ECLI:NL:GHDHA:2024:285

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.310.530/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst door Gemeente wegens onvoldoende medewerking aan Bibob-toets

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en appellanten, bestaande uit drie natuurlijke personen, die onroerend goed van de Gemeente hebben gekocht. De Gemeente heeft de overeenkomst ontbonden omdat de appellanten niet adequaat meewerkten aan de uitvoering van een Bibob-toets, die vereist was volgens de koopovereenkomst. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden. De appellanten hebben vage en tegenstrijdige informatie verstrekt over de financiering van de vastgoedtransactie, waardoor de Gemeente niet in staat was om een deugdelijke Bibob-toets uit te voeren. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun verplichting om volledige en adequate medewerking te verlenen aan de toets. De Gemeente heeft de ontbinding van de koopovereenkomst op juiste gronden uitgevoerd, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellanten in de proceskosten zijn veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.310.530/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/613012 / HA ZA 21-132
Arrest van 27 februari 2024
in de zaak van
[appellant 1],
wonend in [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonend in [woonplaats] ,
[appellant 3],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.R. de Kok, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Gemeente Rotterdam,
zetelend in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. M.M. de Jonge, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt appellanten hierna afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] en gezamenlijk: [appellant-1] c.s. Het hof noemt verweerster hierna: de Gemeente.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de Gemeente de koopovereenkomst waarmee [appellant-1] c.s. onroerend goed van de Gemeente kochten, buitengerechtelijk mocht ontbinden, omdat [appellant-1] c.s. niet adequaat meewerkten aan de uitvoering van een Bibob-toets, zoals zij op grond van de koopovereenkomst verplicht waren.
1.2
Het hof oordeelt in dit arrest, net als eerder de rechtbank, dat dit mocht. [appellant-1] c.s. hebben te vage, wisselende en tegenstrijdige en niet concreet onderbouwde antwoorden gegeven op de vraag hoe de vastgoedtransactie werd gefinancierd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 januari 2022, waarmee [appellant-1] c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2021;
  • het arrest van dit hof van 28 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven van [appellant-1] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Gemeente;
  • de producties 15, 16 en 17 (bij het hof binnen gekomen op 15 december 2023) die de Gemeente ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 29 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mr. De Kok aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op 4 maart 2017 was [appellant 3] uitgenodigd om op 8 maart 2017 op het politiebureau in Rotterdam te verschijnen “
om als verdachte te worden verhoord i.v.m. rechtshulpverzoek buitenland n.a.v. een oplichting”. In de uitnodigingsbrief stond onder meer “
U wordt verdacht van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegelaten.”. [appellant 3] is op 8 maart 2017 gehoord. Op 19 september 2017 schreef de officier van justitie aan [appellant 3] dat [appellant 3] als verdachte was aangemerkt en dat inmiddels was besloten hem niet verder te vervolgen. Daarmee was de zaak afgedaan.
3.2
[appellant-1] c.s. en de Gemeente hebben op 19 februari 2020 een koopovereenkomst gesloten waarbij de Gemeente bepaalde onroerende zaken aan de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat in Rotterdam voor € 1.300.000,‑ aan [appellant-1] c.s. verkocht (hierna: de Koopovereenkomst).
3.3
In de Koopovereenkomst staat onder andere:
Artikel 18
Bibob-toets. Ontbindende voorwaarde
1.
De Gemeente is bevoegd om ter zake van de Koper een Bibob-toets uit te voeren dan wel te doen uitvoeren.De Gemeente heeft de bevoegdheid de Koopovereenkomst te ontbinden, indien de uitkomst van de Bibob-toets daartoe aanleiding geeft.
2. (…)
3. (…)
4.
Indien de Gemeente een Bibob-toets wenst uit te (doen) voeren, is Koper verplicht daaraan zijn volledige medewerking te verlenen. Indien Koper zijn medewerking niet of niet adequaat verleent, is de Gemeente(…)
bevoegd om de Koopovereenkomst te ontbinden.
3.4
Op 18 februari 2020 heeft het Kenniscentrum Bibob van de Gemeente (hierna: het Kenniscentrum) het Bibob-vragenformulier aan [appellant 1] , aan [appellant 2] en aan [appellant 3] toegestuurd en (telkens) verzocht om dat vragenformulier “
volledig in te vullen en te voorzien van de gevraagde bijlagen/bewijsstukken”. Daarbij is opgemerkt: “
Indien u niet of niet volledig en/of onjuist antwoordt en/of niet de volledige bijlagen meelevert, kan dit worden opgevat als een weigering om gegevens te verstrekken en is de Gemeente bevoegd om conform artikel 18 van de Koopovereenkomst, de Koopovereenkomst te ontbinden.
3.5
Op het Bibob-vragenformulier staat onder meer:
9. Financiering vastgoedtransactie
A.
Geef aan hoe de vastgoedtransactie gefinancierd wordt.
Bedrag financiering transgoedtransactie (totaal): €
1. Eigen vermogen
Eigen vermogen …
Geef concreet en onderbouwd aan hoe dit eigen vermogen is verkregen
2. Vreemd vermogen
1. Naam financier Bedrag
2. Naam financier Bedrag
3. Naam financier Bedrag
4. Naam financier Bedrag
B. Lever de volgende documenten in
* Bewijsstukken waaruit blijkt hoe het eigen/vreemd vermogen is verkregen
* Per financier een kopie van de financieringsovereenkomst
3.6
[appellant-1] c.s. hebben het Bibob-vragenformulier ingevuld en ondertekend en bij de vraag of ze in de afgelopen vijf jaar als verdachte zijn aangemerkt (vraag 6), ‘
Nee’ aangekruist.
Zij hebben alle drie bij vraag 9 ingevuld dat het bedrag van de financiering € 433.334,- (1.300.000 / 3) is, dat het vastgoed zal worden gebruikt voor projectontwikkeling met als doel deze te verkopen in appartementen en dat de beleggingshoogte € 1.000.000,- per contractspartij is. [appellant 1] en [appellant 2] hebben opgegeven dit uit eigen middelen te betalen en [appellant 3] heeft ‘
1.Eigen vermogen’ een bedrag ingevuld en bij “
2. Vreemd vermogen” ingevuld de naam financier: ‘
[financier]’ en het bedrag: ‘
500’.
3.7
Het Kenniscentrum heeft de door [appellant-1] c.s. ingevulde Bibob-formulieren met bijlagen voor advies doorgestuurd naar het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB). Het LBB heeft vervolgens aan het Kenniscentrum laten weten dat zij op basis van die informatie niet kon vaststellen hoe [appellant-1] c.s. de transactie zouden financieren en zij verzocht om aanvullende vragen te stellen.
3.8
Bij brief van 17 april 2020 heeft het Kenniscentrum aan [appellant-1] c.s. geschreven dat niet was gebleken dat elke contractspartij beschikt over het vermogen om de investering te doen. Het Kenniscentrum heeft in de brief gevraagd:
1.
Welke externe vermogensverschaffers heeft u op dit moment, dan wel welke vermogensverschaffingen heeft u die al dan niet reeds zijn overeengekomen, maar nog niet zijn uitgevoerd, om over het gehele bedrag van de initiële investering te kunnen beschikken?
Daarbij verzocht het Kenniscentrum om de herkomst van de vermogensverschaffingen aan te geven met gegevens over de vermogensverschaffers en om over de verschaffingen gegevens/documenten aan te leveren, waaronder: de ontvangstbewijzen (rekeningafschriften of kwitanties), ondertekende overeenkomsten en eventuele andere afspraken over aflossing/betaling.
Ook heeft het Kenniscentrum in de brief gevraagd: ‘
2. Over welk contant vermogen beschikt u op dit moment?’ met het verzoek om ondersteunende gegevens/documenten, zoals recente afschrift(en) rekening-courant en/of spaarrekening(en).
Verder heeft het Kenniscentrum in de brief aan ieder van [appellant-1] c.s. afzonderlijk gevraagd naar de al dan niet opgegeven financiers en om een overzicht van ieders contante vermogen.
3.9
[appellant-1] c.s. hebben alle drie (afzonderlijk) bij email van 15 mei 2020, met bijlagen, op de vragen van 17 april 2020 gereageerd.
3.1
In augustus 2020 heeft de Gemeente aan [appellant-1] c.s. laten weten dat het Kenniscentrum een negatief Bibob-advies had verstrekt en dat de Gemeente voornemens was om de Koopovereenkomst te ontbinden. De Gemeente heeft de schriftelijke notitie met het negatieve advies van het Kenniscentrum met [appellant-1] c.s. gedeeld. Daarop hebben [appellant-1] c.s. op 4 september 2020 hun zienswijze ingediend en is op 10 september 2020 een zienswijzegesprek gehouden.
