ECLI:NL:GHDHA:2024:265

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22-003165-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van alcohol en drugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2022. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was betrokken bij een verkeersongeval op 1 januari 2021 te [plaatsnaam], waarbij hij als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van alcohol en drugs reed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich tijdig bij de politie heeft gemeld na het ongeval, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van een van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot een aanrijding met een fietsster, [slachtoffer], die zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een rijontzegging van 4 jaren. De uitspraak houdt rekening met de geslaagde mediation tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte zijn spijt betuigde en de fietsster hem vergaf. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003165-22
Parketnummer: 10-003316-21
Datum uitspraak: 2 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 4 jaren opgelegd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam],
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- op die [straatnaam] niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [slachtoffer], hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en/of
- frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
- als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen, zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed van cocaïne, MDMA en alcohol dat motorrijtuig heeft bestuurd;
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere breuken aan de ribbenkast met een longinklapping, een kniebreuk, een kuitbeenbreuk, een sleutelbeenontwrichting, een heiligbeenbreuk, een schaambeenbreuk, een miltbloeding, meerdere aangezichtsbreuken en bloed tussen de hersenen en de schedel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaatsnaam] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- op die [straatnaam] niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [slachtoffer],
hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en/of
- frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen;
2.
hij, op of omstreeks 1 januari 2021, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaatsnaam] op de [straatnaam], de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht en/of naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden die [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaatsnaam] een motorrijtuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol,
in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne en MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1.17 milligram alcohol per milliliter bloed, 46 mcg cocaïne en 40 mcg MDMA bedroeg,
in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 zal worden veroordeeld – rekening houdend met de geslaagde mediation - tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een verbod op alcohol- en drugsgebruik (te handhaven door controles). Tot slot heeft de advocaat-generaal ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 4 jaren gevorderd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – feit 2
Ingevolge artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 is strafvervolging tegen degene die de plaats van een ongeval heeft verlaten terwijl hij betrokken is bij dat verkeersongeval of dat verkeersongeval heeft veroorzaakt uitgesloten, indien deze binnen 12 uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een opsporingsambtenaar en daarbij zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens de identiteit van dat motorrijtuig bekend maakt.
Het hof leidt uit het dossier af dat het ongeval heeft plaatsgevonden omstreeks 07:30 uur op 1 januari 2021 en dat de verdachte zich omstreeks 08:00 uur, diezelfde dag, telefonisch heeft gemeld bij de politie. Ongeveer een kwartier later werd hij in zijn woning aangehouden, waarbij hij zijn identiteit en de identiteit van zijn motorrijtuig bekend heeft gemaakt.
Het hof stelt op grond daarvan vast dat de verdachte zich tijdig bij de politie bekend heeft gemaakt.
Het hof is derhalve van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairhij op
of omstreeks1 januari 2021 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend
en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheidte rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam],
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- op die [straatnaam] niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [slachtoffer], hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en
/of
- frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing
of aanrijdingis gekomen met die fietser,
- als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen, zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed van cocaïne, MDMA en alcohol dat motorrijtuig heeft bestuurd;
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere breuken aan de ribbenkast met een longinklapping, een kniebreuk, een kuitbeenbreuk, een sleutelbeenontwrichting, een heiligbeenbreuk, een schaambeenbreuk, een miltbloeding, meerdere aangezichtsbreuken en bloed tussen de hersenen en de schedel)
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
3.
