ECLI:NL:GHDHA:2024:276

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
2200110023
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van heroïne met onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk vervoeren van ongeveer 11.978 gram heroïne op 17 december 2022 te Dordrecht. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte onrechtmatig was doorzocht, omdat de toestemming die aan hem was gevraagd om de auto te doorzoeken niet ondubbelzinnig was gegeven. De verdachte had in het Frans toestemming gegeven om in de auto te kijken, maar dit voldeed niet aan de vereisten voor een doorzoeking. Het hof concludeerde dat deze onrechtmatige doorzoeking een ernstig vormverzuim opleverde, wat leidde tot strafvermindering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001100-23
Parketnummer: 10-329841-22
Datum uitspraak: 16 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
Adres opgegeven ter terechtzitting in hoger beroep:
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2022 te Dordrecht, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 11978 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2022 te Dordrecht, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 11978 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks17 december 2022 te Dordrecht, opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 11978 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne een middelals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was, nu de verdachte geen toestemming heeft gegeven voor een doorzoeking en evenmin sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daarnaast is bij de verkeerscontrole een selectiecriterium gehanteerd waarmee indirect onderscheid is gemaakt naar de nationaliteit van de inzittenden van het voertuig, terwijl geen gerechtvaardigde grond bestond om de controle specifiek te richten op een auto met een Frans kenteken. De raadsvrouw heeft bepleit dat hiermee sprake is van ernstige en onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het hieruit voortvloeiende bewijs moet daarom van de bewijsvoering worden uitgesloten, waardoor onvoldoende resteert om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Indien het hof niet tot bewijsuitsluiting zou komen, heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de tas. Bovendien is het onduidelijk welke blokken zijn bemonsterd, nu volgens het NFI-rapport vijftien bemonsteringen zijn genomen terwijl er 24 blokken aanwezig waren, verdeeld over twee tassen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de reeds ingediende appelmemorie - op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een vormverzuim. Daartoe is aangevoerd – kort gezegd – dat de verdachte door de verbalisanten voldoende is geïnformeerd over wat zij gingen doen en waarvoor zij toestemming vroegen.
De advocaat-generaal heeft er daarbij op gewezen dat de verdachte blijkens het proces-verbaal niet alleen is gevraagd of de verbalisanten mochten ‘
regarder’, maar dat eveneens is gezegd: “als we verboden voorwerpen vinden (
trouver) is dat jouw verantwoordelijkheid en probleem”. Het Franse werkwoord
regarderin combinatie met het werkwoord
trouver(vinden) impliceert zoeken.
Verder hebben de verbalisanten de verdachte meegedeeld dat meewerken niet verplicht is. Al met al was sprake van een toestemming die vrijwillig, ondubbelzinnig en voldoende geïnformeerd is gegeven, aldus de advocaat-generaal.
Beoordeling door het hof
In het proces-verbaal (PL1700-2022393554-4) op pagina 10 van het dossier is het volgende opgenomen.
Op 17 december 2022 zien de dienstdoende verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een grijze Volkswagen voorzien van het Franse kenteken [kenteken] rijden op de autosnelweg A16 ter hoogte van Dordrecht. De A16 is een rechtstreekse verbinding tussen Rotterdam en de Belgische grens en staat ambtshalve bekend als een stuk snelweg dat veelvuldig gebruikt wordt door drugstoeristen uit België, Frankrijk en Luxemburg, veelal door jonge mannen. Na een bevraging van het kenteken en kentekenhouder in de politiesystemen, hebben de verbalisanten op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) een stopteken gegeven aan de bestuurder van het voertuig. Nadat het voertuig tot stilstand was gebracht werd de bestuurder gevraagd om zijn rijbewijs en werd de reden van de controle medegedeeld. Verbalisant [verbalisant 3] heeft vervolgens een technische controle van het voertuig uitgevoerd waarbij hij zag dat de wielkastbekleding linksvoor was afgebroken en een holle ruimte naar het motorcompartiment zichtbaar was.
