ECLI:NL:GHDHA:2024:31

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
200.327.691/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens betrokkenheid bij drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met ECT Delta Terminal B.V. De kantonrechter had eerder op 15 februari 2023 de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker], die betrokken was bij de invoer van cocaïne in de Rotterdamse haven. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de verwijtbare handelingen van [verzoeker] zo ernstig waren dat van ECT niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Het hof oordeelde dat de onschuldspresumptie niet van toepassing was in deze civiele procedure, en dat de feiten die aan de ontbinding ten grondslag lagen voldoende waren bewezen. Het hof wees de verzoeken van [verzoeker] af, waaronder het verzoek om een transitievergoeding, en veroordeelde hem in de proceskosten. De zaak benadrukt de strenge eisen die aan werknemers worden gesteld in verband met hun integriteit en de gevolgen van betrokkenheid bij criminele activiteiten voor hun dienstverband.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer : 200.327.691/01
Zaaknummer rechtbank : 10212139 VZ VERZ 22- 14174

beschikking van 23 januari 2023

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J. Brakke te Zeewolde,
tegen

ECT Delta Terminal B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: ECT,
advocaat: mr. R.L. van Heusden te Schiedam.

De zaak in het kort

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden vanwege verwijtbaar handelen van [verzoeker] (de e-grond). Dit verwijtbaar handelen ziet op de actieve betrokkenheid van [verzoeker] bij de doorvoer van cocaïne in de Rotterdamse haven. Het gaat daarbij om het door [verzoeker] verplaatsen van containers met de “switchmethode”. De kantonrechter is van oordeel dat dit handelen ernstig verwijtbaar is. Daarom heeft [verzoeker] geen recht op een transitievergoeding. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en wijst de verzoeken van [verzoeker] af.

Het geding in hoger beroep

1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift van 15 mei 2023 (met producties) waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2023;
  • het verweerschrift van ECT (met producties);
  • een akte met producties van 13 november 2023 van [verzoeker] .
2. Op 20 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van [verzoeker] heeft het standpunt van zijn cliënt toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal gemaakt.

