ECLI:NL:GHDHA:2024:355

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
22-004842-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak en veroordeling voor drugshandel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van 150 kilo cocaïne en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van twee van de vijf tenlastegelegde feiten, namelijk de niet-ambtelijke omkoping en de voorbereidingshandelingen gericht op het transport van een hoeveelheid cocaïne. Het hof heeft echter de bewezenverklaring van de invoer van 150 kilo cocaïne en het wapenbezit gehandhaafd. De verdachte heeft 234 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, en het hof heeft geoordeeld dat de eerdere schorsing en opheffing van de voorlopige hechtenis geen belemmering vormen voor het opleggen van een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt. Gezien het tijdsverloop sinds de veroordeling in eerste aanleg en de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof de strafmaat verlaagd naar 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, en daarnaast een geldboete van € 80.000 en een taakstraf van 480 uur opgelegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004842-19
Parketnummer: 10-750164-18
Datum uitspraak: 8 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is bevolen. Tevens is beslist op het beslag, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen, en /of
- een loods in Spijkenisse en/of een heftruck geregeld, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en/of (vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam en/of Spijkenisse en/of Rhoon en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte], die, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [bedrijf], naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (aan) die [medeverdachte] een of meer gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft gegeven en/of beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte] handelde in strijd met zijn plicht;
5.
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het [merk 1], voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, alsmede dat hij ter zake van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en)te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en
/of
- zich en
/of (een)ander
(en
)gelegenheid en
/ofmiddelen en
/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen, en
/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffenen/of gelden
en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende
/isverdachte en
/of(een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en
/ofvia e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld en
/ofafspraken gemaakt over het
afleveren en/ofopslaan en
/ofuithalen en
/of verstrekken en/ofvervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
/of
- een telefoon en
/ofgeld verstrekt en/of ontvangen, en
/of
- een loods in Spijkenisse en
/ofeen heftruck geregeld, en
/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en
/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en
/of(vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen;
5.
hij op
of omstreeks10 juli 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het
type[merk 1], voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van 150 kilo cocaïne en de voorbereiding daarvan. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte een automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient strenge bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, en aangezien dergelijke vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Deze feiten tezamen rechtvaardigen in beginsel dan ook de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Het hof onderschrijft voorts het door de advocaat-generaal benoemde uitgangspunt dat een tussentijdse schorsing van de voorlopige hechtenis en een opheffing van de voorlopige hechtenis bij vonnis van de eerste rechter op zich niet in de weg staan aan het opleggen een gevangenisstraf welke de duur van het reeds ondergane voorarrest (al dan niet in ruime mate) overstijgt. In deze zaak komt het hof echter op grond van het navolgende tot een strafoplegging die maakt dat de verdachte in beginsel niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Het hof houdt allereerst rekening met de omstandigheid dat de verdachte (na een met het openbaar ministerie getroffen schikking) bij onherroepelijk vonnis van
8 oktober 2019 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 110.000,-, en dat de verdachte dit bedrag inmiddels heeft voldaan. Verder houdt het hof rekening met de proceshouding van de verdachte gedurende het strafproces en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in tal van opzichten ingrijpend zijn gewijzigd sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, die bijna vijf jaren geleden plaatsvond, in het bijzonder voor wat betreft de gezinssituatie van de verdachte en de door hem en zijn zakenpartner inmiddels met succes opgebouwde onderneming. Het hof acht aannemelijk dat deze omstandigheden het recidiverisico beperken. Het is daarom in het belang van de maatschappij dat deze positieve ontwikkeling niet wordt doorkruist. Hernieuwde detentie zal zowel privé als zakelijk naar verwachting ingrijpende gevolgen hebben voor de verdachte, met mogelijk nadelige gevolgen voor het recidiverisico.
Ook neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2024 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten en dat hij ook sinds het plegen van de onderhavige feiten (behalve voor een tweetal verkeersovertredingen) niet meer met justitie in aanraking is komen. Blijkens de ten behoeve van de behandeling in hoger beroep opgemaakte reclasseringsrapportage schat de reclassering de kans op recidive thans in als laag.
Er is zoals gezegd inmiddels sprake van een fors tijdsverloop, zowel sinds het plegen van de feiten medio mei/juli 2018 en de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte na 234 dagen in detentie op
28 februari 2019, als sinds het wijzen van het vonnis waarvan beroep op 8 oktober 2019. Al die tijd heeft de – ten tijde van de feiten nog relatief jonge - verdachte geleefd onder de dreiging van hernieuwde gevangenschap. Dit tijdsverloop raakt ook aan het effect, in algemene zin toegekend aan strafrechtelijke interventies. Beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing liggen besloten raken meer en meer uit beeld naarmate de berechting in dit soort oude strafzaken langer duurt.
Gelet op al het voorgaande is het – hoewel onmiskenbaar sprake is van zeer ernstige strafbare feiten - naar het oordeel van het hof thans niet meer gerechtvaardigd om de verdachte opnieuw voor langere tijd zijn vrijheid te benemen.
Het hof is – met inachtneming van het voorgaande - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, gecombineerd met een geldboete van € 80.000,- en een taakstraf voor de duur van 480 uren, een passende en geboden reactie vormen. Bij de bepaling van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, alsmede met het ten tijde van het plegen van de feiten geldende strafmaximum.
Hierbij dient te worden vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is sprake van een overschrijding van bijna 2,5 jaar. Gelet op deze overschrijding zal het hof aan de verdachte - naast de voormelde taakstraf en geldboete - in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk opleggen. Hieruit volgt dat de verdachte, na aftrek van het door hem ondergane voorarrest, niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Beslag
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon ([merk 2]), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan en voorbereid. Het hof zal daarom dit voorwerp – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat 180 dagendie door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest zijn doorgebracht,
bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zullen worden gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van

€ 80.000,00 (tachtigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
360 (driehonderdzestig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
480 (vierhonderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
240 (tweehonderdveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat 54 dagendie door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest zijn doorgebracht,
bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag,
zodat na aftrek van 54 x 2 uren nog 372 uren resteren.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK GSM zaktelefoon Kl: zwart [[MERK 2].
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2024.