ECLI:NL:GHDHA:2024:2608

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
22-001190-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake bedreigingen en mishandelingen in GGZ-instellingen met betrekking tot terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2024. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege vanwege meerdere bedreigingen en mishandelingen jegens personeel van GGZ-instellingen. Het hof heeft het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de argumenten van de verdediging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en beledigingen van medewerkers van de GGZ-instellingen, wat leidde tot een onhoudbare situatie voor het personeel. De rechtbank had eerder al een tbs-maatregel opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een ongemaximeerde tbs-maatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had, en dat de veiligheid van anderen eiste dat de maatregel werd opgelegd. Het hof heeft de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd voor een maximale duur van vier jaar, en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot schadevergoeding van € 400,00 is toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de noodzaak van behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001190-24
Parketnummers: 09-233790-23 (DV I) en
10-098002-21 (DV II), gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg
Datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is aan de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts heeft de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-233790-23:
1.
hij op of omstreeks 7 september 2023 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard slachtoffer heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] (werkzaam als verpleegkundige op de [kliniek]) indringend en boos aan te kijken en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Jij begrijpt nu wel dat jij op mijn dodenlijst terecht bent gekomen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] (werkzaam als persoonlijk begeleider op de afdeling Forensisch High Intensive Care van [kliniek]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] met geïrriteerde stem dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ga een priem in je hart steken" en/of "Ik kan niet wachten totdat ik met een priem in je hart kan steken,"
- " Ik ga een bom onder je auto plaatsen,"
- " Ik ga je sowieso iets aandoen als je het niet in de gaten hebt" en/of
- " Ik ga je gezin kapot maken," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 16 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] (werkzaam als arts bij [kliniek]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen
- " Jij staat op mijn lijst,"
- " Ik sla je kankerkop van je lijf" en/of
- " Gecondoleerd met je collega," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te ‘s-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer 4] (werkzaam als verpleegkundige bij [kliniek]) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (met kracht) (meermalen) in/tegen het gezicht te slaan/stompen;
5.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 5] (werkzaam als arts bij [kliniek]), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door die [slachtoffer 5] in (de richting van) het gezicht, althans tegen zijn pantalon en/of colbert te spugen;
Zaak met parketnummer 10-098002-21:1.
hij op of omstreeks 7 april 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder nummer 20644413 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb zo'n zin om jouw hoofd te bewerken met een stoel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder NN PL1700 O 201130 1427, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder NN PL1700 O 201124 1317 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "ik wil het liefste je keel doorsnijden en ook je hoofd...", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of daarbij een beweging te maken alsof hij het hoofd van het slachtoffer oppakte en van zijn/haar romp tilde;
4.
hij op of omstreeks 27 november 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk [slachtoffer 6], in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;
5.
hij op of omstreeks 27 november 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard een ambtenaar, [slachtoffer 6] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze tegen de knie te schoppen/trappen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof stelt met de rechtbank vast dat het dossier ten aanzien van de belediging van [slachtoffer 5] (parketnummer 09-233790-23, feit 5) en de belediging van NN PL1700 O 201130 1427 (parketnummer 10-098002-21, feit 2) geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging bevat.
Ingevolge artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) vindt de vervolging van een verdachte ter zake belediging, strafbaar gesteld krachtens artikel 266 Sr, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging.
Het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv), kan ook worden aangenomen indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het enkele feit dat namens de klager aangifte is gedaan, is evenwel ontoereikend om die bedoeling aan te nemen.
Blijkens vaste jurisprudentie kan bij het ontbreken van een formele klacht desondanks vervolging mogelijk blijven indien de wens tot vervolging van een klachtgerechtigde op andere feiten en omstandigheden kan worden gebaseerd. Van die wens moet gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het
gepleegde feit zijn gebleken. Doorslaggevend is daarbij of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het destijds de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer was dat het openbaar ministerie vervolging zou instellen tegen de verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 09-233790-23, feit 5
In het dossier bevindt zich een aangifte van [teammanager], teammanager bij [kliniek], waarin zij aangifte doet van belediging van een collega [slachtoffer 5], arts bij [kliniek]. [teammanager] heeft bij haar aangifte uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging over te gaan.
Op 23 februari 2023 is [slachtoffer 5] als getuige gehoord. In het verhoor verklaart hij dat de belediging – spugen in zijn gezicht - grote impact op hem heeft gehad en dat er sprake is van een patroon van stelselmatige intimatie, belediging en bedreiging van personeel van [kliniek] door de verdachte. [slachtoffer 5] heeft vervolgens op 27 november 2023 een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
Uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten blijkt voldoende dat [slachtoffer 5] tijdens het verhoor als getuige op 23 februari 2023 de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld, zodat naar het oordeel van het hof aan het klachtvereiste is voldaan.
Ten aanzien van parketnummer 10-098002-21, feit 2
In het dossier bevindt zich een aangifte van [hoofd behandeling], hoofd behandeling bij [kliniek], waarin hij aangifte doet van meerdere feiten gericht tegen medewerkers van [kliniek], waaronder de belediging – door spugen in het gezicht - van NN PL1700 O 201 130 1427. Op 30 november 2020 is NN PL1 700 O 201 130 1427 als slachtoffer gehoord waarin hij/zij onder meer verklaart dat hij/zij heel boos was en zich heel vies voelde. In het kader van slachtofferzorg heeft NN PL1700 O 201130 1427 in hetzelfde verhoor kenbaar gemaakt dat hij/zij wenst te worden geïnformeerd over het verloop van de afdoening van de strafzaak en door schadebemiddeling of voeging de schade wenst te verhalen in het strafproces.
Uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten blijkt voldoende dat slachtoffer NN PL1700 O 201130 1427 ten tijde van het slachtofferverhoor de bedoeling had dat een
vervolging zou worden ingesteld. Daarbij is van belang dat het slachtoffer heeft aangegeven dat hij/zij wenst de schade te verhalen in het strafproces, dat het slachtoffer niet daadwerkelijk een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend staat daaraan niet in de weg.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat aan de verdachte de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, waarbij bepaald zal worden dat deze niet aan een maximumperiode is gebonden, en dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-233790-23:1.
hij op
of omstreeks7 september 2023 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaard[slachtoffer 1]
(werkzaam als verpleegkundige op de [kliniek])heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1]
(werkzaam als verpleegkundige op de [kliniek])indringend en boos aan te kijken en
/ofdaarbij dreigend de woorden toe te voegen "Jij begrijpt nu wel dat jij op mijn dodenlijst terecht bent gekomen"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks13 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] (werkzaam als persoonlijk begeleider op de afdeling Forensisch High Intensive Care van [kliniek]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] met geïrriteerde stem dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ga een priem in je hart steken"
en/of "Ik kan niet wachten totdat ik met een priem in je hart kan steken,"
- " Ik ga een bom onder je auto plaatsen,"
- " Ik ga je sowieso iets aandoen als je het niet in de gaten hebt" en
/of
- " Ik ga je gezin kapot maken
,"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks16 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] (werkzaam als arts bij [kliniek]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen
- " Jij staat op mijn lijst,"
- " Ik sla je kankerkop van je lijf" en/of
- " Gecondoleerd met je collega,"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op
of omstreeks21 maart 2023 te ‘s-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer 4] (werkzaam als verpleegkundige bij [kliniek]) gedurende
en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (met kracht)
(meermalen
) in/tegen het gezicht te slaan
/stompen;
5.
hij op
of omstreeks13 december 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 5] (werkzaam als arts bij [kliniek]), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door die [slachtoffer 5] in (de richting van) het gezicht, althans tegen zijn pantalon en/of colbert te spugen.