hij op
of omstreeks1 januari 2021 te [plaatsnaam] een motorrijtuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd
of als bestuurder heeft doen besturen,na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne en MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en
/ofalcohol 1.17 milligram alcohol per milliliter bloed, 46 mcg cocaïne en 40 mcg MDMA bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging – feit 1
Samen met de rechtbank is het hof van oordeel dat vaststaat dat op 1 januari 2021 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Hierbij zijn de door de verdachte bestuurde personenauto en een fietsster, te weten [slachtoffer], betrokken. Volgens de verkeersongevallenanalyse (VOA) zijn de door de verdachte bestuurde personenauto en de fietsster frontaal met elkaar in aanrijding gekomen. De fietsster heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de VOA zijn geen externe omstandigheden naar voren gekomen die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ongeval: er waren geen rijtechnische gebreken of een infrastructurele oorzaak, er waren geen bijzondere weersomstandigheden en de wegsituatie was duidelijk en overzichtelijk. Ook was de fiets voorzien van fietsverlichting. De politie heeft in het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2021000677-7 beschreven dat op de tas van de fietsster, die op het plaats-delict is aangetroffen, een nog brandende fietslamp bevestigd was.
De verdachte is op 1 januari 2021 in zijn auto gestapt nadat hij op een nieuwjaarsfeestje was geweest. Uit de uitslag van het bloedonderzoek blijkt dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid alcohol, cocaïne en MDMA heeft genuttigd, telkens ruim boven de toegestane grenswaarden. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft volgens wetenschappelijk onderzoek te gelden dat bestuurders die onder invloed van een combinatie van drugs en alcohol aan het verkeer deelnemen, een aanzienlijk groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan de bestuurders die maar één middel hebben gebruikt.
Alles overwegend is hof is van oordeel dat het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het kan niet anders dan dat de verdachte onvoorzichtig is geweest en niet goed heeft opgelet toen hij over de [straatnaam] reed op
1 januari 2021. Hij had de fietsster kunnen en moeten zien. Het alcohol en drugsgebruik van de verdachte in die bewuste nacht heeft naar het oordeel van het hof in sterke mate bijgedragen aan zijn onvoorzichtigheid en oplettendheid. Anders dan de rechtbank komt het hof uit op aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid en niet op een zwaardere schuldvorm.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de vroege ochtend van Nieuwjaarsdag 2021 reed de verdachte met zijn auto op een rustige dijkweg. De verdachte was onderweg naar huis na een feestje. Hij was sterk onder invloed van alcohol en drugs.
In tegenovergestelde richting kwam [slachtoffer] aangefietst. Ook zij was onderweg naar huis, na een lange nachtdienst in een [instelling]. De verdachte heeft haar echter niet opgemerkt, en is frontaal met haar in botsing gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een heftig verkeersongeval. [Slachtoffer] heeft haar ernstige verwondingen slechts ternauwernood overleefd. Zij heeft een aantal weken in coma gelegen en aan haar zo geliefde onafhankelijkheid is definitief een einde gekomen. Ze is voor het leven getekend en zal altijd hulpbehoevend zijn. De dingen waar zij zo van houdt, zoals dansen, klussen en fietsen, zal ze zo goed als zeker nooit meer zonder hulp kunnen doen.
Ze was in haar rolstoel, vergezeld met haar dierbaren aanwezig ter terechtzitting in hoger beroep. Door en namens haar is een en ander nader belicht.
Haar sterke geest en doorzettingsvermogen heeft indruk gemaakt. Niet alleen op het hof, maar -en daarover straks meer- ook op de zeer schuldbewuste verdachte die deze onbegrijpelijke door hem bij een ander van het een op het andere moment veroorzaakte blijvende ellende maar amper kan verkroppen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en vaker, in 2013 voor het laatst, onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het zich in het dossier bevindende reclasseringsadviezen d.d. 12 november 2021 en
28 september 2023. Blijkens het rapport van 28 september 2023 ziet de reclassering in het middelengebruik van de verdachte ten tijde van het delict een direct delictgerelateerde factor. De verdachte heeft, ondanks dat hij bekend was met het feit dat rijden onder invloed niet is toegestaan en zich bewust was van de gevolgen op zijn rijvaardigheid, er toch voor gekozen de auto in te stappen. Het psychosociaal functioneren wordt daarom door de reclassering als direct delictgerelateerde factor beschouwd. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte nog middelen gebruikt. De reclassering ziet wegens tijdsverloop en de lopende hulpverlening in vrijwillig kader, geen noodzaak tot het adviseren van justitiële interventies om het recidive gevaar, dat als laag-gemiddeld wordt ingeschat, te beperken. De reclassering ziet in het opleggen van een (langdurige) gevangenisstraf risico’s, omdat de verdachte hierbij de stabiliteit op het gebied van werk, huisvesting en financiën verliest en het reeds ingezette behandeltraject voor zijn psychosociaal functioneren wordt onderbroeken en mogelijk beëindigd. De reclassering ziet noodzaak in het voortzetten van zijn behandeling. Voorts wordt de verdachte door de reclassering in staat geacht een taakstraf uit te voeren, zolang er rekening wordt gehouden met lichamelijk (hart-)klachten en de werktijden van de verdachte. Ook wordt hij in staat geacht financiële sancties te bekostigen.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof – op de voet van het bepaalde in artikel 51h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – voorts rekening met het feit dat de verdachte in is gegaan op de mogelijkheid van mediation.
