ECLI:NL:GHDHA:2024:288

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
2200011123
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van methamfetamine met vrijspraak voor opzet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 8762 gram methamfetamine in Nederland, een overtreding van de Opiumwet. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, maar in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een straf van 40 maanden geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzettelijk de drugs heeft ingevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij een pakket voor een kennis heeft aangenomen, zonder te weten wat de inhoud was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde misdrijf, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van het medeplegen van de invoer van methamfetamine. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000111-23
Parketnummer: 09-235456-22
Datum uitspraak: 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1980,
ten tijde van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep gedetineerd in P.I. Heerhugowaard te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2022 tot en met 21 september 2022 te Warmond, gemeente Teylingen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8762 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en als gevolg daarvan tot een andere straf komt dan de eerste rechter.
Vrijspraak
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het impliciet primair tenlastegelegde misdrijf, nu het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte ‘opzettelijk’ harddrugs binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 13 september 2022 tot en met 21 september 2022 te Warmond, gemeente Teylingen,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen, opzettelijkbinnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8762 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Overtreding
Op 13 september 2022 hebben de Amerikaanse autoriteiten een UPS pakket, verstuurd vanuit Mexico en geadresseerd aan de verdachte [verdachte] in Warmond, onderschept. In het pakket bleken verdovende middelen, te weten methamfetamine, verstopt. Het pakket is door een Nederlandse politieambtenaar, die zich voordeed als UPS medewerker, op 21 september 2022 afgeleverd bij de verdachte. De verdachte heeft zich gelegitimeerd en het pakket aangenomen. Vervolgens is het pakket bij de verdachte thuis in beslag genomen. In het pakket werd een beeld aangetroffen met daarin de verdovende middelen. Uit het rapport d.d. 22 september 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat dit betrof: 8762 gram van materiaal bevattende methamfetamine.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij benaderd is door een kennis, [kennis], om een pakket op zijn adres te laten bezorgen. Hij kreeg twee verschillende telefoonnummers van [kennis] en had enkele keren contact met hem. Een van de telefoonnummers van deze ‘[kennis], niet zijnde het telefoonnummer van de verdachte, stond ook als te contacteren persoon vermeld op het pakket. Nadat de verdachte het pakket had aangenomen, heeft hij via Whats-app aan, naar zijn zeggen, [kennis] laten weten: “Jo is binnen.”
Het hof acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijk, in de (impliciet subsidiair tenlastegelegde) overtredingsvariant, tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid methamfetamine binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1, lid 4 Opiumwet. Vast staat dat het pakket, afkomstig uit Mexico, via de Verenigde Staten Nederland is binnengebracht. De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met een derde door zijn adres op verzoek van die derde als ontvangstadres te verstrekken, contact te houden met die derde over de levering van het pakket, het pakket ook in ontvangst te nemen en die derde in te lichten zodra dat pakket was afgeleverd. Verdachtes bijdrage aan de invoer, als onmisbare schakel in het geheel, is daarmee ook substantieel te achten.
Van
opzetop de invoer van methamfetamine blijkt onvoldoende en ook in voorwaardelijke zin acht het hof dat opzet niet wettig en overtuigend bewezen. In het licht van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan immers niet worden uitgesloten dat de verdachte niet méér wist dan dat hij een pakket voor een derde in ontvangst zou nemen, welk pakket die derde, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, ‘liever niet zelf in ontvangst nam’ en waarvan de inhoud volgens de verdachte velerlei zou kunnen zijn.
Vormverzuim
Namens de verdachte is, naar het hof begrijpt in het verlengde van het verweer dat het bij de verdachte aan (voorwaardelijk) opzet heeft ontbroken, in de kern aangevoerd dat als gevolg van de rauwelijkse inbeslagname van het pakket na gecontroleerde aflevering daarvan, belangrijke, voor de verdachte ontlastende opsporingsgegevens niet zijn verkregen, die wel verkregen zouden zijn als de inbeslagname was uitgesteld. In dat kader heeft de raadsman gesteld dat een bevel van de officier van justitie als bedoeld in artikel 126ff Wetboek van Strafvordering (Sv) in het dossier ontbreekt, waardoor de periode waarin de verplichting tot inbeslagname níet gold, niet vastligt; in bedoeld bevel is zo’n periode immers bepaald. In het licht van de voor de verdachte nadelige rauwelijkse inbeslagname van het pakket levert het gebrek aan dit bevel een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, met schending van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM tot gevolg. Een en ander dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat is verkregen door de gecontroleerde aflevering. Subsidiair heeft de verdediging strafvermindering bepleit.
