ECLI:NL:GHDHA:2024:260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.327.767/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij bij pleegmoeder ondanks advies van de Raad voor de Kinderbescherming om de GI met de voogdij te belasten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De pleegmoeder, die al geruime tijd voor de kinderen zorgt, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd is benoemd. De rechtbank had het ouderlijk gezag van de vader beëindigd, maar de pleegmoeder verzocht het hof om haar de voogdij toe te kennen, omdat zij een stabiele opvoedsituatie biedt en de minderjarigen een sterke band met haar hebben.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds het overlijden van hun moeder in 2020 bij de pleegmoeder verblijven en dat zij goed gedijen in haar zorg. De vader van de minderjarigen, die niet de biologische vader is, heeft zich echter volledig afzijdig gehouden en heeft geen contact met de kinderen onderhouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de GI met de voogdij te belasten, maar het hof oordeelt dat het belang van de minderjarigen in dit geval beter gediend is met de pleegmoeder als voogd.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en benoemt de pleegmoeder tot voogd over de minderjarigen, met ingang van de datum van de beschikking. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof benadrukt dat de pleegmoeder openstaat voor contact tussen de vader en de minderjarigen, maar dat de verantwoordelijkheid voor het contact bij de vader ligt. De pleegmoeder heeft de bereidheid getoond om samen te werken aan het herstel van het contact, maar het hof concludeert dat de voogdij bij de pleegmoeder moet liggen, gezien de huidige situatie en de wensen van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.327.767/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 23-200
zaaknummer rechtbank : C/10/651777
beschikking van de meervoudige kamer van 7 februari 2024
inzake
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat mr. M.S. Polat te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
gevestigd te Eindhoven,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de gecertificeerde instelling,
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam,
- [de bijzonder curator] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De pleegmoeder is op 22 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft bij brief van 15 september 2023 aangegeven mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Voorts zijn bij het hof ingekomen:
- een briefrapportage van de zijde van de gecertificeerde instelling van 6 december 2023, ingekomen op 8 december 2023.
- een e-mail van de zijde van de vader van 11 december 2023.
2.4.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad: [vertegenwoordiger raad] ;
- namens de gecertificeerde instelling: [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 1] en [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling 2] ;
- de bijzondere curator.
Bijzondere toegang tot de zitting is verleend aan de echtgenoot van de pleegmoeder.
De vader en zijn advocaat zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Tijdens het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en wijlen de moeder (overleden op 17 mei 2020) zijn uit de moeder geboren:
[minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en;
[minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen: de minderjarigen.
De vader is niet de biologische vader van de minderjarigen.
3.3
De minderjarigen staan sinds 28 januari 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling. Zij verblijven sinds het overlijden van de moeder bij de pleegmoeder, de zus van moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarigen beëindigd en daarbij de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over de minderjarigen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het zelfstandig verzoek van de pleegmoeder om te bepalen dat haar de voogdij over de minderjarigen toekomt, is afgewezen.
4.2
De pleegmoeder verzoekt het hof, het hof begrijpt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdes en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
I. de verzoeken van de raad om de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij over de minderjarigen alsnog af te wijzen;
II. te bepalen dat de pleegmoeder de voogdij over de minderjarigen toekomt en de griffier te
gelasten deze aantekening op te nemen in het gezagsregister.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de gecertificeerde instelling dan wel de pleegmoeder moet worden belast met de voogdij over de minderjarigen.
5.2
Ingevolge artikel 1:275 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank, indien na beëindiging van het gezag van een ouder de andere ouder het gezag voortaan niet alleen uitoefent, een voogd over de minderjarige. Het derde lid van genoemd artikel geeft aan dat in geval van beëindiging van het gezag op verzoek van de pleegouders de rechtbank bij voorkeur tot voogd benoemt, degenen, dan wel degene, die op het tijdstip van het verzoek de minderjarige ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed, mits dezen bevoegd zijn tot de voogdij.
5.3
Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
5.4
Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarigen er thans in is gelegen dat de voogdij komt te liggen bij de pleegmoeder, die hen al langere tijd feitelijk verzorgt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5
De minderjarigen hebben in 2020 een groot verlies geleden door het overlijden van hun moeder. Zij zijn daarna opgevangen door de pleegmoeder (de zus van de moeder) en haar man, bij wie zij sindsdien verblijven. Vast staat dat de pleegmoeder de minderjarigen een stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie biedt en dat de minderjarigen en de pleegmoeder een hechte band met elkaar hebben. De minderjarigen ontwikkelen zich goed bij de pleegmoeder. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het toekomstperspectief van de minderjarigen bij de pleegmoeder ligt. De netwerkpleegzorgscreening is inmiddels verricht en positief afgesloten.