Feiten

3. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
3.1
ECT is een in Rotterdam gevestigde logistieke dienstverlener. Zij maakt onderdeel uit van een concern waartoe onder meer Europe Container
Terminals B.V. en ECT Home Terminal B.V. behoren. De activiteiten vinden in volcontinubedrijf plaats op twee terminals: ECT Delta Terminal en
Euromax Terminal Rotterdam.
3.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is sinds [datum] 2008 in dienst bij ECT, laatstelijk in de functie van medewerker Planning en Aansturing B. [verzoeker] verricht zijn werkzaamheden op de ECT Delta Terminal. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 6.320,60 (inclusief schematoeslag en vakantietoeslag) bruto per maand.
3.3
ECT beschikt over de bijzondere AEO-status (“
Authorized Economic Operator”). Die status houdt in dat ECT nauw samenwerkt met de douane, met als gemeenschappelijk doel het verhogen van de veiligheid van de internationale logistieke keten. Omgekeerd vrijwaart die status ECT van bepaalde douaneformaliteiten. Deze status geeft ECT belangrijke tijdwinst. Voor het behoud van deze status wordt van ECT verwacht dat zij zeer streng optreedt bij de constatering van drugscriminaliteit.
3.4
Op 31 mei 2022 heeft de politie [verzoeker] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de invoer van 1.434 kilo (1436 pakketten) cocaïne tijdens zijn nachtdienst voor ECT van (woensdag) 2 maart op (donderdag) 3 maart 2022. Die partij cocaïne bevond zich in een container op het haventerrein van ECT. In de woning van [verzoeker] heeft de politie (onder andere) een bedrag van
€ 22.965,00 in contanten aangetroffen, diverse facturen en bonnen van aankopen die contant afgerekend waren met een totale waarde van € 23.839,--, 40 xtc-pillen en twee airsoftwapens. Verder is geconstateerd dat [verzoeker] over een drietal bankrekeningen beschikt en dat daarop aanzienlijke transacties (zowel bij- als afschrijvingen) hebben plaatsgevonden die geen betrekking hebben op het salaris van [verzoeker] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met ECT.
3.5
Na afloop van genoemde nachtdienst heeft [verzoeker] zich op 3 maart 2022 ziek gemeld. Vanaf april 2022 is [verzoeker] weer gedeeltelijk gaan werken, in mei 2022 halve dagen.
3.6
Na zijn aanhouding is [verzoeker] in voorlopige hechtenis gesteld. De voorlopige hechtenis is op of rond 20 september 2022 geschorst wegens privéomstandigheden.
3.7
[verzoeker] is op 31 mei 2022, 1 juni 2022, (twee keer op) 8 juni 2022,
28 juni 2022 en (twee keer) 16 augustus 2022 door de politie verhoord. [verzoeker] heeft zich bij de eerste vier verhoren op zijn zwijgrecht beroepen.
3.8
Bij brief van 31 mei 2022 heeft ECT [verzoeker] bericht dat voor de duur van zijn inbewaringstelling zijn salaris zou worden stopgezet. Daarnaast heeft ECT in deze brief aan [verzoeker] meegedeeld dat indien hij zou worden vrijgelaten en op dat moment nog steeds verdachte zou zijn en hij zich weer bij ECT zou melden voor het hervatten van zijn werkzaamheden, ECT genoodzaakt zou zijn om [verzoeker] op non-actief te stellen.
3.9
ECT heeft op 9 augustus 2022 aangifte gedaan tegen [verzoeker] wegens corruptie.
3.1
[verzoeker] heeft zich op 20 september 2022 weer bij ECT gemeld en meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden wilde hervatten. ECT heeft [verzoeker] voorlopig op non-actief gesteld met behoud van zijn salaris. Bij brief van 5 oktober 2022 heeft ECT [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Van dat gesprek heeft ECT een gespreksverslag opgesteld. Tijdens het gesprek heeft [verzoeker] (onder andere) gezegd dat hij niets te maken heeft met de feiten waarvan hij verdacht wordt, dat hij tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel niet had gewerkt op zijn werkplek, maar dat hij vooral veel had rondgelopen en met collega’s had gesproken, dat hij zich twee dagen na zijn aanhouding niet meer op zijn zwijgrecht had beroepen en dat een van zijn collega’s verantwoordelijk moet zijn geweest voor de betreffende containerverplaatsingen. ECT heeft vervolgens aan [verzoeker] meegedeeld dat zij een ontbindingsverzoek zou indienen en dat de op non-actiefstelling wordt gehandhaafd in afwachting van de uitspraak van de kantonrechter.

Procedure in eerste aanleg

4. In eerste aanleg heeft ECT verzocht (a) de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, (b) te verklaren voor recht dat [verzoeker] geen transitievergoeding toekomt en (c) [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten. [verzoeker] heeft verzocht het verzoek van ECT af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten.
5. De kantonrechter heeft de verzoeken (a) en (b) van ECT toegewezen, en (c) de proceskosten gecompenseerd.

Verzoeken in het hoger beroep

6. In hoger beroep verzoekt [verzoeker] de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 15 februari 2023 te vernietigen;
primair het dienstverband te herstellen en ECT te veroordelen tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 15 februari 2023;
subsidiair aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen;
ECT te veroordelen in de proceskosten.

