5.1.Belanghebbende onderscheidt vier tijdvakken:
I. Vanaf aanschaf van de auto door het bedrijf van de vader van belanghebbende tot het moment dat belanghebbende zich inschreef op het adres van haar ouders in [buitenlandse plaats] in [buitenland] (5 januari 2018 tot en met 16 september 2018);
II. Vanaf het moment dat belanghebbende zich inschreef bij haar ouders in [buitenlandse plaats] tot zij zich weer vestigde bij haar gezin in Nederland (17 september 2018 tot eind augustus 2019);
III. De periode waarover belanghebbende erkent feitelijk over de auto in Nederland te hebben beschikt (eind augustus 2019 tot 27 december 2021);
IV. De periode waarover belanghebbende feitelijk over de auto heeft beschikt en in Nederland motorrijtuigbelasting heeft betaald (vanaf 27 december 2021).
Tijdvak IV maakt geen deel uit van de onderhavige procedure. Voor tijdvak III is niet in geschil dat de motorrijtuigenbelasting terecht is nageheven. Voor tijdvak I is in geschil of de auto belanghebbende ter beschikking stond. Voor tijdvak II is in geschil of belanghebbende haar hoofdverblijf in Nederland had. Tot slot betoogt belanghebbende dat de Rechtbank vanwege de ambtshalve toegepaste vermindering van de verzuimboete een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Tijdvak I: staat de auto belanghebbende ter beschikking?
5.2.1.Belanghebbende bestrijdt dat de auto haar in tijdvak I ter beschikking heeft gestaan. De auto staat in [buitenland] geregistreerd op naam van het bedrijf van de vader van belanghebbende, en belanghebbende betoogt dat haar vader haar af en toe vanuit [buitenland] met de auto heeft bezocht.
5.2.2.Met de Inspecteur stelt het Hof vast dat de auto een personenauto is en geen bedrijfsauto, zoals een bestelbus. De vader van belanghebbende heeft een stukadoorsbedrijf, zodat niet voor de hand ligt dat de auto voor de uitvoering van de bedrijfswerkzaamheden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft weliswaar betoogd dat de auto voor de bedrijfswerkzaamheden is gebruikt, maar daarvoor geen enkel bewijs overgelegd.
5.2.3.Belanghebbende heeft, behalve haar verklaring, geen enkel stuk of gegeven ingebracht waaruit zou blijken dat de auto haar in tijdvak I niet ter beschikking staat. De verklaring die de huisvriend, [naam] , ter zitting heeft afgelegd, is niet voldoende. Deze verklaring is niet consistent, omdat bij het Hof verwarring is ontstaan over de vraag op welk tijdvak de verklaring betrekking heeft. Hierop zijn verschillende antwoorden gegeven. De verklaring is ook onvoldoende concreet. Het blijft bij de mededeling dat de huisvriend heeft gezien dat de vader met de auto op bezoek is gekomen. Hoe belanghebbende achter haar man is aangereden toen zij hem van overspel verdacht en hoe zij steeds met de kinderen heen en weer naar haar ouders in [buitenland] is gereden, is onduidelijk gebleven. Dat geldt ook voor de manier waarop belanghebbende na de laatste ruzie met haar kinderen naar haar ouders zou zijn gevlucht. Het Hof acht niet aannemelijk dat deze huisvriend al deze incidenten met eigen ogen heeft gezien of dat hij bij ieder huisbezoek van de vader aanwezig is geweest. De auto is in dit tijdvak op 22 mei 2018, een dinsdag, bij de echtelijke woning gefotografeerd. Het is, gelet op de wettekst, onvoldoende dat de auto op naam van het bedrijf van haar vader staat. Tegenover de politie heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat zij de auto gebruikt om de administratie van het bedrijf van de vader te doen.
5.2.4.Of in [buitenland] belasting is betaald, is niet relevant. De naheffingsaanslag is wat dit tijdvak betreft terecht opgelegd.
Tijdvak II: heeft belanghebbende haar hoofdverblijf niet in Nederland?
5.3.1.Belanghebbende staat in dit tijdvak geregistreerd in de Brp, zodat zij aannemelijk dient te maken dat haar hoofdverblijf in werkelijkheid in [buitenland] was. Hiertoe heeft belanghebbende het volgende aangevoerd. Belanghebbende wilde scheiden en is met haar kinderen bij haar ouders gaan wonen. De kinderen zijn in [buitenland] naar school gegaan. Om haar standpunt te onderbouwen heeft belanghebbende een bewijs van inschrijving op het woonadres van haar ouders in [buitenland] overgelegd, een brief van een [buitenlandse] advocaat over het echtscheidingsverzoek en afschriften van haar Nederlandse bankrekening, met daarop – naast zwart gemaakte afschrijvingen – transacties in [buitenland] , vooral voor brandstof. In hoger beroep heeft belanghebbende de volgende stukken overgelegd:
1. Een foto van een bestelformulier van een schoolboek/reader;
2. Drie pagina's met foto's van schoolaantekeningen in het [buitenlandse taal] ;
3. Een foto van een voorblad van een reader van de [buitenlandse school] .
5.3.2.Met de door haar ingebrachte stukken maakt belanghebbende niet aannemelijk dat zij in tijdvak II haar hoofdverblijf niet in Nederland had. Belanghebbende heeft met de brief van de gemeente [buitenlandse plaats] willen onderbouwen dat zij haar hoofdverblijf naar [buitenland] heeft overgebracht, maar de inschrijving per 17 september 2018 is niet voldoende. Belanghebbende heeft zich niet in Nederland uitgeschreven en evenmin met een soortgelijke brief onderbouwd dat en per wanneer zij zich in [buitenland] heeft uitgeschreven. De bankafschriften dragen niet bij aan de onderbouwing van het standpunt van belanghebbende. Grote delen zijn onleesbaar gemaakt, zodat niet is vast te stellen waar belanghebbende de resterende uitgaven heeft gedaan en waarvoor. Gelet op de familieband, is het niet vreemd dat belanghebbende regelmatig in [buitenland] was en daar brandstof kocht en in beperkte mate kleine, andere boodschappen deed. Meer in [buitenland] gedane uitgaven zijn op de leesbaar gebleven delen van de bankafschriften niet te zien. Dat belanghebbende van plan was te scheiden, acht het Hof gelet op de brief van de advocaat aannemelijk, maar dit leidt er niet automatisch toe dat belanghebbende haar hoofdverblijf naar [buitenland] had verplaatst. Een andere mogelijkheid is dat zij met de kinderen in de echtelijke woning bleef wonen. Het Hof wijst erop dat de auto op 6 juni 2019, een doordeweekse dag, bij de echtelijke woning is gefotografeerd. De in hoger beroep overgelegde stukken maken dit niet anders. Hieruit kan het Hof niet afleiden dat de kinderen van belanghebbende in tijdvak II naar een [buitenlandse] school zijn gegaan. Of in [buitenland] belasting is betaald, is niet relevant.