3.11
Op 28 september 2020 heeft het Kenniscentrum aan de Gemeente geadviseerd om de vastgoedtransactie met betrekking tot de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat geen doorgang te laten vinden (negatief advies). Zij schreef dat de zienswijze geen aanleiding gaf om het eerder gegeven negatieve advies te wijzigen. Het Kenniscentrum schreef dat [appellant 3] vraag 6 niet naar waarheid heeft beantwoord en dat de betrokkenen geen inzicht omtrent de financiering van de transactie hebben gegeven, want:
  • de transactie is aangegaan met drie natuurlijke personen; bij de beantwoording blijken leningen en gelden toe te komen aan ondernemingen van de betrokkenen,
  • opgegeven geldleningen (en bankafschriften daarvan) zijn niet recent;
  • leningen zijn niet bestemd voor de transactie;
  • er is geen inzicht in de liquiditeit van de drie natuurlijke personen.
3.12
Bij brief van 30 september 2020 heeft de Gemeente aan [appellant-1] c.s. geschreven dat het Kenniscentrum negatief heeft geadviseerd ten aanzien van de beoogde vastgoedtransactie en dat de Gemeente geen reden ziet om af te wijken van dat advies. [appellant-1] c.s. hebben voldoende gelegenheid gehad om de juiste documentatie aan te leveren om de financiering voldoende te onderbouwen. De Gemeente eindigde de brief met de mededeling dat zij heeft besloten om artikel 18 in te roepen en de Koopovereenkomst met deze brief te ontbinden.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant-1] c.s. hebben de Gemeente gedagvaard en gevorderd: een verklaring voor recht dat de ontbindingsverklaring van de Gemeente ongerechtvaardigd is en dus niet het door de Gemeente beoogde rechtsgevolg heeft gehad, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
4.2
[appellant-1] c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat de ontbindingsverklaring van de Gemeente ongerechtvaardigd is en nietig, omdat er niet is voldaan aan de ontbindende voorwaarde uit artikel 18 van de Koopovereenkomst. Van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 lid 1 Wet Bibob is niet gebleken en [appellant-1] c.s. hebben volledige medewerking verleend. De Koopovereenkomst is dus niet ontbonden en de Gemeente moet deze nakomen, aldus [appellant-1] c.s.
4.3
De Gemeente heeft verweer gevoerd.
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant-1] c.s. in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant-1] c.s. zijn in hoger beroep gekomen. Zij hebben zeven grieven aangevoerd tegen het oordeel dat zij hun medewerking niet adequaat hebben verleend doordat zij (kort gezegd) niet alle noodzakelijke en gevraagde financiële informatie aan de Gemeente hebben aangeleverd. Zij hebben vijf grieven gericht tegen het oordeel inzake de beantwoording door [appellant 3] van vraag 6 van het Bibob-formulier en de gevolgen daarvan. Verder richten zij twee slotgrieven tegen de afwijzing van de vorderingen en de proceskostenveroordeling. [appellant-1] c.s. vorderen bij het hof hetzelfde als bij de rechtbank.
5.2
De Gemeente heeft verweer gevoerd.
5.3
Het hof zal een en ander hieronder bespreken.

6.Beoordeling in hoger beroep

Verstrekken van de gevraagde financiële informatie

6.1
Het hof stelt voorop dat artikel 18 van de Koopovereenkomst (in lijn met de Wet Bibob) er – anders dan [appellant-1] c.s. lijken te veronderstellen – niet op is gericht om de Gemeente te laten weten
datde kopers de koopprijs daadwerkelijk aan de Gemeente zullen betalen. Dat [appellant-1] c.s. de koopsom van de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat aan de Gemeente zullen betalen staat in artikel 3 van de Koopovereenkomst en volgt uit de aard van de overeenkomst (koop). Artikel 18 biedt de Gemeente de mogelijkheid om een (Bibob-)onderzoek te (laten) doen naar
de wijze waaropde kopers ( [appellant-1] c.s.) aan de koopprijs komen, teneinde te kunnen beoordelen (onder meer) of er gevaar is dat voor de betaling aan de Gemeente geld wordt gebruikt dat uit strafbare feiten komt.
