ECLI:NL:GHDHA:2024:292

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
200.336.253/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale Kinderontvoering en teruggeleiding van kinderen naar Polen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], van Nederland naar Polen. De moeder had de rechtbank Den Haag verzocht om de terugkeer van de kinderen, wat op 22 december 2023 werd toegewezen. De vader, die in hoger beroep ging, verzet zich tegen deze beslissing en wil dat de kinderen in Nederland blijven. Hij voert aan dat de kinderen in Polen mishandeld worden door de moeder en haar familie, en dat hun terugkeer naar Polen hen in een ondragelijke situatie zou brengen. Het hof heeft de zaak op 30 januari 2024 behandeld en de vader's beroep afgewezen. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van mishandeling en dat de kinderen niet de benodigde rijpheid hebben om hun mening over de terugkeer te laten meewegen. De rechtbank's beslissing om de kinderen terug te laten keren naar Polen is bekrachtigd, met de verplichting voor de vader om de kinderen uiterlijk op 13 februari 2024 terug te brengen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.336.253/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-6881
zaaknummer rechtbank : C/09/654119
beschikking van de meervoudige kamer van 30 januari 2024
inzake
[De vader]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda
tegen
[De moeder]
wonende te [woonplaats] , Polen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[Naam bijzondere curator]
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen kinderen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de teruggeleiding van de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] vanuit Nederland naar Polen. Op verzoek van de moeder heeft de rechtbank Den Haag bij beschikking van 22 december 2023 (hierna: de bestreden beschikking) de terugkeer gelast van de kinderen naar Polen.
1.2
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Hij wil dat de kinderen bij hem in Nederland blijven. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
1.3
In deze beschikking wijst het hof het hoger beroep van de vader af. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt.
1.4
Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van het geschil in hoger beroep. Daarna geeft het hof de standpunten van partijen weer en motiveert het hof zijn beslissing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 12 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij beschikking van dit hof van 12 januari 2024 is aan mevrouw [Naam bijzondere curator] ontslag verleend van haar taak als bijzondere curator. Voorts is mevrouw [Naam bijzondere curator] tot bijzondere curator benoemd over de kinderen.
2.4
Verder heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
van de moeder:
- op 12 januari 2024 een e-mailbericht met bijlagen;
van de vader:
- op 12 januari 2024 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 15 januari 2024 een e-mailbericht met bijlagen;
- op 16 januari 2024 een e-mailbericht met bijlage;
van de bijzondere curator:
- op 15 januari 2024 het verslag.
2.5
Het hof (de voltallige combinatie) heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [naam kind 1] en [naam kind 2] afzonderlijk gesproken. Bij de gesprekken was ook de bijzondere curator aanwezig alsmede – via een telefoonverbinding – [naam tolk] , tolk in de Poolse taal.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [naam tolk] , tolk in de Poolse taal;
- de advocaat van de moeder en [naam tolk] , tolk in de Poolse taal;
- de moeder, aanvankelijk via Teams, vervolgens via een telefonische verbinding;
- de bijzondere curator;
- namens de raad voor de kinderbescherming [naam raadsmedewerker] .
2.7
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
De moeder en de vader hebben in Polen een affectieve relatie gehad tot in 2018. Na het uiteengaan van partijen is de vader in een andere stad in Polen gaan wonen. In 2020 is de vader met zijn nieuwe partner in Nederland gaan wonen.
3.3
De moeder en de kinderen zijn in Polen blijven wonen.
3.4
Partijen zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
- [naam kind 1] , geboren [in] 2015 te [woonplaats] , Polen,
- [naam kind 2] , geboren [in] 2017 te [woonplaats] , Polen.
3.5
De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag uit over de kinderen.
3.6
De kinderen waren vanaf 16 juni 2023 tot 27 juli 2023, met instemming van de moeder, voor een vakantie bij de vader in Nederland.
3.7
Op 24 juli 2023 heeft de vader in Polen aangifte gedaan bij het openbaar ministerie van mishandeling, misbruik en verwaarlozing van de kinderen door de moeder, de grootmoeder en haar partner.
3.8
Op 25 juli 2023 heeft de vader bij de Poolse rechter een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader in Nederland.
3.9
Op 27 juli 2023, toen de vakantie bij de vader voorbij was, heeft de vader de kinderen niet teruggebracht naar de moeder in Polen.
3.1
Op 16 augustus 2023 heeft de vader bij de Poolse rechter een verzoekschrift ingediend ter verkrijging van het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.11
De vader, de moeder en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.