Zaak met parketnummer 10-098002-21:1.
hij op
of omstreeks7 april 2020 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaardhet slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder nummer 20644413 heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb zo'n zin om jouw hoofd te bewerken met een stoel"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks18 augustus 2020 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaardopzettelijk het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder NN PL1700 O 201130 1427, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;
3.
hij op
of omstreeks19 augustus 2020 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaardhet slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder NN PL1700 O 201124 1317 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "ik wil het liefste je keel doorsnijden en ook je hoofd...",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,en
/ofdaarbij een beweging te maken alsof hij het hoofd van het slachtoffer oppakte en van zijn/haar romp tilde;
4.
hij op
of omstreeks27 november 2020 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaardopzettelijk [slachtoffer 6]
, in haar tegenwoordigheid,door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;
5.
hij op
of omstreeks27 november 2020 te Poortugaal
, gemeente Albrandswaard een ambtenaar,[slachtoffer 6]
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bedieningheeft mishandeld door deze tegen de knie te
schoppen/trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging t.a.v. de bestanddelen ‘een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ en ‘een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (hierna kortweg ook: ‘ambtenaar in functie’)
Het hof ziet zich, evenals de rechtbank, gesteld voor de vraag of de in de tenlastelegging genoemde verpleegkundigen, in loondienst bij [kliniek] dan wel daar als ZZP'er werkzaam, moeten worden aangemerkt als ambtenaren in de zin van de artikelen 180 en 304 Sr. In de rechtspraak wordt uitgegaan van een ruime opvatting voor het strafrechtelijke begrip van ambtenaar. Volgens de Hoge Raad wordt onder ‘ambtenaar’ ook begrepen ‘degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd' (HR 17 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:32).
De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. De verpleegkundigen die deze taak uitvoeren, zijn op het moment dat zij zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, aan te merken als ambtenaren in de zin van de artikelen 180 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht van belang dat de inhoud en de reikwijdte van de taken van die verpleegkundigen in het kader van de Wvggz van overheidswege zijn bepaald. Hun werkzaamheden zijn onder meer gebaseerd op het maatschappelijk belang om ernstig nadeel voor de betrokkene (de verdachte) zelf te voorkomen en om te voorkomen dat door het gedrag van de opgenomen patiënten de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar komt. Hun werkzaamheden worden verder uitgevoerd onder toezicht en controle van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Weliswaar is dit extern toezicht, die omstandigheid laat onverlet dat de IGJ over vergaande bevoegdheden beschikt betreffende het bestuur van en toezicht op een zorginstelling. De omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen deze verpleegkundigen en hun werkgever geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter heeft, doet, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, niet ter zake. De privaatrechtelijk georganiseerde wijze van het leveren van verplichte en gedwongen zorg is het gevolg van democratisch genomen besluiten over de uitoefening van overheidstaken. Aan de functie van een verpleegkundige die haar of zijn functie uitoefent in het kader van de Wvggz kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.
Uit het strafdossier blijkt dat de rechtbank op
11 januari 2023 een aansluitende zorgmachtiging heeft verleend op grond van artikel 67 van de Wvggz en heeft bepaald dat deze machtiging geldt tot en met 14 januari 2024.
Gelet hierop kan voor de pleegdatum van 21 maart 2023 het bestanddeel ambtenaar in functie van de onder feit 4 in de zaak met parketnummer 09-233790-23 ten laste gelegde mishandeling bewezen worden verklaard.
Dit geldt niet voor dat bestanddeel van de onder feit 5 in de zaak met parketnummer 10-098002-21 ten laste gelegde mishandeling. Het strafdossier bevat geen bewijs voor de conclusie dat ten aanzien van de verdachte ook in 2020 een zorgmachtiging was verleend. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde verpleegkundige niet wordt aangemerkt als ambtenaar in de zin van de artikelen 180 en 304 Sr, omdat deze verpleegkundige niet is aangesteld onder (direct) toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid. Daarvan wordt de verdachte vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 5 bewezenverklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Het in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Het in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 4 bewezenverklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Het in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 5 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De op te leggen maatregel
In eerste aanleg is door de rechtbank aan de verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege opgelegd. In hoger beroep is door de advocaat-generaal wederom oplegging van die maatregel gevorderd. De verdediging heeft – mede met het oog op de proportionaliteit van de maatregel in relatie tot de aard van de bewezen verklaarde feiten – oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden bepleit.
