Bespreking van de grieven
6. De man is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Hij wenst het bedrag van
€ 18.500,- dat hij ten behoeve van de aanschaf van de Jeep heeft bijgedragen, van de vrouw terug te ontvangen. Volgens de man is de vrouw door zijn bijdrage in de haar toebehorende auto ongerechtvaardigd verrijkt. Het was nooit zijn bedoeling de Jeep dan wel het bedrag dat hij op de inruil van de Fiat heeft bijbetaald, aan de vrouw te schenken. De vrouw wilde simpelweg een andere, grotere auto om de gezinshond in te kunnen vervoeren en heeft de man op pad gestuurd. De man is meegegaan in de wens van de vrouw en heeft een en ander voor haar geregeld, waaronder de betaling van de resterende koopsom, die anders door de vrouw zou zijn voldaan. Subsidiair doet de man een beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid, die, gelet op de omstandigheden van het geval, er volgens hem toe leiden dat de vrouw het bedrag van € 18.500,- aan hem moet terugbetalen.
7. De vrouw weerspreekt dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking dan wel een andere rechtsgrond op basis waarvan zij de man enig bedrag zou moeten vergoeden. Het was de man die het initiatief heeft genomen tot aanschaf van de Jeep, waarbij de eerder door de man aan de vrouw geschonken Fiat is ingeruild. In het verlengde van de oorspronkelijke schenking van de Fiat en het feit dat de man de vrouw er bij de aanschaf van de Jeep niet op gewezen heeft dat zij het bedrag van € 18.500,- op enig moment aan hem zou moeten terugbetalen, mocht de vrouw erop vertrouwen dat de Jeep, althans de bijbetaling, eveneens een cadeau dan wel schenking was. De vrouw wijst er in dit kader nog op dat partijen tijdens de samenwoning gewend waren elkaar dure cadeaus te geven, alsmede dat partijen bewust afspraken schriftelijk hebben vastgelegd voor het geval hun affectieve relatie zou eindigen. Nu over de Jeep geen aanvullende afspraken zijn gemaakt, ligt het niet voor de hand dat het de bedoeling was dat de man zijn inbreng op enig moment terug zou ontvangen.
Ongerechtvaardigde verrijking?
8. Het hof overweegt als volgt. Artikel 6:212 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Nu de man een beroep doet op voormelde rechtsgrond, rust op hem de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast dat de vrouw ten koste van man ongerechtvaardigd is verrijkt en de schade aan hem dient te vergoeden.
9. Naar het oordeel van het hof stelt de man terecht dat hij is verarmd doordat hij uit eigen middelen € 18.500,- heeft bijgedragen aan de Jeep van de vrouw. De vrouw heeft daardoor een nieuwere en duurdere auto in eigendom gekregen dan de door haar ingeruilde Fiat en in zoverre is zij verrijkt. Het hof is niet gebleken dat de vrouw deze verrijking niet wenste, dan wel dat zij niet zelf de resterende betaling van de Jeep voor haar rekening had willen nemen. Immers, zij heeft de stelling van de man in hoger beroep dat, indien hij niet betaald zou hebben, de vrouw bereid was geweest het bedrag van € 18.500,- zelf bij te leggen uit de gelden die zij in het kader van de echtscheiding had ontvangen, onweersproken gelaten.
10. Een verrijking is slechts ongerechtvaardigd als daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Uit de stukken en het tijdens de mondelinge behandeling verhandelde is gebleken dat partijen ten tijde van de aanschaf van de Jeep gescheiden vermogens hadden en dat het gebruikelijk was dat zij elkaar over en weer giften van aanzienlijke omvang gaven. Zoals de vrouw, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aanvoert, vermeldt het in 2016 tussen partijen gesloten convenant dat bij een uiteengaan van partijen ieder van partijen behoudt hetgeen op zijn of haar naam is gesteld. De man had dan ook, indien hij het bedrag van € 18.500,- wenste terug te ontvangen, een voorbehoud kunnen maken ten aanzien van zijn bijdrage in de koopsom van de Jeep van € 18.500,-. Dit is niet gebeurd, althans: dit is zowel in eerste aanleg als in de onderhavige procedure niet komen vast te staan. Het hof gaat er daarom van uit dat de man destijds heeft besloten de uitgave van € 18.500,- ten behoeve van de vrouw te doen, ongeacht of hij een tegenprestatie of vergoeding zou krijgen. De verrijking van de vrouw is het gevolg van de vrijgevigheid die binnen de affectieve relatie van partijen gebruikelijk was. Het hof acht deze verrijking dan ook gerechtvaardigd, zodat er geen redelijke grond bestaat waarop de vrouw het bedrag van € 18.500,- (de ‘schade’) aan de man zou moeten terugbetalen.
Redelijkheid en billijkheid?
11. De man heeft in het kader van het terugvorderen van zijn bijdrage van € 18.500,- in de koopsom van de Jeep subsidiair een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid.
12. Het hof overweegt dat tussen informeel samenwonenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven geen vergoedingsrecht van de ene samenwonende jegens de andere samenwonende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan een dergelijk vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Het ligt op de weg van degene die aanspraak maakt op vergoeding van een investering om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een vergoedingsrecht bestaat.
13. Het hof is van oordeel dat de man in deze zaak geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie leiden dat de vrouw op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden is het bedrag van € 18.500,- inzake de Jeep aan hem terug te betalen. Uit de feitelijke gedragingen van partijen tijdens hun samenleving maakt het hof juist op dat beiden ervan uitgingen dat de vrouw de eigenaar was van de Jeep, zonder dat zij de man daarvoor enige vergoeding verschuldigd was. Het hof verwijst ter zake naar r.o. 10. Het subsidiaire beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid kan hem dan ook niet baten.