ECLI:NL:GHDHA:2024:2682

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
BK-23/77
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of belanghebbende onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op 5 december 2022 het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigde. De naheffingsaanslag van € 68,90 was opgelegd op 3 mei 2022, omdat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende stelde dat hij direct na aankomst bij de parkeerplaats uitvoeringshandelingen had verricht om de parkeerbelasting te voldoen, maar dat hij door technische problemen met zijn parkeerapp enige tijd nodig had om zijn opdrachtgever te vragen de betaling te doen.

De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat belanghebbende wel degelijk onverwijld handelingen had verricht om de parkeerbelasting te betalen. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of belanghebbende inderdaad onverwijld en onafgebroken uitvoeringshandelingen had verricht. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat belanghebbende voldoende voortvarend had gehandeld en dat de tijd die hij nodig had om zijn werkschoenen aan te trekken en zijn spullen te pakken, niet in de weg stond aan de verplichting om de parkeerbelasting te voldoen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/77

Uitspraak van 5 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 5 december 2022, nummer ROT 22/2612.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft op 3 mei 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 68,90, bestaande uit € 2,40 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 11 mei 2022;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de naheffingsaanslag van 3 mei 2022;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden, tot een bedrag van € 50,-.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 24 september 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 3 mei 2022 om 10:03 uur stond belanghebbendes auto met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [straat] in [woonplaats] (de locatie). Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2.
Tijdens een controle op hiervoor genoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd. Een parkeercontroleur heeft daarbij foto’s gemaakt van de auto. De foto’s vermelden het tijdstip 10:03 uur.
2.3.
Belanghebbende heeft gegevens overgelegd waaruit volgt dat voor de auto op 3 mei 2022 voor de periode van 10:05 uur tot 14:46 uur parkeerbelasting is voldaan.
2.4.
In zijn bezwaarschrift van 11 mei 2022 tegen de naheffingsaanslag schrijft belanghebbende:
“Geachte heer/mevrouw, Doordat ik in [woonplaats] niet kan betalen met mijn parkeerapp ease2pay doet mijn opdrachtgever dat voor me op zijn parkeerapp yellowbrick?. Hierdoor zullen er een aantal minuten tussen aankomst en aanzetten zitten, omdat ik door drukte niet altijd bij het werk kan parkeren, de opdrachtgever even op de wc zit of een andere reden. U kunt ook zien dat ik tijdens het werk in [woonplaats] elke dag netjes betaal op dit kenteken. (…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“2. Eiser betwist dat hij niet aan de betaalplicht heeft voldaan. Hij wijst op een betaalbewijs waaruit blijkt dat zijn werkgever om 10:05 uur, € 11,64 aan parkeerbelasting heeft overgemaakt via een parkeerapp. Hij stelt direct na aankomst zijn spullen te hebben gepakt, zijn werkschoenen aan te hebben gedaan en naar de bouwplaats waar hij op dat moment werkzaam was te zijn gelopen. Bij aankomst op de bouwplaats heeft hij zijn opdrachtgever gevraagd de parkeerbelasting te voldoen via de Yellowbrick-app, omdat zijn app ‘Easy2pay’ niet in [woonplaats] werkt. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij direct na aankomst alle handelingen heeft verricht om te betalen. Volgens eiser had het daarnaast even lang geduurd om naar een betaalautomaat te lopen en het parkeergeld daar te voldoen.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser niet direct de vereiste handelingen verricht om na aankomst het parkeergeld te voldoen. Zo heeft hij zijn spullen gepakt, werkschoenen aangetrokken, en is hij vervolgens pas naar zijn opdrachtgever gelopen om hem te vragen het parkeergeld te voldoen. Volgens verweerder had eiser zich direct na aankomst moeten aanmelden via de parkeerapp. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft hij bewust het risico genomen dat geconstateerd zou worden dat hij had geparkeerd zonder te betalen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Verweerder heeft de door eiser beschreven gang van zaken niet betwist. Uit hetgeen hij daartegenover stelt kan niet worden geconcludeerd dat eiser niet direct het noodzakelijke heeft gedaan om de parkeerbelasting te voldoen. Het is in die zin immers niet relevant of eiser naar zijn opdrachtgever loopt om hem te vragen hem aan te melden via een parkeerapp, of hij naar een parkeerautomaat loopt om de parkeerbelasting aldaar te voldoen. Daarbij acht de rechtbank het relevant dat er tussen het moment van parkeren en het opleggen van de naheffing en de aanmelding weinig tijd is verlopen.
3. Het beroep is gegrond.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De verschuldigde parkeerbelasting dient te worden voldaan bij de aanvang van het parkeren (artikel 234, lid 2, aanhef en letter a, van de Gemeentewet). Volgens vaste jurisprudentie moet aan degene die parkeert een zekere redelijke tijd worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat vice versa te overbruggen of de parkeerbelasting anderszins, bijvoorbeeld door middel van een parkeerapp, te voldoen. Wel dient de parkeerder onverwijld en onafgebroken uitvoeringshandelingen te verrichten om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
5.2.
Het geschil beperkt zich tot het antwoord op de vraag of belanghebbende onverwijld en onafgebroken bezig is geweest met uitvoeringshandelingen die tot doel hadden parkeerbelasting te betalen.
5.3.
De Heffingsambtenaar voert in dat verband aan dat de handelingen waarmee belanghebbende bezig was voordat de auto werd aangemeld (te weten: het aantrekken van werkschoenen, het pakken van spullen en het lopen naar zijn opdrachtgever) niet kunnen worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen gericht op het voldoen van parkeerbelasting. Verder heeft hij erop gewezen dat, gelet op de werkwijze van de parkeercontroleurs, moet worden geconcludeerd dat de auto in ieder geval al langer dan twee minuten stond geparkeerd alvorens de auto is aangemeld, alsmede dat niet kan worden nagegaan hoelang de auto vóór het opleggen van de naheffingsaanslag (om 10:03 uur) al stond geparkeerd.
5.4.
Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardige verklaring van belanghebbende dat de door belanghebbende gebruikte parkeerapplicatie van Ease2pay in de gemeente Vlaardingen niet werkt en dat daarom de opdrachtgever van belanghebbende voor hem heeft betaald via de parkeerapplicatie van Yellowbrick. Evenmin heeft het Hof reden om te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat hij aansluitend aan het parkeren van de auto naar de bouwplaats is gelopen en zich daar heeft gemeld bij de opdrachtgever, die de parkeerapplicatie Yellowbrick om 10.05 uur in werking heeft gesteld. Daarmee heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof onafgebroken uitvoeringshandelingen verricht die tot doel hadden parkeerbelasting te betalen. Dat hij direct na aankomst zijn werkschoenen heeft aangetrokken en zijn spullen uit de auto heeft gepakt, doet daaraan niet af. Alle met die handelingen gemoeide tijd – volgens belanghebbende enkele minuten – moet worden gerekend tot de tijd die belanghebbende had moeten worden gegund om parkeerbelasting te betalen. Belanghebbende heeft hierbij voldoende voortvarend gehandeld waardoor binnen een redelijke termijn is betaald. Anders dan de Heffingsambtenaar betoogt, is niet vereist dat gedurende de betalingshandeling de parkeerder zich steeds zichtbaar bij de auto moet opstellen. De eis dat belanghebbende bij de auto zijn opdrachtgever had moeten bellen met het verzoek hem aan te melden, kan derhalve niet worden gesteld.
Slotsom
5.5.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Er is geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • gelast dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, M.J.M. van der Weijden en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.