3.12
De moeder heeft zich op 1 augustus 2023 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit; de zaak is geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer gelast van de kinderen naar Polen, uiterlijk op 8 januari 2024, waarbij de vader de kinderen terug moet brengen naar Polen, en is bevolen dat, indien de vader nalaat de kinderen terug te brengen naar Polen, de vader de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 8 januari 2024, opdat de moeder de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Polen. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De vader is veroordeeld tot betaling aan de moeder van de door haar gemaakte reis- en verblijfskosten in verband met de achterhouding en teruggeleiding ter hoogte van € 1.980,58. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om de kinderen terug te geleiden naar Polen alsnog af te wijzen, met veroordeling van de moeder tot vergoeding aan de vader van de door hem gemaakte kosten in beide instanties.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de kinderen is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Polen partij zijn. Gelet op de werkelijke verblijfplaats van de kinderen in Nederland, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek.
5.2
In hoger beroep staat vast staat dat de achterhouding van de kinderen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Dit betekent dat op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Polen dient te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden.
5.3
Net als in eerste aanleg, doet de vader in appel een beroep op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van de vader op deze weigeringsgronden faalt.
5.4
Voordat het hof overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van de door de vader ingeroepen weigeringsgronden, vermeldt het hof wat daarover in het Verdrag staat.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Wat staat er in het Verdrag ?
5.5
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
5.6
Het hof stelt voorop dat artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De ouder die zich op deze weigeringsgrond beroept, moet aantonen dat die omstandigheden aanwezig zijn. De rechter van de aangezochte staat mag de in voornoemd artikel gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging in het kader van de vraag waar en bij wie van de ouders het kind zijn uiteindelijke verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795).
Standpunten
5.7
De vader verzet zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aantijgingen van mishandeling van de kinderen niet concreet zijn gemaakt en dat geen sprake is van structureel geweld en/of mishandeling. De kinderen hebben bij de bijzondere curator en in gesprekken met de rechter verklaard dat zij door de moeder, de grootmoeder en haar partner worden geslagen. De verklaringen worden gesteund door de ingebrachte getuigenverklaringen en de overige stukken uit Polen. De moeder heeft ook erkend dat de kinderen getuige zijn geweest van geweld in de woning van de grootmoeder. Aan de door de moeder ingebrachte verklaringen van school kan geen enkele betekenis worden toegekend omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat het goed gaat met de kinderen. Uit de verklaringen van de kinderen zelf volgt zonneklaar dat sprake is van een uitermate zorgelijke situatie en van verwaarlozing. Ten onrechte overweegt de rechtbank derhalve dat er geen signalen zijn dat de moeder en de grootmoeder niet goed voor de kinderen zorgen. Er zijn wel degelijk aanwijzingen dat sprake is van structureel geweld en mishandeling, zoals ook blijkt uit de ingebrachte strafrechtelijke aangifte van de vader in Polen. Dit alles heeft de vader ertoe gebracht om bij de Poolse rechter te vragen de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem in Nederland vast te stellen en om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De vader betwist dat de kinderen tijdens de gesprekken met de bijzondere curator en de rechtbank vragen over de moeder hebben ontweken. Dat volgt niet uit het verslag van de bijzondere curator. Evenmin blijkt uit het verslag dat sprake is van een loyaliteitsconflict. De vader vindt het opmerkelijk dat hem wordt verweten dat hij, ondanks zijn gestelde zorgen, niet eerder reden heeft gezien om stappen te ondernemen in Polen. Pas toen de kinderen voor vakantie in Nederland waren vertelden zij uitvoerig over het geweld en de mishandelingen in Polen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard ook eerder zorgelijke signalen van de kinderen te hebben gekregen. Daarmee heeft hij echter niets gedaan omdat hij zich niet kon voorstellen dat de kinderen in Polen zouden worden mishandeld. De kinderen hebben aan dit alles trauma’s overgehouden, waarvoor zij behandeling nodig hebben. Volgens de vader komen de kinderen in een ondragelijke toestand te verkeren bij een terugkeer naar Polen. De moeder deelt de zorgen van de vader niet en de kinderen zullen in Polen niet de hulp krijgen die zij nodig hebben. Volgens de vader heeft de rechtbank het beroep op artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag dan ook ten onrechte afgewezen. Ook wijst de vader in dit verband op rechtspraak van het EHRM.