Het hof stelt voorop dat, voor zover de bepleite bewijsuitsluiting tot gevolg zou moeten hebben dat het (voorwaardelijk) opzet niet bewezen kan worden, de verdachte bij het verweer geen belang heeft; het hof heeft de verdachte immers vrijgesproken van (voorwaardelijk) opzet op de invoer.
Voor zover de raadsman verderstrekkende consequenties aan het verweer heeft willen verbinden, overweegt het hof als volgt. Vooropgesteld zij dat de verdediging niet uiteen heeft gezet waarin het nadeel heeft bestaan nu de inbeslagname van het pakket niet is uitgesteld, anders gezegd: niet is geconcretiseerd welke voor de verdachte ontlastende informatie een dergelijk uitstel zou hebben opgeleverd. Afgezien daarvan geldt het volgende. De inbeslagneming van het pakket met de verdovende middelen in de onderhavige zaak is in eerste instantie uitgesteld, maar niet meer nadat het pakket bij de verdachte was afgeleverd; vrijwel direct na die aflevering is in de woning van de verdachte binnengetreden en inbeslaggenomen. De inbeslagname voldoet daarmee aan de regelgeving zoals die is vervat in het Wetboek van Strafvordering in samenhang met de Opiumwet, waarin de verplichting tot (directe) inbeslagname van verboden schadelijke of gevaarlijke goederen uitgangspunt is, onder verwijzing naar onder meer art. 126ff lid 1 Sv. Van een vormverzuim is derhalve niet gebleken. Bovendien geldt, zo overweegt het hof, dat waar een bevel als bedoeld in art. 126ff lid 2 en 3 Sv een periode vermeld gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt, daaraan niet in de weg staat dat op een eerder moment dan na ommekomst van die periode tot inbeslagneming kan worden overgegaan. Dat de verdachte rechten zou kunnen ontlenen aan bedoelde periode, vindt geen steun in het recht. Ook om die reden faalt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet
Strafbaarheid van de verdachte
Voor zover de verdediging heeft bedoeld een beroep te doen op afwezigheid van alle schuld, slaagt dat beroep niet. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Dat de verdachte geen enkel strafrechtelijk relevant verwijt te maken valt, is naar het oordeel van het hof in het licht van hetgeen uit dossier naar voren komt, niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de door hem genoemde ‘[kennis]’, aan wie hij desgevraagd zijn diensten had aangeboden, slechts kent uit het café, dat hij geen achternaam van [kennis] kent en ook verder niets over deze [kennis] weet, en dat hij geen vragen heeft gesteld over de inhoud van het te ontvangen pakket. Door de verdediging is ook niet aannemelijk gemaakt dat de verdachte enige zorg, in ieder geval niet de van hem te vergen zorg, heeft betracht om te voorkomen dat hij – gegeven de genoemde feiten en omstandigheden – met de door hem verrichte gedragingen bij een strafbaar feit, te weten de verlengde invoer van verdovende middelen, betrokken zou raken. Afwezigheid van alle schuld is daarom niet aan de orde.
Er is voor het overige geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdacht heeft door zijn handelen bijgedragen aan de invoer van methamfetamine in Nederland. Opzet op die invoer heeft het hof niet bewezen verklaard, maar enig verwijt, in de vorm van een overtreding, valt de verdachte in dit verband wel te maken. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd, feiten als deze zijn daarom maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 8 januari 2024.
Het hof is - alles afwegende en mede gelet op de hoeveelheid methamfetamine die is ingevoerd - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft de voorlopige hechtenis van verdachte per 15 januari 2024 opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het (impliciet) subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van

6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. K. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2024.