De beoordeling van het hoger beroep

7. [verzoeker] heeft zeven grieven aangevoerd. In de door [verzoeker] gehanteerde nummering met Romeinse cijfers is geen grief IV genoemd, maar volgt na grief III direct grief V. Het hof zal de grieven V tot en met VIII vernummeren, en wel tot de grieven IV tot en met VII.
8. Met
grief Ibetoogt [verzoeker] – zo begrijpt het hof – dat de feiten die aan de ontbindingsgrond ten grondslag zijn gelegd met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moeten komen vast te staan om de arbeidsovereenkomst te kunnen ontbinden. Dat volgt uit de (strafrechtelijke) onschuldspresumptie. Deze feiten zijn volgens [verzoeker] nog niet bewezen.
9. Deze grief faalt, omdat in deze zaak het in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geregelde civiele bewijsrecht van toepassing is. Voor de door [verzoeker] verdedigde zwaardere toets van het bewijs dan uit het civiele bewijsrecht volgt bestaat geen steun in het recht.
De e-grond
10. De (samenvatting van de) onderbouwing van het verzoek tot ontbinding op de
e-grond door ECT is in r.o. 3.2 van de bestreden beschikking weergegeven en luidt als volgt:
“ [verzoeker] heeft (ernstig) verwijtbaar gehandeld door a). zijn positie als werknemer te misbruiken door, nota bene volledig buiten zijn reguliere werkzaamheden om, containers te verplaatsen en daarmee criminele derden de gelegenheid (trachten) te bieden drugs het land in te smokkelen, b). niet mee te werken aan het politieonderzoek dat kan leiden tot de oplossing van de zaak en tot de aanhouding, vervolging en veroordeling van criminele derden die met hun praktijken ECT schade hebben toegebracht, en c). ECT niet de door haar gevraagde openheid van zaken te geven en onjuiste en tegenstrijdige verklaringen af te leggen.”
11. De stelplicht en bewijslast van de feiten die aan deze ontbindingsgrond ten grondslag zijn gelegd berusten bij ECT (art. 150 Rv). Het verweer van [verzoeker] daartegen is – anders dan in de laatste alinea van r.o. 4.7 van de bestreden beschikking is overwogen – geen bevrijdend verweer, maar een betwisting. Met
grief IIIkeert [verzoeker] zich terecht tegen deze kwalificatie. Dit leidt – zoals hierna wordt toegelicht – echter niet tot een ander oordeel over de e-grond.
11. Met
grief IIbetoogt [verzoeker] dat hij de door ECT aan hem verweten gedragingen wel degelijk – anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld – voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Deze grief faalt. Het hof is het met dit oordeel van de kantonrechter namelijk eens. Waarom dat zo is wordt hierna ook toegelicht.
De betrokkenheid van [verzoeker] bij de grootschalige invoer van cocaïne
13. De kantonrechter heeft in r.o. 4.1 tot en met 4.11 van de bestreden beschikking geoordeeld dat de door ECT aan [verzoeker] verweten gedragingen onvoldoende gemotiveerd door hem zijn weersproken en dat er dus van uit wordt gegaan dat [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden betrokken is geweest bij de grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT. Het hof is het met deze oordelen – op de eerdergenoemde kwalificatie als bevrijdend verweer na – eens. Het hof neemt deze oordelen, en de daarbij gehanteerde redenering, over.
13. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak worden deze oordelen hierna geciteerd. Het hof voegt daar nog de nadere in r.o. 16 tot en met 22 genoemde punten aan toe.
13. De r.o. 4.1 tot en met 4.11 van de bestreden beschikking luiden als volgt.
“4.1 Ingevolge artikel 7:671b lid 1, aanhef en sub a, BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat geen sprake is van een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW.
Voldragen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst?
4.2
De wetgever heeft verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding als redelijke gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat is bepaald in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e en g, BW. In artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub h, BW is bovendien bepaald dat er ook overigens sprake kan zijn van omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. En in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub i, BW is genoemd een combinatie van omstandigheden in twee of meer van de redelijke gronden die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek van ECT strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een van deze gronden.