5.6
Het enige, en ook wezenlijke, punt van zorg is dat de verhouding tussen de pleegmoeder en de vader nog steeds is verstoord – wat tot gevolg heeft dat de minderjarigen de vader sinds april 2023 niet meer hebben gezien. Reden waarom de raad het standpunt inneemt dat het in het belang van de minderjarigen is om de voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling, die als neutrale derde kan onderzoeken of contact tussen de vader en de minderjarigen mogelijk is. Het hof deelt de visie van de raad dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij met de vader een goede band kunnen onderhouden en dat de vader, met wie de minderjarigen hun verleden samen met de moeder hebben gedeeld, een belangrijke rol in hun verdere leven speelt, ook voor hun identiteitsontwikkeling en rouwverwerking. Duidelijk is echter geworden dat de vader zich al langere tijd volledig afzijdig houdt. De vader is in de onderhavige procedure ook niet ter zitting verschenen. Bij monde van zijn advocaat heeft hij laten weten dat hij niet wil dat de pleegmoeder, maar gecertificeerde instelling met de voogdij over de minderjarigen wordt belast.
5.7
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard dat het tot op heden niet is gelukt de vader te bewegen om te komen tot contact met de minderjarigen of een gesprek met de pleegmoeder. De vader weigert alle door de gecertificeerde instelling geboden hulp en heeft aan de gecertificeerde instelling te verstaan gegeven dat hij niet zal meewerken aan - zoals de gecertificeerde instelling ter zitting formuleerde - ‘dat wat nodig is’. Ook de bijzondere curator is het bij herhaling niet gelukt om met de vader in contact te treden. Het hof heeft begrip voor de emoties en persoonlijke gevoelens van de vader die hem kennelijk tot deze keuze brengen, maar het hof is tegelijkertijd van oordeel dat de vader een eigen verantwoordelijkheid jegens de minderjarigen heeft om er voor hen als vader te zijn. Te meer nu de minderjarigen, die inmiddels 17 en 14 jaar zijn en steeds meer hun eigen leven gaan leiden, ook behoefte hebben aan contact met hem. Door helemaal niets te doen, is het contact met de minderjarigen in een vacuüm terechtgekomen.
5.8
De pleegmoeder benadrukt dat zij open staat voor contact tussen de vader en de minderjarigen. Zij toont zich ook bereid om het contact tussen de vader en de minderjarigen te stimuleren. Aan de pleegzorgbegeleiding – die nog op gang moet worden gebracht – zullen de pleegmoeder en haar huidige partner hun volledige medewerking verlenen. Volgens de bijzondere curator heeft de pleegmoeder in de afgelopen periode een groei doorgemaakt en is zij bereid de samenwerking met de vader voor een goed contact met de minderjarigen aan te gaan.
5.9
Gelet op de periode die inmiddels is verstreken, waarin de vader, ondanks herhaalde pogingen daartoe van de gecertificeerde instelling en de bijzondere curator op geen enkele wijze heeft laten zien dat hij een opening biedt voor contact met de minderjarigen, acht het hof het niet langer aangewezen om de voogdij te laten bij de gecertificeerde instelling, alleen omwille van het contactherstel tussen de vader en minderjarigen. Het hof acht het in het belang van de minderjarigen om de kwestie over de voogdij te scheiden van het contact met de vader en thans te beleggen bij de pleegmoeder. In het kader van de pleegzorgbegeleiding kan dan gewerkt worden aan het tot stand brengen van het contact tussen de vader en de minderjarigen. Het beleggen van de voogdij bij de pleegmoeder doet recht aan de huidige en bestendige opvoedsituatie van de minderjarigen bij de pleegmoeder en is bovendien ook hun eigen wens.
5.1
Het hof zal dan ook de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en bepalen dat de benoeming van de pleegmoeder tot voogd de datum van deze beschikking als ingangsdatum heeft en het verzoek van de pleegmoeder om met de voogdij te worden belast, met ingang van heden alsnog toewijzen.

6.De slotsom

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek in hoger beroep van de pleegmoeder toe met ingang van de datum van deze beschikking;
bepaalt dat het in eerste aanleg toegewezen verzoek van de raad om de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij over de minderjarigen, met ingang van heden wordt afgewezen,
benoemt [de pleegmoeder] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , Nigeria, met ingang van de datum van deze beschikking tot voogd over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, A.E Sutorius-van Hees en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 7 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.