5.8
De moeder herkent zich niet in de zorgelijke situatie die de vader over de kinderen heeft geschetst. De moeder heeft zich erover verbaasd dat de kinderen, in het bijzonder [naam kind 1] , bij de bijzondere curator hebben verklaard, zonder dat de bijzondere curator daar naar heeft gevraagd, dat zij door de moeder worden geslagen. De moeder heeft het gevoel dat de kinderen door de vader geïnstrueerd zijn. Het zijn forse aantijgingen zonder enig bewijs. Dat het Poolse openbaar ministerie onderzoek doet, is nog geen bewijs. De kinderen hebben altijd bij de moeder gewoond sinds het uiteengaan van partijen. De school in Polen heeft geen zorgen gemeld, integendeel: het gaat goed met de kinderen op school. De moeder heeft een goed vangnet indien er al zorgen zouden zijn. De moeder en de kinderen zijn niet bekend bij kinderbeschermingsinstanties in Polen. Sinds het uiteengaan van partijen is de vader aan de zijlijn gebleven, door zelf uit Polen te vertrekken en nooit enige zorg voor de kinderen te dragen. Volgens de moeder kan het niet anders dan dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten, nu zij uit hun vertrouwde omgeving zijn weggehaald, bij de vader en zijn partner in Nederland zijn gaan wonen en zij nauwelijks contact meer hebben met hun moeder. Het zorgelijk gedrag dat de kinderen laten zien wordt veroorzaakt door de achterhouding van de kinderen in Nederland. De moeder heeft gezondheidsklachten, die zijn verergerd door de zorgen die zij heeft als gevolg van de achterhouding van de kinderen in Nederland.
5.9
Uit het verslag van de bijzondere curator komt naar voren dat de kinderen in Nederland willen blijven, vooral omdat zij door hun moeder zouden zijn geslagen. Volgens de bijzondere curator lopen kinderen op deze leeftijd het risico de schuld van een situatie op zich te nemen, hetgeen zich kan vertalen in loyaliteitsproblemen. De kinderen hebben hulp nodig, ongeacht of zij in Nederland blijven of terugkeren naar Polen. In geval van een teruggeleiding is een zorgmelding nodig, zodat de zorgen over de gestelde mishandeling van de kinderen de nodige aandacht kan krijgen. Ter zitting van het hof heeft de bijzondere curator gesteld dat de kinderen consequent zijn in hun verklaringen.
5.1
De raad maakt zich zorgen over de kinderen. De raad vindt een goed contact tussen de kinderen en beide ouders noodzakelijk. Volgens de raad hebben de kinderen moeite met hun loyaliteit. Volgens de raad is het ingewikkeld om een zorgregeling met de moeder op te stellen als de kinderen in Nederland blijven. De raad erkent dat er geen serieuze samenwerkingsrelatie met Polen bestaat maar stelt dat Polen geen land is dat de problemen niet oppakt. Er kan een zorgmelding worden gedaan en de Centrale Autoriteit kan ook iets ondernemen. De raad benadrukt dat de kinderen beide ouders nodig hebben.
Oordeel van het hof
5.11
Naar het oordeel van het hof heeft de vader, gelet op de restrictieve uitleg van de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag, onvoldoende gespecificeerde en onderbouwde feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan vastgesteld zou kunnen worden dat de kinderen door hun terugkeer naar Polen worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. Het beroep van de vader op deze weigeringsgrond faalt dan ook. Het hof legt dat als volgt uit. De door de vader gestelde mishandeling van de kinderen door de moeder en/of haar familie in Polen blijkt volgens de vader uit de gesprekken die hij heeft gevoerd met de kinderen, de gesprekken die de kinderen hebben gehad met de bijzondere curator in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede de getuigenverklaringen van de partner van de vader, de zus van de vader en zijn broer. Met betrekking tot de overgelegde transcriptie van de gesprekken van de vader en zijn partner met de kinderen merkt het hof op dat de context van deze gesprekken ontbreekt, dat niet duidelijk is wanneer en onder welke omstandigheden deze gesprekken met de kinderen zijn gevoerd en dat de vraagstelling van de vader en/of zijn partner jegens de kinderen nogal sturend is. Uit de transcriptie blijkt naar het oordeel van het hof dat aan de kinderen regelmatig feiten en/of omstandigheden in de mond worden gelegd. De verklaringen van de broer en de zus van de vader acht het hof onvoldoende redengevend omdat zij niet uit eigen waarneming hebben verklaard, maar hun verklaringen uitsluitend berusten op hetgeen de kinderen hen zouden hebben verteld. De overgelegde stukken geven naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de door de vader gestelde minshandelingen van de kinderen in Polen hebben plaatsgevonden. De moeder erkent dat bij haar thuis een incident heeft plaatsgevonden waarbij [naam kind 2] een bloedneus heeft opgelopen en dat haar moeder haar in het bijzijn van de kinderen een keer heeft geslagen, maar daarmee staat nog niet vast dat sprake zou zijn van (veelvuldig) mishandelen van de kinderen, althans is deze omstandigheid onvoldoende voor een geslaagd beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Wat staat er in het Verdrag ?