4.3
Vooropgesteld wordt dat de omstandigheid dat [verzoeker] (thans nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld voor drugssmokkel nog niet betekent dat in de onderhavige civiele procedure in rechte niet vast kan komen te staan dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen (wegens (ernstig) verwijtbaar handelen) kan worden ontbonden. De burgerlijke rechter is immers niet afhankelijk van het (uiteindelijke) oordeel van de strafrechter. Het civiele recht kent eigen regels ter vaststelling van de feiten waarop de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen steunt. Het beroep van [verzoeker] op de strafrechtelijke onschuldpresumptie kan dan ook niet zonder meer slagen.
4.4
[verzoeker] is op 31 mei 2022 aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij de door de politie geconstateerde invoer van 1.434 kilo cocaïne op het haventerrein van ECT. Bovendien wordt [verzoeker] ervan verdacht dat hij ook al eerder betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne (op 18 november 2021). Deze aanhouding heeft geleid tot de voorlopige hechtenis van [verzoeker] , welke voorlopige hechtenis - zo is ter zitting gebleken - niet is opgeheven. Dat betekent dat de strafkamer van de rechtbank ook na schorsing van de voorlopige hechtenis ernstige bezwaren tegen [verzoeker] aanwezig acht. Uit de stukken die ECT van het Openbaar Ministerie heeft verkregen uit het strafrechtelijk procesdossier en in deze procedure heeft overgelegd blijkt dat bij de drugssmokkel gewerkt is volgens de zogeheten “switchmethode”. Daarbij wordt een container met drugs (de broncontainer) door de havenmedewerker in de buurt geplaatst van een container uit een “veilig land”, in die zin dat daarbij weinig kans bestaat op controle door de douane. Staan de twee containers eenmaal dicht bij elkaar, dan worden de containers opengeknipt door criminele handlangers (de uithalers) en wordt de drugs uit de broncontainer verplaatst naar de reeds vrijgemaakte container uit het “veilige land”, welke laatstgenoemde container vervolgens opgehaald en afgeleverd wordt aan de betreffende criminele organisatie. In dit geval waren de uithalers via een zogenaamde Trojaanse container, dat wil zeggen een lege container waarin zij zich heimelijk verstopt hadden, binnengeraakt op de terminal van ECT en is deze container door de havenmedewerker in de buurt geplaatst van de broncontainer, zodat de uithalers de drugs konden verplaatsen naar de container uit het “veilige land”, die door de havenmedewerker eveneens was geplaatst in de buurt van de broncontainer.
4.5
Niet in geschil tussen partijen is dat in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022 tijdens de nachtdienst van [verzoeker] en vanaf zijn werkaccount handelingen met betrekking tot en verplaatsingen van de drie containers hebben plaatsgevonden. [verzoeker] heeft betwist dat hij dat heeft gedaan en heeft een aantal alternatieve scenario’s aangedragen, in die zin dat de mogelijkheid bestaat dat een of meer collega’s op de computer van [verzoeker] deze handelingen hebben verricht. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat de computers pas na 15 minuten non-activiteit uitschakelen en dat een tikje tegen de muis in dat tijdsbestek voldoende is om het betreffende werkstation weer voor 15 minuten ingelogd te laten staan. Hierdoor konden collega’s gewoon handelingen verrichten op de computer van [verzoeker] als hij zijn werkplek verliet, aldus [verzoeker] . Ook heeft hij aangevoerd dat collega’s over elkaars wachtwoorden beschikken en dat het niet ongebruikelijk is dat collega’s op elkaars account werken.
4.6