De verdachte heeft zich in de instellingen waar hij heeft verbleven schuldig gemaakt aan een tiental feiten, waaronder bedreiging, belediging en mishandeling jegens het verzorgend personeel van die instellingen. De instellingsmedewerkers hebben de incidenten als zeer bedreigend ervaren. De overlast die de verdachte met zijn gedrag veroorzaakt was dusdanig ernstig dat drie instellingen een zogeheten carrousel hebben ingericht, waardoor de verdachte telkens gedurende een beperkte periode in één van de deelnemende instellingen verbleef en daarna doorschoof naar een andere deelnemende instelling. Hierdoor werd het personeel ontlast en hoefden zij niet voortdurend bedacht te zijn op het in hun ogen onberekenbare gedrag van de verdachte jegens hun persoon.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 20 november 2024, blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, voornamelijk gericht tegen beroepsbeoefenaars. De verdachte heeft al diverse straffen en maatregelen opgelegd gekregen, waaronder een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en in februari 2016 een gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging. De onderhavige feiten zijn na afloop van die tbs-maatregel op 17 maart 2020 gepleegd.
Het hof heeft kennis genomen van de Pro Justitiarapportages van 2 januari 2024, opgemaakt door psychiater dr. J. van der Meer, en van 10 januari 2024, opgemaakt door psycholoog drs. T. ’t Hoen. Beide deskundigen rapporteren dat bij de verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De psycholoog voegt daaraan
toe dat bij de verdachte sprake is van cluster-B-persoonlijkheidstrekken in de vorm van antisociale en narcistische trekken. Een persoonlijkheidsstoornis kan niet worden vastgesteld noch worden uitgesloten. De vastgestelde stoornissen beïnvloedden de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater merkt op dat name de negatieve verschijnselen van de stoornissen bij de verdachte op de voorgrond stonden ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast waren er ook nog restverschijnselen van de eerdere manische psychose in de vorm van verhoogd associatief denken en (mogelijk) enige paranoïdie die zich met name uitte in achterdocht naar zijn behandelaren. Door beide deskundigen wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het recidiverisico, zonder nadere interventie, in als hoog. Een langdurige, klinische, behandeling is wat de psycholoog betreft noodzakelijk. De psychiater acht het beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) niet nodig en adviseert om te laten onderzoeken of terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk is. Daarbij wordt gewezen op het voordeel dat de verdachte hiermee nog in enige mate wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. De psycholoog adviseert om, indien de strafmaat dit toelaat, de behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats te laten vinden. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren uitdrukkelijk om de behandeling niet in de vorm van een zorgmachtiging of een voorwaardelijk strafdeel plaats te laten vinden.
Het hof stelt vast dat vijf van de bewezenverklaarde feiten kunnen worden gekwalificeerd als een misdrijf zoals omschreven in artikel 285, eerste lid, Sr, expliciet genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2, Sr. Dat geldt eveneens voor de mishandeling van de ambtenaar in functie. Waar het misdrijf van mishandeling wegens de strafbedreiging van drie jaren niet aan de tbs-maatregel ten grondslag kan liggen, kan de hier bewezenverklaarde variant dat wel. Ook dat feit ligt aan de op te leggen maatregel ten grondslag.
Ook aan de overige vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan: uit de Pro Justitiarapportages volgt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. De bevindingen van de deskundigen maken ook voldoende duidelijk dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is om de kans op herhaling te beperken.
Ten aanzien van de door de verdediging bepleite oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden, overweegt het hof als volgt.
Uit het reclasseringsadvies van 23 februari 2024 en hetgeen door de deskundige L. Kanters ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gebracht volgt dat de reclassering de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet uitvoerbaar acht. De reclassering ziet een hoog risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden. Volgens de reclassering is de verdachte een man die tegenstrijdig, maar overwegend negatief staat ten aanzien van voorwaarden en hulpverlening. De verdachte wenst zich aan meerdere besproken voorwaarden niet te houden.
