ECLI:NL:GHDHA:2024:290

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
200.325.490/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijkheid van huwelijksvermogensrecht in echtscheidingsprocedure tussen man met Nederlandse nationaliteit en vrouw met Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen een man met de Nederlandse nationaliteit en een vrouw met de Afghaanse nationaliteit. De man had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 december 2022 aangevochten, waarin de echtscheiding was uitgesproken en het Iraanse recht als toepasselijk werd verklaard op het huwelijksvermogensregime. De vrouw had op 8 mei 2023 een verweerschrift ingediend en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2024.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om te oordelen over de echtscheiding, op basis van de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden de echtscheiding heeft uitgesproken, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De man had betoogd dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot echtscheiding naar Nederlands recht, maar het hof heeft dit verworpen. Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de echtscheiding bekrachtigd.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De man betwistte dat partijen voor het huwelijk een rechtskeuze voor Iraans recht hadden gemaakt, terwijl de vrouw stelde dat dit wel het geval was. Het hof heeft geoordeeld dat partijen in de huwelijkse voorwaarden ondubbelzinnig voor Iraans recht hebben gekozen, en heeft de bestreden beschikking op dit punt eveneens bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.324.387/01 en 200.325.490/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-1380
zaaknummer rechtbank : C/09/626231
beschikking van de meervoudige kamer van 28 februari 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 14 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 8 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 mei 2023 met bijlage, ingekomen op 17 mei 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [tolk] , tolk in de Perzische taal;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] , Iran, op [datum] 2017.
3.3
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. Uit de Basisregistratie Personen volgt dat de vrouw de Iraanse nationaliteit heeft.
3.4
Bij beschikking van 8 april 2021 van de rechtbank Den Haag is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 23 februari 2022 zijn partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
I. de uitgesproken echtscheiding te vernietigen;
II. indien het echtscheidingsverzoek van de vrouw toegewezen wordt, voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Nationaliteit
5.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de vrouw kenbaar gemaakt dat zij geen verweer meer voert tegen de grief van de man met betrekking tot haar nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting. Namens de vrouw is erkend dat zij niet de Iraanse, maar alleen de Afghaanse nationaliteit had op het moment dat zij met de man in het huwelijk trad. Daarmee zijn partijen het erover eens dat de vrouw op het moment van de huwelijkssluiting uitsluitend de Afghaanse nationaliteit bezat.
Echtscheiding
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding naar Nederlands recht. Als de echtscheiding naar Nederlands recht wordt uitgesproken, blijft het huwelijk van partijen naar Iraans recht in stand. Dit is een onwenselijke situatie, aldus de man. Volgens de man ligt het op de weg van de Iraanse rechter om het huwelijk van partijen naar Iraans recht te beëindigen.
5.3
De vrouw stelt dat zij ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding. Dat partijen voor de Iraanse wet gehuwd blijven als de Nederlandse rechter de echtscheiding uitspreekt, kan er volgens haar niet toe leiden dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarbij merkt de vrouw op dat de man los van de onderhavige procedure ook een echtscheidingsprocedure in Iran kan starten.
5.4
Om te beginnen stelt het hof vast dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om te oordelen over de echtscheiding. Deze bevoegdheid volgt uit artikel 3 lid 1 sub a, eerste streepje, Brussel II-bis, gelet op de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek.
5.5
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
5.6
Het hof komt toe aan een inhoudelijke beoordeling. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is behandeld blijkt dat tussen partijen niet in geschil is dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht; de vrouw persisteert in haar stelling hieromtrent en door de man is hiertegen geen verweer gevoerd. Nu is voldaan aan de vereisten in artikel 1:151 BW is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de echtscheiding heeft uitgesproken. Dat de Nederlandse echtscheiding het huwelijk van partijen naar Iraans recht niet doet eindigen, zoals de man heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Wanneer partijen ook in Iran als gescheiden aangemerkt wensen te worden, zullen zij de erkenning van de Nederlandse echtscheiding in Iran moeten inroepen dan wel een echtscheidingsprocedure in Iran moeten beginnen. Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de echtscheiding bekrachtigen.
Huwelijksvermogensrecht; verklaring voor recht
5.7
De man betwist dat partijen voor het huwelijk hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Iraans recht op hun huwelijksvermogensregime. Volgens de man hebben partijen niet eerder dan tijdens het huwelijk een keuze gemaakt, hetgeen niet gelijk staat aan een rechtskeuze vóór het huwelijk. Dat betekent dat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, aldus de man. Hij meent dat de rechtbank had moeten aansluiten bij het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen in de beschikking van 8 april 2021 die niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.8
De vrouw voert aan dat partijen een keuze hebben gemaakt voor de toepasselijkheid van Iraans recht op hun huwelijksvermogensregime. Volgens de vrouw zijn partijen bij het sluiten van het huwelijk de huwelijkse voorwaarden zoals opgenomen in de huwelijksakte overeengekomen. Uit deze huwelijkse voorwaarden vloeit voort dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor Iraans recht, zodat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Iraans recht.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
5.1
Het hof overweegt verder als volgt. Bij beschikking van 8 april 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht. Deze beschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en heeft daarmee haar kracht verloren, zodat daarop geen beroep meer kan worden gedaan. Het hof zal dan ook alsnog moeten vaststellen welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Gelet op de datum van de huwelijksvoltrekking is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Verdrag) van toepassing. Op grond van artikel 3 van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht dat de echtgenoten vóór hun huwelijk hebben aangewezen. Volgens artikel 11 van het Verdrag moet een rechtskeuze uitdrukkelijk tussen de echtgenoten zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit de door hen gemaakte huwelijkse voorwaarden.
5.11
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat partijen in de door hen in de huwelijksakte overeengekomen huwelijkse voorwaarden een ondubbelzinnige rechtskeuze hebben gemaakt voor Iraans recht met betrekking tot het huwelijksvermogensregime. Hierbij acht het hof van belang dat partijen het huwelijk hebben voltrokken in Iran, ten overstaan van een Iraanse huwelijksambtenaar, ter gelegenheid waarvan zij in de huwelijksakte huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen die kenmerkend zijn voor het Iraanse huwelijksvermogensrecht. Deze huwelijkse voorwaarden komen erop neer dat, in afwijking van het wettelijke stelsel van algehele scheiding, de vrouw aanspraak maakt op de helft van het vermogen dat de man tijdens het huwelijk heeft verworven, wanneer – kort gezegd – de echtscheiding niet door haar is verzocht en zij geen schuld heeft aan de echtscheiding. Dit betekent dat partijen in de huwelijksakte ondubbelzinnig hebben gekozen voor Iraans huwelijksvermogensrecht. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Proceskosten
5.12
Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.E. Sutorius-Van Hees en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. I. Tol als griffier en is op 28 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.