Vaststaat dat tijdens de bewuste nachtdienst de broncontainer met drugs in totaal zesentwintig keer is bevraagd vanaf het account van [verzoeker] , dat er vanaf zijn account in totaal acht handelingen zijn verricht met betrekking tot de Trojaanse container en dat er vanaf zijn account in totaal veertien handelingen zijn verricht met betrekking tot de switchcontainer (zie p. 7 t/m 10 van het als productie 18 bij verzoekschrift overgelegde proces-verbaal van de politie). Al deze - in totaal achtenveertig - handelingen hebben plaatsgevonden in de nacht van 3 maart 2022 in de tijdvakken van 00.44 uur tot 00.45 uur, van 00.54 uur tot 01.13 uur, van 01.33 uur tot 01.38 uur, van 02.33 uur tot 03.16 uur, van 04.11 uur tot 04.25 uur en van 04.33 uur tot 04.34 uur. De handelingen hebben in totaal gedurende 83 minuten plaatsgevonden in een periode van bijna vier uur. [verzoeker] heeft dit alles niet betwist, integendeel zijn raadsman haalt deze bevindingen expliciet aan in zijn pleitaantekeningen, zij het met uitzondering van het laatstgenoemde tijdvak. Uit voormelde productie blijkt echter dat ook gedurende dat laatste tijdvak vanaf het account van [verzoeker] (onder andere) de Trojaanse container is bekeken.
Het gaat hier derhalve om een groot aantal handelingen die al met al een behoorlijke tijd hebben geduurd verspreid over een periode van meerdere uren.
4.7
[verzoeker] heeft uiteindelijk, nadat hij eerder bij de politie had verklaard dat hij de bewuste nacht vrijwel niet op zijn werkplek aanwezig was, tijdens zijn laatste verhoor op 16 augustus 2022 bij de politie verklaard dat hij tijdens zijn nachtdienst wel gewoon zijn werk heeft gedaan, maar dat hij de eerste vier uur vaker van zijn bureau is weggeweest. In het gesprek met ECT op 12 oktober 2022 verklaarde [verzoeker] dat hij tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel niet had gewerkt op zijn werkplek en vooral veel heeft rondgelopen. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd aangeven weliswaar veel van zijn plek te zijn geweest, maar dat hij die nacht wel degelijk ook vanaf zijn werkplek heeft gewerkt. Uit de door ECT overgelegde gegevens van het account van [verzoeker] blijkt dat er tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel geen andere werkzaamheden zijn verricht dan die met betrekking tot de (verplaatsingen van de) genoemde drie containers. [verzoeker] heeft dat ook niet betwist. Het had op de weg van Noorderweg gelegen om concreet aan te geven wat hij die nacht dan wél aan (gebruikelijk) werk heeft gedaan dat geen betrekking heeft op de betrokken drie containers. [verzoeker] heeft dat niet gedaan. Bovendien volgt uit de hiervoor vermelde tijden waarin de handelingen met betrekking tot de broncontainer, de Trojaanse container en de switchcontainer hebben plaatsgevonden dat ook gedurende de tweede helft van de nachtdienst nog diverse handelingen vanaf het account van [verzoeker] hebben plaatsgevonden, toen [verzoeker] ook volgens hem zelf - blijkens zijn verklaring tegenover de politie - gewoon achter zijn bureau zat. Van 04.11 uur tot 04.25 uur en van 04.33 uur tot 04.34 uur zijn vanaf het account van [verzoeker] nog twee handelingen verricht met betrekking tot de Trojaanse container en nog vier handelingen met betrekking tot de switchcontainer. Hoewel dat op zijn weg had gelegen, heeft [verzoeker] hier geen enkele verklaring voor gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [verzoeker] in het licht van de door ECT ingebrachte stukken onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn bevrijdende verweer dat niet hijzelf maar een (of meer) collega(’s) op zijn werkplek en vanaf zijn account alle handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers heeft/hebben verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022.
4.8
Verder heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat vanuit de ICT-afdeling van ECT kan worden ingelogd op de accounts van medewerkers. ECT heeft dit gemotiveerd betwist en aangegeven dat de medewerker dan eerst een pop-up op zijn of haar beeldscherm ontvangt, waarna wordt aangegeven dat een ICT-medewerker toegang vraagt tot de sessie en dat pas na het geven van toestemming de ICT-medewerker die toegang krijgt. Ook heeft ECT nog aangevoerd dat in dat geval de medewerker rechtsonder op zijn of haar beeldscherm ziet dat de ICT-medewerker meekijkt. [verzoeker] heeft een en ander vervolgens niet betwist, zodat van de juistheid van de stellingen van ECT op dit punt wordt uitgegaan. Niet is gesteld of gebleken dat een ICT-medewerker op 3 maart 2022 en op alle hiervoor vermelde tijden waarin de handelingen hebben plaatsgevonden (telkens) de bedoelde toestemming heeft gevraagd, dat die toestemming (telkens) is verleend en dat (telkens) op het beeldscherm van [verzoeker] was te zien dat een ICT-medewerker meekeek.
