In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op 5 december 2022 het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigde. De naheffingsaanslag van € 68,90 was opgelegd op 3 mei 2022, omdat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende stelde dat hij direct na aankomst bij de parkeerplaats uitvoeringshandelingen had verricht om de parkeerbelasting te voldoen, maar dat hij door technische problemen met zijn parkeerapp enige tijd nodig had om zijn opdrachtgever te vragen de betaling te doen.
De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat belanghebbende wel degelijk onverwijld handelingen had verricht om de parkeerbelasting te betalen. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of belanghebbende inderdaad onverwijld en onafgebroken uitvoeringshandelingen had verricht. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat belanghebbende voldoende voortvarend had gehandeld en dat de tijd die hij nodig had om zijn werkschoenen aan te trekken en zijn spullen te pakken, niet in de weg stond aan de verplichting om de parkeerbelasting te voldoen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.