6.2
Artikel 18 lid 4 van de Koopovereenkomst verplicht [appellant-1] c.s. om volledig en adequaat medewerking te verlenen aan de Bibob-toets. Dat betekent onder meer dat zij de vraag hoe de vastgoedtransactie wordt gefinancierd, duidelijk, juist en volledig moesten beantwoorden. Zij moesten de ingevulde antwoorden concreet staven met (opgevraagde) stukken. Dat hebben zij
nietgedaan; zij hebben vage, wisselende en ook met elkaar tegenstrijdige antwoorden gegeven en (niet nader toegelichte) stukken over verschillende zaken overgelegd. Het hof licht dit oordeel hieronder toe.
[appellant 1] en [appellant 2]
6.3
[appellant 1] en [appellant 2] hebben op hun Bibob-formulier ingevuld, kort gezegd, dat zij de vastgoedtransactie uit eigen vermogen financieren. Zij voeren daarbij (beiden) ruim € 5 miljoen als eigen vermogen op. De gevraagde onderbouwing geven zij daar niet bij. De bij het formulier gevoegde vermogensopstelling komt bij beiden uit op een veel lager bedrag aan totaal eigen vermogen (€ 294.668 respectievelijk € 1.402.662) en bankafschriften met saldi op hun bankrekeningen hebben zij niet overgelegd. Zij overleggen diverse stukken die niet over het eigen vermogen gaan.
6.4
[appellant-1] c.s. hebben aangevoerd dat zij vraag 9 verkeerd hadden begrepen, namelijk aldus dat werd gevraagd naar de hoogte van hun hele eigen vermogen in algemene zin en niet naar het eigen vermogen waarmee zij de vastgoedtransactie zouden financieren. Het hof laat in het midden wat hier verder van zij, want uit het voorgaande (in 6.3) volgt dat [appellant-1] c.s. met hun beantwoording van vraag 9 geen eenduidige, duidelijke en met stukken onderbouwde financiering van de transactie hebben opgegeven. Bovendien begrepen [appellant-1] c.s. kort daarna, op 15 mei 2020, wel dat het om de financiering van de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat ging (‘
dit project’) en gaven zij ook toen geen duidelijkheid.
6.5
Op 15 mei 2020 (in reactie op de op 17 april 2020 gestelde aanvullende vragen; zie onder 3.8) hebben [appellant 1] en [appellant 2] beiden in hun email geschreven dat zij voor de financiering ‘
van het gehele bedrag van de investering’ ‘
in gesprek zijn’ met de Volksbank AG, met Dutch Commercial Mortgage Finance en met Fiduciam (via Peculium) en [appellant 1] daarnaast ook met Suri Change BV. Ten aanzien van Dutch Commercial Mortgage Finance gaven zij aan dat die bereid is 70% te financieren mits de omgevingsvergunning wordt verleend. Over Fiduciam legden zij een offerte/opdracht tot dienstverlening van Peculium aan Surigoud BV over om te ‘bemiddelen naar’ financiering bij derden. Beiden hebben daarnaast in hun email van 15 mei 2020 gewezen op netto huurinkomsten uit onroerend goed van gemiddeld € 40.000,- per maand.
[appellant 1] heeft ook een bankafschrift van hem en zijn vrouw overgelegd met een saldo van € 4.385,15, maar hij heeft daarover geschreven dat het geld
nietzal komen uit het eigen vermogen, maar vanuit “
een lening die ik uit mijn BV zal krijgen na de definitieve koop”.
[appellant 2] heeft in zijn email ook een vordering van ruim € 1,5 miljoen op [betrokkene] en een schuld bij [appellant 1] genoemd, een aantal stukken over diverse openstaande leningen aan hem overgelegd en twee ‘
Sample-Sample Profile’stukken waarop voor hem een saldo van circa een ton bij de ABN-Amrobank staat.
6.6
In geen van deze stukken wordt duidelijk welke vermogensbestanddelen of leningen [appellant 1] en [appellant 2] daadwerkelijk gaan gebruiken voor de aankoop van de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat en hoe die zijn verkregen of zullen worden verkregen. De stukken geven geen antwoord op de vragen die zijn gesteld in de brief van 17 april 2020. Het beeld dat uit die stukken naar voren komt, en dat erop neerkomt dat nog externe financiering wordt gezocht voor de aankoop van het vastgoed, is bovendien tegenstrijdig aan de eerdere mededeling dat het project uit eigen middelen wordt gefinancierd.
