In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kostenvergoeding voor een taxatierapport in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De Heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 442.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 425.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en een kostenvergoeding van € 658,26 gekregen voor de kosten van bezwaar. De Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de belanghebbende deels gegrond en deels ongegrond, en veroordeelde de Heffingsambtenaar in de proceskosten tot een bedrag van € 887,26.
De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank, specifiek over de hoogte van de kostenvergoeding voor het taxatierapport. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een vergoeding gebaseerd op twee uren voor een niet-inpandige taxatie, terwijl er volgens het taxatierapport wel degelijk een beperkte inpandige opname had plaatsgevonden. Het Hof bevestigde dat de kostenvergoeding voor het taxatierapport op vier uren moest worden gebaseerd, maar kon geen hogere proceskostenvergoeding toekennen omdat de belanghebbende geen hoger beroep had ingesteld.
Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van griffierecht van € 548. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.