In hoger beroep heeft het hof de reclassering alsnog opdracht gegeven de mogelijkheid te onderzoeken om aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft hierover gerapporteerd in het advies van 29 november 2024. Deskundige A. Bles heeft dit rapport ter terechtzitting in hoger beroep van
5 december 2024 nader toegelicht. De reclassering komt in dit rapport niet tot een ander advies dan reeds volgt uit het reclasseringsadvies van 23 februari 2024. Hoewel de verdachte in het gesprek van 7 november 2024 met de reclassering heeft aangegeven zich ten volle te zullen inzetten voor de voorwaarden zoals gesteld, de klinische opname, het middelenverbod en het verbod op reizen naar het buitenland te accepteren, lijkt dit met name ingegeven door het feit dat de verdachte koste wat het kost de door de rechtbank opgelegde maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging wil voorkomen. Nu het de verdachte echter aan ziekte-inzicht en besef ontbreekt, hij zijn handelen onvoldoende kan controleren, en ook uit informatie van zowel PPC Scheveningen als PPC Vught blijkt dat er in de afgelopen periode niets wezenlijks veranderd is in zijn gedrag, concludeert de reclassering dat een tbs met voorwaarden niet haalbaar is. De reclassering adviseert dan ook negatief ten aanzien van een tbs met voorwaarden en geeft aan dat enkel binnen het kader van de dwangverpleging ervoor kan worden gezorgd dat er sprake is van continuïteit van behandeling, dat resocialisatie op lange termijn wordt gewaarborgd en dat deze stapsgewijs kan worden toegepast.
Gelet op de hiervoor aangehaalde onderbouwing van de deskundigen alsmede op de adviezen van de reclassering, acht het hof, alles afwegend, het kader van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege het enige passende kader, waar zowel de verdachte als de maatschappij baat bij heeft.
Bij oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege dient op de voet van artikel 38e Sr tot uitdrukking te worden gebracht of de maatregel is opgelegd ter zake van misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (hierna: geweldsmisdrijf). Dat is vooral van belang nu de feiten die de oplegging van de maatregel dragen voornamelijk bedreigingen betreffen, die niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als zo’n geweldsmisdrijf.
Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, de bewezenverklaarde feiten dergelijke geweldsmisdrijven opleveren, kunnen deze naar het oordeel van het hof – nu de bedreigingen op zichzelf beschouwd niet werden voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door ander agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde personen - niet zonder meer als geweldsmisdrijven worden aangemerkt.
De totale duur van de maatregel zal om die reden dan ook worden gemaximeerd nu geen sprake is van veroordeling voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal de periode van vier jaren dan ook niet te boven kunnen gaan.
Geen oplegging van de maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr
De advocaat-generaal heeft oplegging van de maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd. Het reclasseringsadvies d.d. 23 februari 2024 strekte (onder meer) daartoe. Het hof zal deze maatregel niet opleggen omdat onvoldoende precies te voorzien valt hoe de situatie er na afloop van de gemaximeerde tbs zal uitzien en wat dan de toegevoegde waarde van deze toezichtsmaatregel is. Daar komt bij dat er, na ommekomst van de tbs-termijn, hoe dan ook een op maat gesneden vervolg zal moeten komen. Bij de totstandkoming daarvan zal er ongetwijfeld aandacht zijn voor de aspecten die anders binnen het toezichtskader aan de orde zouden komen.
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 5]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 5] zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist overeenkomstig de door de raadsvrouw overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 5 bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, tot een bedrag van € 400,00, zodat dat bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, zal worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 63, 266, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 10-098002-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteldvoor de duur van maximaal vier jaren en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-233790-23 onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
13 december 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. G.C. Haverkate en mr. E.A. Poppe-Gielesen, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2024.