Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen, en /of
- een loods in Spijkenisse en/of een heftruck geregeld, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en/of (vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, alsmede dat hij ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Namens de verdachte is met betrekking tot de feiten 1 en 2 bepleit – op gronden zoals nader vermeld in de pleitaantekeningen van de raadsman – dat de bijdrage die verdachte heeft geleverd onvoldoende is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van strafrechtelijk medeplegen. Op die grond is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is de vraag gesteld of het regelen van een chauffeur sec, aangemerkt kan worden als een fysieke handeling gericht op de verlengde invoer van de cocaïne.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Blijkens het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is onder binnen het grondgebied van Nederland brengen begrepen elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot middelen die binnen grondgebied zijn gebracht. Hiermee is de subsidiair door de raadsman gestelde vraag naar het oordeel van het hof beantwoord, in die zin dat het handelen van de verdachte, om als uitvoeringshandeling van of bijdrage aan de invoer te kunnen worden beschouwd niet ‘fysiek’ hoeft te zijn geweest.
Verder is van belang dat de verdachte op verzoek van de medeverdachte [medeverdachte 1] een chauffeur is gaan regelen voor een ‘spoedtransport’, waarvoor hij de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft benaderd. Hij heeft [medeverdachte 1] ook het telefoonnummer van [medeverdachte 2] verstrekt, kennelijk zodat [medeverdachte 1] rechtstreeks contact kon opnemen met [medeverdachte 2]. Ook heeft de verdachte er later nog achteraan gebeld om te controleren of de opdracht goed was doorgekomen. Blijkens de inhoud van tapgesprekken heeft de verdachte ook overlegd met [medeverdachte 1] over de verdeling van de opbrengst van hun bemoeienis met het transport van de cocaïne.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte hiermee een substantiële bijdrage geleverd aan het verdere vervoer van de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte container met cocaïne. Die bijdrage is, zeker in het licht van het voorgaande, van voldoende gewicht om hem als medepleger van de invoer van de cocaïne en de voorbereiding daarvan aan te merken. Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], gericht op de invoer van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne, dat sprake is geweest van medeplegen in strafrechtelijke zin. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en)te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en
/of
- zich en
/of (een)ander
(en
)gelegenheid en
/ofmiddelen en
/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen, en
/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffenen/of gelden
en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende
/isverdachte en
/of(een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en
/ofvia e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld en
/ofafspraken gemaakt over het
afleveren en/ofopslaan en
/ofuithalen en
/of verstrekken en/ofvervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
/of
- een telefoon en
/ofgeld verstrekt en/of ontvangen, en
/of
- een loods in Spijkenisse en
/ofeen heftruck geregeld, en
/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en
/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en
/of(vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op: