ECLI:NL:GHDHA:2024:2601

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
BK-24/572
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen belastingaanslag voor fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Rechtbank Den Haag, die op 3 april 2024 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De zaak betreft een belastingaanslag voor fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting, waarbij de Inspecteur op 2 februari 2023 een rekening heeft gestuurd voor het tijdvak van 5 februari 2023 tot en met 4 mei 2023. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur ongegrond verklaard op 12 april 2023. Hierna heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 25 mei 2023, en dat het beroepschrift pas op 7 juni 2023 was ontvangen, wat te laat was. De belanghebbende had geen gronden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank op goede gronden het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/572

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 april 2024, nummer SGR 23/4411.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft op 2 februari 2023 een rekening aan belanghebbende gestuurd voor het betalen van fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting. De rekening ziet op het tijdvak van 5 februari 2023 tot en met 4 mei 2023 (de rekening).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2023 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de rekening ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024, 22 oktober 2024 en op 30 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn ook de zaken met de nummers BK-24/290, BK-24/569, BK-24/575 en BK-24/580 behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd en overgelegd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 12 april 2023.
2.2.
Het beroepschrift is op 7 juni 2023 door de Rechtbank ontvangen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het beroepschrift buiten de termijn en dus te laat is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk en wordt het niet inhoudelijk behandeld.
4. De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 12 april 2023 (de bestreden uitspraak op bezwaar). Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de bestreden uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 25 mei 2023. Het beroepschrift is op 7 juni 2023 door de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
5. Eiseres heeft bovengenoemde data niet weersproken.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de indiener van het beroepschrift redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden.
7. Eiseres heeft zich, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt gesteld dat van overschrijding van de beroepstermijn geen sprake is omdat een eerder door haar in een andere zaak ingediend beroepschrift met dagtekening 10 april 2023, door de rechtbank ontvangen op 11 april 2023, moet worden geacht ook te zijn gericht tegen de bestreden uitspraak op bezwaar.
8. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist en is van oordeel dat eiseres geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding heeft gegeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het eerder door eiseres ingediende beroepschrift met dagtekening 10 april 2023 niet worden geacht te zijn gericht tegen de bestreden uitspraak op bezwaar. In dat beroepschrift wordt de bestreden uitspraak op bezwaar noch het desbetreffende tijdvak van de in bezwaar bestreden rekening genoemd.
10. Dat eiseres redelijkerwijs niet in staat was tegen de bestreden uitspraak op bezwaar tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, is gesteld noch gebleken. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar.
11. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof het volgende.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat haar conceptberoep van 10 april 2023 inzake de rekening fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting over de periode 5 november 2022 tot en met 4 februari 2023 op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 6:19 Awb mede is gericht op toekomstige besluiten van de Belastingdienst, waaronder onderhavige uitspraak op bezwaar van 12 april 2023. Dit betekent dat het beroepschrift niet buiten de termijn is ingediend, aldus belanghebbende.
5.3.
Het standpunt van belanghebbende faalt. Het conceptberoep van 10 april 2023 ziet op een rekening over een ander tijdvak dan de onderhavige rekening en heeft dus betrekking op een andere geldschuld. Dit betekent dat reeds daarom geen sprake is van een bijkomende beschikking in de zin van artikel 4:125 Awb. Daarnaast is geen sprake van een intrekking, wijziging of vervanging van het door belanghebbende in het conceptberoep van 10 april 2023 bestreden besluit, zodat ook een beroep op artikel 6:19 Awb faalt.
5.4.
Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, A. van Dongen en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.