Dit betekent dat [verzoeker] in het licht van de onweersproken gelaten gemotiveerde betwisting van ECT onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van het door hem gevoerde bevrijdende verweer dat niet hijzelf maar een medewerker van de ICT-afdeling van ECT op het account van [verzoeker] alle handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers heeft verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022.
4.9
Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] aangevoerd dat tevens de mogelijkheid bestaat dat de handelingen vanaf een andere werkdesk dan die van [verzoeker] zijn verricht met zijn wachtwoord, omdat “dubbel” ingelogd kan worden op één account. [verzoeker] heeft dat in zijn verweerschrift niet gesteld en ook niet in zijn voormelde akte. Zijn verweer was er tot de zitting volledig op toegespitst dat de handelingen mogelijk door een derde, maar wel vanaf één werkdesk, namelijk die van [verzoeker] zelf, zijn verricht. Ook bij de politie heeft [verzoeker] nooit verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat de handelingen vanaf een andere werkdesk dan die van [verzoeker] kunnen zijn verricht. Hij heeft ook nergens aangegeven dat dit een punt van onderzoek is in de strafzaak. Gelet hierop had het des te meer op de weg van [verzoeker] gelegen om dit nieuw aangedragen mogelijke alternatieve scenario voldoende handen en voeten te geven. Hij heeft dat echter niet gedaan. In de hiervoor reeds genoemde productie 18, pagina 10, bij het verzoekschrift is met betrekking tot de (inlogprocedure van de) computers bij ECT vermeld dat er per gebruiker slechts één sessie actief kan zijn. In de door ECT als productie 20 bij het verzoekschrift overgelegde e-mail van de heer S. Capelle , security manager bij ECT, staat dat uit onderzoek is gebleken dat alle commando’s vanaf één werkstation zijn gegeven en dat [verzoeker] op dat werkstation gedurende die periode was ingelogd. [verzoeker] heeft dat niet, althans niet gemotiveerd, betwist.
Dit betekent dat [verzoeker] in het licht van de door ECT ingebrachte stukken zijn standpunt dat de handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers vanaf een ander werkstation dan die van [verzoeker] en met zijn wachtwoord zijn verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022 onvoldoende concreet heeft onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.1
[verzoeker] heeft tijdens het op 12 oktober 2022 gehouden gesprek met ECT meegedeeld dat hij zich twee dagen na zijn aanhouding niet meer op zijn zwijgrecht had beroepen. Deze verklaring is in strijd met de waarheid. Uit de door ECT overgelegde processen-verbaal van de politieverhoren van [verzoeker] blijkt dat hij zich op 31 mei 2022, 1 juni 2022 en ook (twee keer) op 8 juni 2022 nog steeds op zijn zwijgrecht beriep en dat hij pas eerst op 28 juni 2022, bij het vijfde verhoor en derhalve bijna een maand na zijn aanhouding inhoudelijk heeft verklaard.
[verzoeker] heeft in de onderhavige procedure uitdrukkelijk meegedeeld dat hij (op advies van zijn strafrechtadvocaat) geen enkele naam van mogelijke betrokkenen wil noemen. Hij wenst ook geen duidelijkheid te verschaffen over het door de politie in zijn woning aangetroffen bedrag van € 22.965,00 in contanten, dat gedeeltelijk was geseald in folie, en over de diverse facturen en bonnen van aankopen die contant afgerekend waren met een totale waarde van € 23.839,00. Ditzelfde geldt voor de forse transacties die via de (drie) bankrekeningen van [verzoeker] hebben plaatsgevonden. Op deze bankrekeningen kwamen veel hogere bedragen binnen dan alleen het salaris van [verzoeker] uit zijn dienstverband bij ECT. Dat [verzoeker] , zoals hij stelt, bij dit alles “een duidelijk verhaal” heeft is op geen enkele wijze gebleken. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om hier meer duidelijkheid over te verschaffen, zeker nu uit het strafdossier blijkt dat de rechter-commissaris de vordering van de Staat op [verzoeker] ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (voorlopig) heeft geschat op een bedrag van