De bestuurder was de verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg wat de reden was van de komst van de verdachte naar Nederland, waarop de verdachte zei ‘
smoking, smoking’ en gebaren maakte van het roken van een sigaret. De verdachte antwoordde bevestigend op de vraag van de verbalisanten of hij een coffeeshop had bezocht; aldus de verbalisanten.
Verbalisant [verbalisant 1] vorderde de verdachte vervolgens alle verdovende middelen te overhandigen. Nadat verbalisant [verbalisant 1] in de Engelse taal gezegd had dat alle aanwezige drugs overhandigd moesten worden, sprak verbalisant [verbalisant 3] – de Franse taal voldoende machtig om een gesprek te voeren en een ander te kunnen verstaan - hem in de Franse taal aan omdat hij zag dat de verdachte het niet begreep.[verbalisant 3] zei tegen de bestuurder: “
donner tous les drogues est obligatoire”,wat volgens [verbalisant 3] betekent dat de verdachte verplicht was alle aanwezige drugs over te geven. De verdachte antwoordde geen drugs bij zich te hebben.
Vervolgens vroeg [verbalisant 3] aan de verdachte of hij verboden goederen, zoals drugs, wapens of grote hoeveelheden geld, bij zich had in de auto en legde aan de verdachte uit dat zij, op vrijwillige basis, het voertuig wilden doorzoeken. Medewerking was niet verplicht, maar als iets zou worden aangetroffen dat strafbaar was dan was het de verantwoordelijkheid van de verdachte en zou het zijn probleem zijn. [verbalisant 3] verwoordde dit als volgt in het Frans:
"Avez-vous des affaires interdites avec vous? Comme de la drogue, des armes ou de beaucoup d'argent? Nous voulons regardez dans votre voiture, mais ce n'est pas obligatoire. Mais en case nous trouver des affaires interdites, c’est votre responsabilité et problème?”.
Verbalisant [verbalisant 3] hoorde de verdachte vervolgens zeggen dat hij niets bij zich had wat verboden was en dat de verbalisanten in de auto mochten kijken, waarna verbalisant [verbalisant 4] het voertuig doorzocht.
In het voertuig zag verbalisant [verbalisant 4] achter de bijrijdersstoel een boodschappentas staan, welke geheel gevuld was. [verbalisant 4] zag een deel van een gouden plastic zak in de boodschappentas en haalde enkele goederen – croissantjes, een zakje donuts en een kartonnen eierdoos – uit de boodschappen tas. [verbalisant 4] zag dat er twee gevulde plastic tassen in de tas zaten, zag dat deze in de vorm van een vierkant in de boodschappentas stonden en voelde iets hards in de tas. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat verdovende middelen in de vorm van blokken worden vervoerd.
Bij het openen trof de verbalisant in de tas, een bigshopper, twee plastic zakken aan; één van de Albert Heijn en één van de Lidl. In de plastic zak van de Albert Heijn zaten zes dubbele blokken – waarmee wordt bedoeld twee verpakkingen van blokken met tape aan elkaar geplakt -, twaalf in totaal, verpakt in transparante folie in tape. In de plastic zak van de Lidl zaten eveneens zes dubbele blokken, twaalf in totaal, ook verpakt in transparante folie en tape.
Uit het dossier blijkt verder dat het in totaal om 24 blokken gaat van in totaal 11978 gram en elk blok bevat bruin samengeperst materieel. Blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) bevatten de vijftien bemonsteringen – bruine poeder en brokjes – heroïne.
Het hof overweegt nader als volgt.
De verkeerscontrole
De verbalisanten hebben het kenteken van het voertuig dat bestuurd werd door de verdachte bevraagd in de politiesystemen omdat in het voertuig zich slechts één persoon bevond, rijdend op een snelweg welke in rechtstreekse verbinding staat met de Belgische grens, waarvan het de verbalisanten ambtshalve bekend was dat de route veelal gebruikt wordt door drugstoeristen uit landen als België, Frankrijk en Luxemburg en door met name jonge mannen, én omdat het een kenteken betrof uit één van die landen, namelijk Frankrijk. Gelet op het voorgaande is de verdachte zeker niet uitsluitend op grond van zijn nationaliteit van de inzittende gecontroleerd maar op basis van de mogelijke herkomst van de auto in combinatie met de eerder genoemde ambtshalve bekende informatie met betrekking tot vervoer van verdovende middelen waardoor de toepassing van de controle bevoegdheid op dat punt rechtmatig is geweest. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw in zoverre.