6.7
Met hun zienswijzen van 4 september 2020 wordt het voorgaande niet duidelijker. Daarin hebben [appellant 1] en [appellant 2] juist weer geschreven dat de transactie geheel uit eigen middelen wordt voldaan en (daarmee in tegenspraak) dat [appellant 1] zijn volledige inbreng van € 433.334,- vermeerderd met een geldlening van dezelfde hoogte aan [appellant 2] financiert uit een rekening-courant krediet bij Suri-Change BV. Zij hebben daar niet bijgevoegd eigen rekeningafschriften met de aankoopbedragen voor de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat of (financierings)overeenkomsten tussen [appellant 1] en Suri-Change BV en/of tussen [appellant 1] en [appellant 2] . Welk contant geld, belegd vermogen of liquide middelen Suri-Change BV voor de financiering van de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat wil gaan laten gebruiken, hebben zij ook niet aangegeven.
[appellant 3]
6.8
heeft op het Bibob-formulier ingevuld dat er € 2.450.000,- aan eigen vermogen is en bij vreemd vermogen heeft hij ‘
500’ van ‘
[financier]’ ingevuld. Hij heeft het een of het ander niet concreet onderbouwd. De bankafschriften met (de herkomst van) het eigen vermogen of de financieringsovereenkomst met [financier] heeft hij niet ingeleverd. Over de onroerende zaken die hij later, in september 2020, noemt, rept hij niet. Een overgelegd fiscaal rapport van zijn aangifte inkomstenbelasting vermeldt bij ‘
Waarde van bezittingen’ alleen een woning aan de Schinkelstraat ad € 172.000,-.
6.9
Op 15 mei 2020 heeft [appellant 3] in reactie op de aanvullende vragen van 17 april 2020 (zie onder 3.8) geschreven: “
Overwaarde van mijn eigen panden” en “
Firma Baufit wil ook geld aan mij lenen het bedrag van 500.000 euro”. Hij heeft daar onder meer bijgevoegd een taxatierapport van een appartement aan de Beukelsdijk in Rotterdam, een lijst met een achttal adressen met huuropbrengsten, verkoopwaarden, hypotheken en overwaarden, en een stuk waarin staat dat Firma Baufit € 500.000,- aan hem wil lenen “
Für das Bauprojekt in Rotterdam”. De op het Bibob-formulier opgegeven ‘ [financier] ’ komt niet meer voor in zijn schrijven of in de bijgeleverde stukken.
6.1
Pas in september 2020 heeft [appellant 3] in zijn zienswijze medegedeeld dat hij de koopsom financiert door deels herfinanciering op eigen vastgoedobjecten en deels (€ 38.334,-) uit eigen middelen. Hierbij heeft hij een kredietovereenkomst met RNHB BV overgelegd. Hoewel [appellant 3] toen met de stukken wel een onderbouwing heeft gegeven van de wijze waarop hij de vastgoedtransactie zal gaan financieren, strookt deze zienswijze niet met zijn eerdere verklaring op het Bibob-vragenformulier of met zijn verklaring op 15 mei 2020 over Firma Baufit. Een eigen rekeningafschrift met de benodigde aankoopbedragen heeft [appellant 3] niet overgelegd.
Conclusie
6.11
Uit het voorgaande volgt dat [appellant-1] c.s. vage en tegenstrijdige, onduidelijke en niet concreet onderbouwde, antwoorden hebben gegeven op de vraag op welke wijze de vastgoedtransactie wordt gefinancierd (vraag 9). Het LBB had daardoor alleen een Bibob-advies kunnen geven op basis van onvolledige informatie. Het Kenniscentrum (de Gemeente) was niet verplicht om het LBB een Bibob-advies te laten verstrekken op basis van onvolledige informatie. Er valt immers niet te zien of (en dat) een vastgoedtransactie uit strafbare feiten wordt gefinancierd als onzichtbaar is gehouden waaruit de transactie wordt gefinancierd. Het Kenniscentrum mocht er voor kiezen om de adviesaanvraag bij het LBB in te trekken.