€ 124.057,98. Noordergaaf heeft hier echter desgevraagd in de onderhavige procedure geen enkele openheid van zaken over gegeven. Hij heeft alleen maar aangegeven dat hij het in folie omwikkelde bedrag in contanten van
€ 10.000,00 dat in zijn woning is aangetroffen heeft ontvangen van de koper van zijn motor, maar ook in dat verband wil hij niet vertellen aan wie hij die motor dan heeft verkocht. Niet valt in te zien dat [verzoeker] gevaar zou kunnen lopen indien hij de naam van de koper van zijn motor noemt, nu die kwestie geheel buiten de verdenking van [verzoeker] staat. Dat [verzoeker] geen openheid van zaken geeft, komt in civielrechtelijke zin voor zijn rekening en risico.
4.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door ECT aan [verzoeker] verweten gedragingen onvoldoende gemotiveerd door hem zijn weersproken en dat dus in deze civiele procedure ervan wordt uitgegaan dat [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden betrokken is geweest bij deze grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT.”
16. Wat [verzoeker] hiertegen in het beroepschrift aanvoert is een herhaling van zetten en werpt geen ander licht op zijn betrokkenheid bij de grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT.
16. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling gereageerd op wat ECT in het verweerschrift in hoger beroep nader heeft gesteld over zijn betrokkenheid bij de verdachte activiteiten. Het hof zal op deze reactie ingaan, uitsluitend voor zover deze een uitwerking zijn van de aangevoerde grieven en een ander licht op de zaak kunnen werpen.
[verzoeker] heeft de activiteiten verricht vanaf zijn account en met zijn computer
18. Niet in geschil is dat de verdachte activiteiten met de containers (alleen) plaatsvonden vanaf het account van [verzoeker] .
18. Volgens [verzoeker] is het mogelijk dat iemand anders vanaf zijn account de verdachte handelingen heeft verricht. Ziet het hof het goed, dan heeft hij in dit verband de volgende drie punten naar voren gebracht:
19.1
De verklaring van [betrokkene] , de security manager van ECT, dat het account automatisch wordt vergrendeld als er gedurende een minuut geen activiteit is, is onjuist. Dat moet 15 minuten zijn (pleitaantekeningen 18).
19.2
[verzoeker] kon bij het inwerken van een collega vanaf zijn eigen werkplek inloggen op het account van die collega, die op een andere werkplek zit (pleitaantekeningen 19). Daaruit concludeert [verzoeker] dat het – anders dan ECT naar voren heeft gebracht – mogelijk is om op twee computers op één account ingelogd te zijn op hetzelfde tijdstip.
19.3
Het is niet ongebruikelijk dat een collega op de werkplek van een andere collega en onder diens inlog handelingen verricht (pleitaantekeningen 20/24).
20. Het hof verwerpt deze argumenten van [verzoeker] , om de volgende redenen.
20.1
ECT heeft gesteld dat het netwerksysteem registreert welke hardware (computer) actief is op een bepaald account. Het systeem ziet welk account bezig is met welke activiteiten, en welke computer dat account bedient. Uit deze systeemregistraties blijkt dat de in het geding zijnde verdachte activiteiten steeds zijn verricht vanuit het account van [verzoeker] , vanaf de computer waar [verzoeker] de bewuste nacht op heeft gewerkt en waarop hij was ingelogd. Volgens ECT staat het systeem het niet toe om op meer dan een plek tegelijkertijd ingelogd te zijn op hetzelfde account (verweerschrift in hoger beroep 28).
20.2