De doorzoeking van de auto
Het hof stelt voorop dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 96b lid 1 Sv bevoegd zijn een vervoermiddel te doorzoeken ter inbeslagneming, in het geval van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in het geval van een verdenking van een misdrijf zoals omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (PL1700-2022393554-4)is aan de verdachte door de verbalisanten een stopteken gegeven, waarna om zijn rijbewijs werd gevraagd en een technische controle werd uitgevoerd op grond van controlebevoegdheden zoals bedoeld in artikel 160 WVW. Van een redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf was op het moment van het geven van het stopteken geen sprake. Voorafgaand aan het doorzoeken van het voertuig was evenmin sprake van een redelijk vermoeden van schuld; het enkele feit dat de verdachte aangaf dat hij een coffeeshop had bezocht, dat hij op een snelweg reed die veelvuldig gebruikt wordt door drugstoeristen en dat de wielkastbekleding van het voertuig was afgebroken, is daartoe naar het oordeel van het hof inderdaad onvoldoende.
Het staat burgers evenwel vrij hun medewerking aan opsporing te verlenen, zo ook aan de doorzoeking van een voertuig. Een opsporingsambtenaar mag de bestuurder vragen om toestemming voor het doorzoeken van het voertuig. Als toestemming vervolgens wordt verleend, wordt de doorzoeking daardoor gelegitimeerd. Doorzoeking van een voertuig is een ingrijpende bevoegdheid, omdat het meebrengt dat in beginsel alle ruimtes, ook die welke zijn afgesloten, mogen worden bekeken en dat zich daarin bevindende (persoonlijke) voorwerpen mogen worden onderzocht. Toestemming tot doorzoeking brengt ook mee dat iemand in zoverre afstand doet van het recht op de persoonlijke levenssfeer. Juist vanwege de mogelijk vèrstrekkende gevolgen moet die toestemming dan ook vrijwillig, duidelijk en
ondubbelzinnigworden gegeven, nadat de betrokkene voldoende is geïnformeerd.
Aan de verdachte zijn de vragen gesteld:
"Heb je verboden voorwerpen bij je? Zoals drugs, wapens of veel geld? We willen graag in je auto kijken, maar het is niet verplicht. Maar als we verboden voorwerpen vinden, is datjouw verantwoordelijkheid en probleem."De verdachte antwoordt dat de verbalisanten in zijn auto mogen kijken, waarna – zo wordt geverbaliseerd – de auto van de verdachte wordt doorzocht. Het hof sluit aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen.
Regarderlaat zich naar het Nederlands vertalen als
kijkenen het woord
doorzoekenlaat zich naar het Frans vertalen als
fouillerof
rechercher.Het hof stelt vast dat de verdachte toestemming heeft verleend voor in elk geval het kijken in de auto. Door de verdachte is derhalve niet
ondubbelzinnigingestemd met een doorzoeking van het voertuig. Dat de verbalisanten ook nog hebben gezegd dat als ze iets vinden (
trouver) dat dit dan het probleem van de verdachte zou zijn, maakt niet dat de verdachte ondubbelzinnig met een zoeking instemde. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verbalisanten de verdachte er, onverplicht, op hebben gewezen dat meewerken niet verplicht is.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat geen sprake was van een bevoegdheid tot doorzoeking van de auto, noch van toestemming van de verdachte daartoe. De onrechtmatige zoeking is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Te verbinden rechtsgevolg
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan dit vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden. Daarbij houdt het hof rekening met de in het tweede lid van artikel 359a Sv geformuleerde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Met betrekking tot het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim overweegt het hof vooraleerst dat het geen betoog behoeft dat het onwenselijk is dat doorzoekingen plaatsvinden zonder toestemming of zonder de vereiste wettelijke basis. Een zoeking als de onderhavige maakt immers inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en dat mag alleen als die inbreuk gerechtvaardigd is.
