
3.
hij op
of omstreeks10 juli 2018 te Ridderkerk een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, en de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen de invoer van cocaïne voorbereid. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient strenge bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, en aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Deze feiten tezamen rechtvaardigen in beginsel dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof onderschrijft voorts het door de advocaat-generaal benoemde uitgangspunt dat een tussentijdse schorsing van de voorlopige hechtenis en een opheffing van de voorlopige hechtenis bij vonnis van de eerste rechter op zich niet in de weg staan aan het opleggen een gevangenisstraf welke de duur van het reeds ondergane voorarrest (al dan niet in ruime mate) overstijgt. In deze zaak komt het hof echter op grond van het navolgende tot een strafoplegging die maakt dat de verdachte in beginsel niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Allereerst is van belang dat de verdachte reeds de nodige gevolgen van zijn strafbare handelen heeft ondervonden. Zo heeft de verdachte in verband met zijn voorlopige hechtenis in deze zaak zijn huis moeten verkopen, met een restschuld tot gevolg, heeft hij enige tijd geen contact gehad met zijn dochter en is hij ontslagen.
Ook neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2024 niet eerder is veroordeeld ter zake van drugs- of wapendelicten, en dat hij ook sinds het plegen van de onderhavige feiten niet met justitie in aanraking is gekomen.
Uit de ten behoeve van de behandeling in hoger beroep opgemaakte reclasseringsrapportage blijkt dat de verdachte gedurende de meer dan 5 jaar sinds de schorsing van zijn voorarrest zijn leven weer heeft opgebouwd. Hij werkt nu als mantelzorger voor zijn ouders en heeft een opleiding richting de zorg gevolgd. Betrokkene heeft een goede relatie met zijn nieuwe vriendin en haar zoon uit een eerdere relatie. Ook het contact met zijn dochter is hersteld en zij woont nu bij de vriendin van betrokkene. Rapporteur heeft op de diverse leefgebieden geen problemen geconstateerd die nadere interventies vanuit de reclassering noodzakelijk zouden maken. De kans op recidive wordt ingeschat als laag. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou voor de ouders van de verdachte grote gevolgen hebben qua zorg.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarin een positieve lijn valt te ontdekken, onder meer in de nieuwe roeping die de verdachte lijkt te hebben gevonden in de zorg, alsmede met de omstandigheid dat hij een grote rol vervult in de zorg voor zijn ouders.
Daar komt bij dat inmiddels sprake is van fors tijdsverloop, zowel sinds het plegen van de feiten medio 2018 en sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte na 165 dagen in detentie op
21 december 2018, als sinds het wijzen van het vonnis waarvan beroep op 8 oktober 2019. Al die tijd heeft de verdachte geleefd onder de dreiging van hernieuwde gevangenschap. Dit tijdsverloop raakt ook aan het effect, in algemene zin toegekend aan strafrechtelijke interventies. Beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing ligt besloten raken meer en meer uit beeld naarmate de berechting in dit soort oude strafzaken langer duurt.
Gelet op al het voorgaande is het – hoewel onmiskenbaar sprake is van ernstige strafbare feiten - naar het oordeel van het hof thans niet meer gerechtvaardigd om de verdachte opnieuw voor langere tijd zijn vrijheid te benemen.
Het hof is – met inachtneming van het voorgaande - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk, gecombineerd met een taakstraf voor de duur van 240 uren, een passende en geboden reactie vormen. Hieruit volgt dat de verdachte, na aftrek van het door hem ondergane voorarrest, niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Hierbij dient te worden vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is sprake van een overschrijding van bijna 2,5 jaar. Gelet op deze overschrijding zal het hof aan de verdachte, naast de genoemde deels voorwaardelijke gevangenisstraf, in plaats van de hiervoor overwogen taakstraf, een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
195 (honderdvijfennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2024.