6.12
Op basis van de vage en tegenstrijdige antwoorden, met daarin onvoldoende eenduidige informatie over de wijze van financiering en de concrete herkomst van de voor de aankoop te gebruiken bedragen, kon geen deugdelijke inhoudelijke Bibob-toets plaatsvinden. Eind september 2020, nadat herhaaldelijk was gevraagd naar de concrete informatie over de wijze van financiering van de vastgoedtransactie, mocht het Kenniscentrum oordelen dat er sprake was van onvolledige (en onjuiste) informatievoorziening. Zij mocht daarom negatief aan de Gemeente adviseren, zoals zij heeft gedaan, en de Gemeente mocht dit advies opvolgen.
6.13
[appellant-1] c.s. waren op grond van artikel 18 lid 4 van de Koopovereenkomst verplicht om hun volledige medewerking aan de Bibob-toets adequaat te verlenen. Zij hadden daartoe duidelijk (dus eenduidig en niet vaag en tegenstrijdig) en concreet onderbouwd met bewijsstukken, moeten opgeven hoe zij (privé) de aankoop van de Zoutziedersstraat en Grote Visserijstraat gingen financieren en hoe zij het benodigde geld hadden verkregen. Zij hebben daartoe vanaf medio februari tot in september de gelegenheid gekregen. Nadat zij in die periode onduidelijke, wisselende en niet (voldoende) onderbouwde informatie hadden gegeven, stond vast (en mocht de Gemeente dus oordelen) dat [appellant-1] c.s. de voor het Bibob-onderzoek benodigde medewerking niet, in elk geval niet adequaat, hebben verleend. Daarom was de Gemeente op grond van artikel 18 lid 4 van de Koopovereenkomst bevoegd om de Koopovereenkomst te ontbinden.
6.14
De conclusie is dat de grieven die zich – met verschillende facetten – keren tegen het oordeel dat [appellant-1] c.s. hun medewerking niet adequaat hebben verleend doordat – kort gezegd – zij niet alle noodzakelijke en gevraagde financiële informatie aan de Gemeente hebben aangeleverd, geen doel treffen.
Beantwoording van vraag 6
6.15
[appellant-1] c.s. hebben ook een aantal grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het aankruisen door [appellant 3] van “
Nee” bij vraag 6 op het Bibob-formulier, terwijl [appellant 3] in 2017 wel als verdachte was aangemerkt (zie hiervoor bij 3.1).
6.16
Het hof zal deze grieven niet bespreken. Gelet op het niet verstrekken van alle in het kader van het Bibob-onderzoek noodzakelijke en gevraagde financiële informatie, maakt een oordeel over de beantwoording van vraag 6 door [appellant 3] geen verschil voor de vraag of de Gemeente de Koopovereenkomst op grond van artikel 18 lid 4 van die overeenkomst mocht ontbinden. De gebrekkige informatieverstrekking rond de financiering van de vastgoedtransactie vormde daarvoor op zichzelf al voldoende grond.
Bewijsaanbod
6.17
[appellant-1] c.s. hebben aangeboden hun stellingen te bewijzen met behulp van stukken en het horen van (bepaalde, genoemde) getuigen en een deskundige. Het hof passeert dit aanbod, want er zijn geen stellingen die, als zij bewezen worden, tot een andere uitkomst van deze zaak zouden kunnen leiden. Het is namelijk niet van belang
dat[appellant-1] c.s. de koopprijs konden financieren (maar
hoezij dat gingen doen en hun mededelingen dienaangaande). Het maakt voor het ontbindingsrecht ook geen verschil hoe het Landelijk Bureau Bibob zonder de beschikking over de voor een goed advies noodzakelijke informatie, zou hebben of heeft geadviseerd over de transactie. Verder staat met het procesdossier al tussen partijen vast (zonder verdere bewijslevering) welke informatie [appellant-1] c.s. wanneer hadden gegeven.
Slotconclusie en proceskosten
6.18
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant-1] c.s. niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen.
6.19
[appellant-1] c.s. is de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten betalen. Het hof begroot deze kosten in hoger beroep aan de zijde van de Gemeente op € 783,- aan griffierecht en conform de liquidatietarieven op € 2.428,- (2 punten, tarief II) en € 173,- voor het salaris en nasalaris van de advocaat, nog te verhogen met € 90,- indien [appellant-1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest hebben voldaan en vervolgens betekening plaatsvindt.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2021;
  • veroordeelt [appellant-1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 783,- aan griffierecht, € 2.428,- voor het salaris van de advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dulek-Schermers, mr. J.J. van der Helm en mr. E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.