ECLI:NL:GHDHA:2024:260
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voogdij bij pleegmoeder ondanks advies van de Raad voor de Kinderbescherming om de GI met de voogdij te belasten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De pleegmoeder, die al geruime tijd voor de kinderen zorgt, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd is benoemd. De rechtbank had het ouderlijk gezag van de vader beëindigd, maar de pleegmoeder verzocht het hof om haar de voogdij toe te kennen, omdat zij een stabiele opvoedsituatie biedt en de minderjarigen een sterke band met haar hebben.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds het overlijden van hun moeder in 2020 bij de pleegmoeder verblijven en dat zij goed gedijen in haar zorg. De vader van de minderjarigen, die niet de biologische vader is, heeft zich echter volledig afzijdig gehouden en heeft geen contact met de kinderen onderhouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de GI met de voogdij te belasten, maar het hof oordeelt dat het belang van de minderjarigen in dit geval beter gediend is met de pleegmoeder als voogd.
Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en benoemt de pleegmoeder tot voogd over de minderjarigen, met ingang van de datum van de beschikking. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof benadrukt dat de pleegmoeder openstaat voor contact tussen de vader en de minderjarigen, maar dat de verantwoordelijkheid voor het contact bij de vader ligt. De pleegmoeder heeft de bereidheid getoond om samen te werken aan het herstel van het contact, maar het hof concludeert dat de voogdij bij de pleegmoeder moet liggen, gezien de huidige situatie en de wensen van de minderjarigen.