De mediation tussen de verdachte en [slachtoffer] is geslaagd, zoals blijkt het de slotovereenkomst mediation van 12 januari 2024 die van het dossier deel uitmaakt. Partijen hebben gesproken met elkaar en de verdachte heeft ten volle zijn spijt betuigd en de feiten erkend. [Slachtoffer] heeft de verdachte vergeven en bij herhaling aangegeven dat zij wenst dat de verdachte niet naar de gevangenis hoeft. Zij heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd en toegelicht. Ook haar raadsman heeft toen gepleit voor een strafmodaliteit die -voor zover mogelijk- juist [slachtoffer] ten goede zou kunnen komen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof veel waarde gehecht aan de uitkomst van deze mediation tussen verdachte en [slachtoffer] als primair betrokkenen in deze strafzaak. Maar vooral ook aan de vergevingsgezinde houding van [slachtoffer] die zij aan verdachte heeft geschonken. Ze heeft als het ware toestemming gegeven aan de verdachte om door te leven, zijn leven weer op te pakken en binnen zijn mogelijkheden van betekenis te zijn voor anderen.
Ook is duidelijk dat de verdachte worstelt met diepgaande schuldgevoelens. Hij heeft meermalen aangegeven om alles binnen zijn mogelijkheden te doen om [slachtoffer] te (blijven) helpen.
Deze omstandigheden maken dat het hof bij de strafoplegging zal afwijken van het uitgangspunt dat bij dergelijke bewezenverklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde is. Het hof sluit daarbij ook aan bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een rijontzegging van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Het hof acht het noodzakelijk dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarden ook de meldplicht en een verdovende middelen- en alcoholverbod dient te worden opgelegd, alsmede controles door de reclassering daarop. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich daaraan te willen onderwerpen.
Tot slot nog dit. Het is uit de mediationovereenkomst en de verklaring van verdachte op de zitting in hoger beroep duidelijk geworden dat verdachte er op staat [slachtoffer] te compenseren. [Slachtoffer] zou het erg op prijs stellen als verdachte voor haar een passende (lichtgewicht) rolstoel zou betalen. Een strafmodaliteit waarbij dat concreet wordt vastgesteld is echter, wegens gebrek aan voldoende informatie daaromtrent, moeilijk voldoende specifiek te bepalen.
Het hof geeft de verdachte in overweging dat het hem natuurlijk vrij staat om, los van de strafrechtelijke afwikkeling van deze zaak, teneinde zijn woorden gestand te doen op eigen initiatief vrijwillig uitvoering daaraan te geven. Daartoe kan hij, zoals ter zitting besproken, contact opnemen met haar raadsman.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat het de verdachte verboden is gedurende de volledige proeftijd verdovende middelen/alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, ademanalyse of urineonderzoek;
- dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij de Stichting Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. F.W. van Lottum en mr. A.H.T. de Haas, in bijzijn van de griffier mr. L.W.J. Cramer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2024.
Mr. A.H.T. de Haas is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.