De vraag is vervolgens welk nadeel het vormverzuim heeft veroorzaakt. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan volgens vaste rechtspraak niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang dat een nadeel zoals bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. Het aantreffen van de verdovende middelen in de tas in de auto kan daarom niet als zodanig worden aangemerkt.
Wel heeft de verdachte nadeel ondervonden van het feit dat de onrechtmatige doorzoeking van het bij hem in gebruik zijnde voertuig een inbreuk heeft gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Dit nadeel is echter beperkt gebleven nu de doorzochte auto, noch de tas waarin de drugs zaten van de verdachte waren.
In het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim, en nu strafvermindering als rechtsgevolg geschikt is als compensatie voor het door de verdachte ondervonden nadeel, acht het hof strafvermindering, als hierna te vermelden, gerechtvaardigd.
Verdovende middelen
Opzet
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet op het vervoeren van de verdovende middelen overweegt het hof als volgt.
Blijkens de verklaring van de verdachte was hij in Vlaardingen op zoek naar verdovende middelen voor eigen gebruik; hij wilde iets om te roken. De verdachte had zijn auto geparkeerd waarna hij aan een persoon vroeg of diegene wist waar de verdachte iets te roken kon kopen. De persoon antwoordde bevestigend en zei vervolgens tegen de verdachte dat hij even geduld moest hebben. De persoon is weggegaan en even later teruggekomen met een plastic tas. In ruil om iets gratis te kunnen roken, moest de verdachte de tas ergens naar Dordrecht brengen. De verdachte werd verteld dat hij op een onopvallende plek in Dordrecht moest gaan parkeren, waar iemand de tas zou komen ophalen en de verdachte 25 gram hasj zou geven. Aan de verdachte werd meegegeven dat hij voorzichtig moest zijn en rustig moest rijden. De verdachte heeft, zo verklaart hij, een klein beetje gekeken in de tas, maar omdat de man een foto had gemaakt van zijn identiteitsbewijs durfde de verdachte niet verder te kijken.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de tas die hij moest vervoeren verdovende middelen zaten en acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van verdovende middelen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bemonstering
Het standpunt van de raadsvrouw dat het onduidelijk is van welke blokken bemonsteringen zijn genomen en dat om die reden slechts ‘een hoeveelheid’ bewezen kan worden verklaard, volgt het hof niet. Hoewel uit het proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen en het rapport van het NFI niet blijkt welke blokken precies zijn bemonsterd, zaten de blokken verdeeld over twee plastic zakken in één grote tas, in welke de blokken identiek verpakt zaten; zes maal twee aan elkaar geplakte blokken, verpakt in transparante folie en tape. Elk blok bevat bruin samengeperst materiaal. De vijftien bemonsteringen die het NFI heeft onderzocht bevatten heroïne. Het hof acht hiermee de tenlastegelegde hoeveelheid bewezenverklaard. Dat het NFI niet 24 bemonsteringen heeft genomen doet daar niet aan af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs te weten heroïne. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van (ernstige) criminaliteit. Tegen het bezit hiervan moet daarom streng worden opgetreden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2024 waaruit niet blijkt dat de verdachte in Nederland eerder veroordeeld is voor het plegen van een strafbaar feit.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, is het oriëntatiepunt voor het vervoeren van 10.000 tot 20.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Nu de verdachte aan de ondergrens zit, doordat hij een hoeveelheid van ongeveer 11978 gram heeft vervoerd, zal het hof bij de straftoemeting een gevangenisstraf van 30 maanden als uitgangspunt nemen.
De strafkorting die het hof daarop in verband met het onherstelbare vormverzuim toepast bedraagt, gelet op de ernst van het verzuim, 10 maanden, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden zal worden opgelegd, welke straf naar het oordeel van het hof een passende en geboden reactie vormt, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A. de Lange,
mr. F.W. Pieters en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2024.
Mr. A. de Lange en mr. F.W. Pieters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.