[verzoeker] heeft deze voorstelling van zaken op de mondelinge behandeling in hoger beroep met zoveel woorden erkend. [verzoeker] heeft echter betwist dat hij zelf onder zijn account was ingelogd toen de verdachte activiteiten plaatsvonden. Dit moeten volgens hem anderen zijn geweest. Om veiligheidsredenen wenst [verzoeker] geen namen te noemen van personen die mogelijk wel waren ingelogd ten tijde van de verdachte handelingen. Daarmee heeft [verzoeker] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij op deze momenten zelf was ingelogd en de betreffende handelingen heeft verricht. Hij heeft geen enkel aanknopingspunt gegeven wie die anderen dan zouden moeten zijn of op welke momenten zij vanaf zijn account de bewuste handelingen konden verrichten, zonder dat hij het in de gaten had, terwijl uit de gegevens van ECT blijkt dat die handelingen gedurende die nacht zeer frequent plaatsvonden.
20.3
[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat het technisch mogelijk is om vanaf twee computers tegelijkertijd op één account ingelogd te zijn. Dit heeft hij zelf ondervonden bij het inwerken van een collega vanaf zijn eigen werkplek. [verzoeker] stelt dat hij toen vanaf zijn eigen werkplek kon inloggen op het account van die collega, terwijl die collega toen zelf ook was ingelogd.
20.4
Nu ECT onweersproken heeft gesteld dat de activiteiten zijn verricht vanaf de computer waar [verzoeker] die nacht heeft gewerkt, kan in het midden blijven of op meerdere computers onder één en hetzelfde account tegelijk kan worden ingelogd. Dit argument van [verzoeker] gaat dan ook niet op.
21. Uit het voorgaande volgt dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte activiteiten vanaf het account en met de computer van [verzoeker] zijn verricht door [verzoeker] zelf.
21. ECT heeft gesteld dat er geen redenen waren voor de uitoefening van de functie van [verzoeker] om deze handelingen te verrichten. Dit is door [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarvan uitgaande dient als vaststaand te worden aangenomen – zoals de kantonrechter terecht heeft geoordeeld – dat [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden betrokken is geweest bij de grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT.
Er is een e- grond, geen herplaatsingsverplichting
23. Het is evident dat betrokkenheid van [verzoeker] bij de grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT zodanig verwijtbaar is, dat van ECT als werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Kortom, er was een e- grond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
23. Met
grief IVbetoogt [verzoeker] dat er ten onrechte door de kantonrechter rekening mee is gehouden (r.o. 4.11 van de bestreden beschikking) dat er in zijn woning xtc-pillen zijn aangetroffen en dat ECT op geen enkele wijze wenst te worden geassocieerd met drugsbezit. Deze grief kan onbesproken blijven, nu de betrokkenheid van [verzoeker] bij de grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT voldoende is voor het oordeel dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld.
23. Met
grief Vbetoogt [verzoeker] dat van ECT gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Deze grief faalt omdat de verwijtbare handelwijze van [verzoeker] zo ernstig is, dat deze zonder meer de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Dit betekent dat ook
grief VIfaalt. Met deze grief betoogt [verzoeker] dat het in de rede ligt hem binnen ECT te herplaatsen in afwachting van de strafrechtelijke procedure. De situatie is zo ernstig verwijtbaar en raakt de betrouwbaarheid van [verzoeker] in de kern, dat herplaatsing niet in de rede lag.
Transitievergoeding en billijke vergoeding
26. Met
grief VIIbetoogt [verzoeker] dat hij recht heeft op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Deze grief faalt. De handelwijze van [verzoeker] is ook naar het oordeel van het hof ernstig verwijtbaar (art. 7:673 lid 7 onderdeel c BW) en van ernstig verwijtbaar handelen van ECT is geen sprake.
Slotsom
27. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. [verzoeker] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard zoals verzocht.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam gegeven beschikking van 15 februari 2023;
  • wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ECT tot op heden begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 2.366,-- aan kosten advocaat (2 punten, tarief II):
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, J.S. Honée en P.Th. Sick en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.