ECLI:NL:GHDHA:2024:354

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
22-004872-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen en veroordeling voor invoer van 150 kilo cocaïne met strafmaat na schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het medeplegen van de invoer van 150 kilo cocaïne en voorbereidingshandelingen voor het transport daarvan. De verdachte heeft 165 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen, maar heeft de bewezenverklaring van de invoer van 150 kilo cocaïne gehandhaafd. Het hof heeft overwogen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis en de opheffing daarvan niet in de weg staan aan het opleggen van een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt. Gezien het tijdsverloop sinds de veroordeling en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof de strafmaat aangepast naar 540 dagen gevangenisstraf, waarvan 375 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004872-19
Parketnummer: 10-750175-18
Datum uitspraak: 8 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen, en /of
- een loods in Spijkenisse en/of een heftruck geregeld, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en/of (vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2018 tot en met 10 juli 2018 te Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Rhoon en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- het vertrek en de aankomst van het schip met daarop de container met daarin die cocaïne geraadpleegd via internet, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen benaderd/geregeld voor het verdere transport van die container, en/of
- een loods geregeld, en/of
- afspraken gemaakt, althans besprekingen gehad, over het betalen van geld aan mededader(s) en/of het verkrijgen van een pin om de container te kunnen ophalen van de terminal.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, alsmede dat hij ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Namens de verdachte is met betrekking tot de feiten 1 en 2 bepleit – op gronden zoals nader vermeld in de pleitaantekeningen van de raadsman – dat de bijdrage die verdachte heeft geleverd onvoldoende is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van strafrechtelijk medeplegen. Op die grond is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is de vraag gesteld of het regelen van een chauffeur sec, aangemerkt kan worden als een fysieke handeling gericht op de verlengde invoer van de cocaïne.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Blijkens het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is onder binnen het grondgebied van Nederland brengen begrepen elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot middelen die binnen grondgebied zijn gebracht. Hiermee is de subsidiair door de raadsman gestelde vraag naar het oordeel van het hof beantwoord, in die zin dat het handelen van de verdachte, om als uitvoeringshandeling van of bijdrage aan de invoer te kunnen worden beschouwd niet ‘fysiek’ hoeft te zijn geweest.
Verder is van belang dat de verdachte op verzoek van de medeverdachte [medeverdachte 1] een chauffeur is gaan regelen voor een ‘spoedtransport’, waarvoor hij de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft benaderd. Hij heeft [medeverdachte 1] ook het telefoonnummer van [medeverdachte 2] verstrekt, kennelijk zodat [medeverdachte 1] rechtstreeks contact kon opnemen met [medeverdachte 2]. Ook heeft de verdachte er later nog achteraan gebeld om te controleren of de opdracht goed was doorgekomen. Blijkens de inhoud van tapgesprekken heeft de verdachte ook overlegd met [medeverdachte 1] over de verdeling van de opbrengst van hun bemoeienis met het transport van de cocaïne.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte hiermee een substantiële bijdrage geleverd aan het verdere vervoer van de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte container met cocaïne. Die bijdrage is, zeker in het licht van het voorgaande, van voldoende gewicht om hem als medepleger van de invoer van de cocaïne en de voorbereiding daarvan aan te merken. Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], gericht op de invoer van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne, dat sprake is geweest van medeplegen in strafrechtelijke zin. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en)te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en
/of
- zich en
/of (een)ander
(en
)gelegenheid en
/ofmiddelen en
/ofinlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen, en
/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffenen/of gelden
en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende
/isverdachte en
/of(een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en
/ofvia e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld en
/ofafspraken gemaakt over het
afleveren en/ofopslaan en
/ofuithalen en
/of verstrekken en/ofvervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en
/of
- een telefoon en
/ofgeld verstrekt en/of ontvangen, en
/of
- een loods in Spijkenisse en
/ofeen heftruck geregeld, en
/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in Spijkenisse, en
/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en
/of(vervolgens) die pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te halen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van 150 kilo cocaïne en de voorbereiding daarvan. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Deze feiten rechtvaardigen in beginsel dan ook de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Het hof onderschrijft voorts het door de advocaat-generaal benoemde uitgangspunt dat een tussentijdse schorsing van de voorlopige hechtenis en een opheffing van de voorlopige hechtenis bij vonnis van de eerste rechter op zich niet in de weg staan aan het opleggen een gevangenisstraf welke de duur van het reeds ondergane voorarrest (al dan niet in ruime mate) overstijgt. In deze zaak komt het hof echter op grond van het navolgende tot een strafoplegging die maakt dat de verdachte in beginsel niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Daarbij neemt het hof allereerst in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2024 niet eerder is veroordeeld ter zake van drugsdelicten, en dat hij ook sinds het plegen van de onderhavige feiten niet met justitie in aanraking is gekomen ter zake van dergelijke feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Doordat tussen de schorsing van zijn voorlopige hechtenis en de inhoudelijke behandeling in hoger beroep meer dan 5 jaar is verstreken heeft de verdachte in die periode zowel privé als op zijn werk zijn leven van voor zijn detentie opnieuw kunnen oppakken en langdurig kunnen voortzetten. Hernieuwde detentie zal zowel privé als voor wat betreft zijn werk naar verwachting ingrijpende gevolgen hebben voor de verdachte.
Er is zoals gezegd inmiddels sprake is van fors tijdsverloop, zowel sinds het plegen van de feiten medio mei 2018 en de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte na 165 dagen in detentie op 21 december 2018, als sinds het wijzen van het vonnis waarvan beroep op
8 oktober 2019. Al die tijd heeft de verdachte geleefd onder de dreiging van hernieuwde gevangenschap. Dit tijdsverloop raakt ook aan het effect, in algemene zin toegekend aan strafrechtelijke interventies. Beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing liggen besloten raken meer en meer uit beeld naarmate de berechting in dit soort oude strafzaken langer duurt.
Gelet op al het voorgaande is het – hoewel onmiskenbaar sprake is van een ernstig strafbaar feit - naar het oordeel van het hof thans niet meer gerechtvaardigd om de verdachte opnieuw voor langere tijd zijn vrijheid te benemen.
Het hof is – met inachtneming van het voorgaande - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
540 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, gecombineerd met een taakstraf voor de duur van 240 uren, een passende en geboden reactie vormen.
Hierbij dient evenwel te worden vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is sprake van een overschrijding van bijna 2,5 jaar. Gelet op deze overschrijding zal het hof aan de verdachte, naast de genoemde taakstraf, in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 375 dagen voorwaardelijk opleggen. Hieruit volgt dat de verdachte, na aftrek van het door hem ondergane voorarrest, niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
375 (driehonderdvijfenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2024.