ECLI:NL:GHDHA:2024:272

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
BK-23/115
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding voor taxatierapport en inpandige opname in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kostenvergoeding voor een taxatierapport in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De Heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 442.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 425.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en een kostenvergoeding van € 658,26 gekregen voor de kosten van bezwaar. De Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de belanghebbende deels gegrond en deels ongegrond, en veroordeelde de Heffingsambtenaar in de proceskosten tot een bedrag van € 887,26.

De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank, specifiek over de hoogte van de kostenvergoeding voor het taxatierapport. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een vergoeding gebaseerd op twee uren voor een niet-inpandige taxatie, terwijl er volgens het taxatierapport wel degelijk een beperkte inpandige opname had plaatsgevonden. Het Hof bevestigde dat de kostenvergoeding voor het taxatierapport op vier uren moest worden gebaseerd, maar kon geen hogere proceskostenvergoeding toekennen omdat de belanghebbende geen hoger beroep had ingesteld.

Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van griffierecht van € 548. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/115

Uitspraak van 21 februari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: B. de Jong)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2022, nummer SGR 22/417.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 442.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde verminderd tot op € 425.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Verder is een vergoeding voor de kosten van bezwaar aan belanghebbende toegekend van € 658,26.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het ziet op de vastgestelde WOZ-waarde ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover het ziet op het toekennen van de kostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het toekennen van de kostenvergoeding in de bezwaarfase;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 887,26;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 januari 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 november 2023 aan de gemachtigde op het postadres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 21 november 2023 om 9:19 uur afgehaald bij een PostNL-punt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning.
2.2.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2021, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 22 maart 2021, bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
2.2.2.
Belanghebbende heeft in bezwaar een taxatierapport overgelegd, dat op 11 mei 2021 is opgemaakt door [naam] , WOZ-taxateur. In dat taxatierapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Wegens Covid – 19 is wel een beperkte inpandige opname gedaan.
Om deze reden ontbreekt een groot gedeelte van de beschrijving van het pand.”
2.3.
Met dagtekening 10 december 2021 is uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar gegrond is verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Toekenning kostenvergoeding

Naar aanleiding van uw verzoek om vergoeding van de kosten die u in verband met het bezwaar redelijkerwijs hebt moeten maken, heb ik besloten de volgende kostenvergoeding toe te kennen:
Proceshandelingen
Punten
Uren
Wegingsfactor
Vergoeding
Totaal
Bezwaarschrift
1
1,0
€ 265,00
€ 265,00
Hoorzitting
1
1,0
€ 265,00
€ 265,00
Taxatierapport
1
2
€ 64,13 (incl. BTW)
€ 128,26
Proceskostenvergoeding
€ 658,26
Deze kostenvergoeding is berekend overeenkomstig het bepaalde in de Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht WOZ.
http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rijswijk/CVDR610852/CVDR610852_1.html

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Kostenvergoeding
9. Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Uit artikel 8 van de Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht WOZ van verweerder volgt:
“Het aantal uren voor een deskundigenverslag bedraagt bij een taxatie van:
 een woning bij een inpandige opname: 4.”
10. Op het door eiser overgelegde taxatieverslag d.d. 11 mei 2021, opgemaakt ten behoeve van het bepalen van de WOZ-waarde door de taxateur [naam] , staat:
“Wegens Covid-19 is wel een beperkte inpandige opname gedaan. Om deze reden ontbreekt een groot gedeelte van de beschrijving van het pand.”
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het opmaken van het taxatieverslag een inpandige opname heeft plaatsgevonden. Ook een beperkte inpandige opname is immers een inpandige opname. De stellingen van verweerder dat de informatie en de foto’s uit het taxatieverslag zijn aangeleverd door eiser zelf, heeft verweerder op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat deze foto’s op een ander moment door verweerder zijn ontvangen dan het taxatierapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de kostenvergoeding ten onrechte slecht twee uren heeft toegekend voor de kosten van het opmaken van het taxatieverslag. Verweerder dient ook de overige twee uren tegen het uurtarief van € 64,13 inclusief omzetbelasting aan eiser te vergoeden.
(…)
Kostenvergoeding
13. De rechtbank veroordeelt verweerder, inclusief het toekennen van de aanvullende kostenvergoeding van € 128,26 voor de bezwaarfase, in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 887,26 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759 en een wegingsfactor 1.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de kostenvergoeding voor het taxatierapport tot een te hoog bedrag (vier uren in plaats van twee uren) heeft toegekend. De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, maar alleen wat betreft de vergoeding van de (proces)kosten en het griffierecht en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de toegekende kostenvergoeding.
4.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Heffingsambtenaar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte de vergoeding voor het taxatierapport heeft gebaseerd op vier uren (woningtaxatie met inpandige opname). Volgens de Heffingsambtenaar is uit het taxatierapport niet te herleiden dat een inpandige opname van de woning heeft plaatsgevonden. Hij verwijst hierbij naar het ‘Inlichtingenformulier WOZ-bezwaar 2021’ (het inlichtingenformulier) dat is opgenomen in het taxatierapport. De Heffingsambtenaar voert aan dat belanghebbende het inlichtingenformulier zelf heeft ingevuld en foto’s van de woning aan de taxateur heeft verstrekt. De kostenvergoeding voor het taxatierapport moet daarom worden gebaseerd op twee uren voor een niet-inpandige woningtaxatie, aldus de Heffingsambtenaar.
5.2.
Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. (…),
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,”
5.3.
Het Hof stelt voorop dat de Rechtbank in het dictum de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd voor zover die ziet op de kostenvergoeding en de Heffingsambtenaar heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 887,26. Blijkens r.o. 13 van de uitspraak is dit bedrag samengesteld uit een bedrag van € 759 ter zake van kosten van rechtsbijstand in beroep en € 128,26 ter zake van het taxatierapport. Daarmee heeft de Rechtbank de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport bepaald op basis van twee uren. Gelet hierop is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar, waarin hij stelt dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een vergoeding gebaseerd op vier uren, ongegrond.
5.4.
Ten overvloede overweegt het Hof dat de Rechtbank, ondanks het andersluidende dictum en r.o. 13, overigens met juistheid heeft geoordeeld dat bij de bepaling van de vergoeding voor het taxatierapport uitgegaan dient te worden van vier uren voor een woningtaxatie met een inpandige opname. In hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd ziet het Hof onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de mededeling in het taxatierapport dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden (zie 2.2.2). De verwijzing naar het door belanghebbende ingevulde inlichtingenformulier en de niet nader onderbouwde stelling dat de foto’s in het taxatierapport afkomstig zijn van belanghebbende, zijn daarvoor onvoldoende. Nu belanghebbende geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, kan het Hof echter geen hogere proceskostenvergoeding toekennen. Het Hof is bovendien niet bevoegd de Rechtbank op te dragen een hersteluitspraak te doen
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat de gemachtigde van belanghebbende in hoger beroep geen proceshandelingen heeft verricht.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
  • draagt de griffier op van de Heffingsambtenaar een bedrag van € 548 aan griffierecht te heffen.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, R.A. Bosman en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 21 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.