5.12
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien hij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
5.13
De vader stelt dat beide kinderen zich verzetten tegen een terugkeer naar Polen. Mede gezien de mate van rijpheid van de kinderen moet volgens de vader rekening worden gehouden met de mening van de kinderen. Hij voert hiervoor het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank hun verzet gepasseerd. De kinderen hebben concreet verteld over het geweld en de mishandelingen in Polen. Het verzet van [naam kind 1] is overtuigend. Indien [naam kind 1] in Nederland mag blijven als gevolg van zijn verzet tegen een terugkeer naar Polen, heeft dat tot gevolg dat [naam kind 2] niet van zijn broer gescheiden mag worden, zodat ook hij in Nederland mag blijven.
5.14
Gezien de leeftijd van de kinderen (8 en 6 jaar) is de moeder van mening dat hun belevingswereld niet zodanig is dat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen over hun toekomst. Het beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV dient volgens de moeder dan ook te falen.
5.15
De bijzondere curator heeft, zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, naar voren gebracht dat de kinderen de gevolgen van een verblijf in Polen of in Nederland, gezien hun leeftijd, niet (goed) kunnen overzien.
5.16
Gelet op de leeftijd van de kinderen, de eigen waarneming van (de voltallige combinatie van) het hof tijdens de kindgesprekken en de verslagen van de bijzondere curator in eerste aanleg en in hoger beroep, is het hof van oordeel dat de kinderen nog niet die mate van rijpheid hebben bereikt dat met hun mening rekening moet worden gehouden. De vader beroept zich dan ook tevergeefs op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Ten overvloede overweegt het hof dat hetgeen de kinderen hebben verklaard niet aan te merken is als verzet als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag, omdat beide kinderen ook goede herinneringen hebben aan Polen en zij het goed deden op school.
Beroep op rechtspraak van het EHRM
5.17
Het hof passeert het voor het eerst door de advocaat van vader ter zitting in hoger beroep gedane beroep op rechtspraak van het EHRM. Naar het oordeel van het hof geven deze uitspraken geen aanleiding anders te beslissen.
Hulpverlening
5.18
Het voorgaande betekent dat het hof, net als de rechtbank, de teruggeleiding van de kinderen zal bevelen naar Polen. Ten overvloede overweegt het hof dat het voor de kinderen belangrijk is dat zij in Polen de nodige hulpverlening krijgen, zoals de raad en de bijzondere curator ter zitting ook hebben aangegeven. De moeder heeft toegezegd dat zij aan deze hulpverlening zal meewerken. Het hof gaat ervan uit dat de raad, eventueel in samenspraak met de Centrale Autoriteit, zich zal inspannen om via de Poolse autoriteiten deze hulpverlening in gang te zetten. Mogelijk dat de hulpverlening voor de kinderen ook aan bod zal komen in het kader van de gerechtelijke procedures die door de vader in Polen zijn opgestart.
Reis- en verblijfskosten
5.19
De vader stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling aan de moeder van de door haar gemaakt reis- en verblijfskosten in verband met de achterhouding en teruggeleiding ter hoogte van € 1.980,58. De rechtbank had het verzoek tot teruggeleiding dienen af te wijzen en de kosten van de procedure moeten compenseren. Bovendien stelt de vader dat de moeder de genoemde reis- en verblijfskosten kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
5.2
De moeder stelt dat zij door het handelen van de vader reis- en verblijfskosten heeft moeten maken, die zij heeft onderbouwd en die niet bovenmatig zijn. Wat haar betreft is haar verzoek tot vergoeding van door haar gemaakte reis- en verblijfskosten terecht toegewezen.
5.21
Vast staat dat de vader in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door de moeder opgevoerde reis- en verblijfskosten van in totaal € 1.980,58. De vader bestrijdt niet dat de moeder die kosten heeft gemaakt; hij meent dat het verzoek inzake de reis- en verblijfskosten moet worden afgewezen omdat het verzoek tot teruggeleiding in zijn visie moet worden afgewezen. Aangezien de moeder genoodzaakt was tot het maken van deze kosten, ziet het hof geen reden om anders te beslissen dan de rechtbank. Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
Proceskosten
5.22
Het hof zal de kosten van het geding in beide instanties, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.23
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer gelast van [naam kind 1] , geboren [in] 2015 te [woonplaats] , Polen, en [naam kind 2] , geboren [in] 2017 te [woonplaats] , Polen, naar Polen uiterlijk op 13 februari 2024, waarbij de vader de kinderen dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de vader nalaat de kinderen terug te brengen naar Polen, dat de vader de kinderen op 13 februari 2024 met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, opdat de moeder de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Polen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator [Naam bijzondere curator] met ingang van de datum van de teruggeleiding van haar taak;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, E. A. Mink en J.M. van de Poll, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en is op 30 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.