ECLI:NL:GHDHA:2024:2589

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
22-002314-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vrijspraak in smaad en lasterzaak met betrekking tot journalistieke contacten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2021. De verdachte, geboren in 1958, was in eerste aanleg vrijgesproken van smaad en laster, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf voor andere feiten. Het hoger beroep werd ingesteld door zowel de officier van justitie als de verdachte, waarbij de verdachte zich beperkte tot de veroordeling voor feit 2 en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft het hof deelbeslissingen genomen over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de omvang van het appel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij de eer en goede naam van de benadeelde partij heeft aangetast door informatie te delen met een journalist. De getuigenverklaringen en e-mailcorrespondentie gaven onvoldoende steun voor de beschuldigingen. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de vordering zijn begroot op nihil.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002314-21
Parketnummer: 09-797338-16
Datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 1958,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, sub b, 13e en 15e gedachtestreepje, ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis waarvan dertig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Door de officier van justitie is op 5 augustus 2021 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Op 7 maart 2022 is dit hoger beroep door de officier van justitie ingetrokken. Namens de verdachte is op 3 augustus 2021 hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. In de daarvan opgemaakte akte wordt dit hoger beroep beperkt tot de veroordeling ter zake van feit 2 en tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Op de zitting van 5 december 2024 heeft het hof met betrekking tot de omvang van het appel en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie twee deelbeslissingen genomen die in een afzonderlijk arrest van 5 december 2024 zijn neergelegd. Dit arrest is als bijlage aan het onderhavige arrest gehecht en dient wat betreft het procesverloop en de beslissingen als hier ingelast te worden beschouwd. [1]
Tenlastelegging
Het gedeelte van de tenlastelegging dat, gelet op hetgeen onder het kopje ‘Procesgang’ is overwogen, thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen is, is het volgende:
2.
Zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 mei 2017 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (meermalen) opzettelijk de eer en/of goede naam van [naam benadeelde partij] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven (terwijl zij al dan niet wist dat een of meer van die te laste gelegde feiten in strijd met de waarheid was of waren), immers heeft zij met dat opzet en doel (en wetenschap):
b) een dagboek en/of (veroordelingen voor) eerdere zedenfeiten en/of mishandeling gepleegd door die [naam benadeelde partij] (direct of indirect) onder de aandacht gebracht van:
- journalist [naam journalist 1].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep voor zover dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder feit 2, onder b, dertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde zal worden veroordeeld, doch dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte heeft verklaard dat journalist [naam journalist 1] eind 2014 contact met haar heeft opgenomen en dat zij gedurende de periode van ongeveer één jaar een aantal keren telefonisch contact met [naam journalist 1] heeft gehad over ‘haar zaak en haar ervaringen met jeugdzorg/jeugdbescherming’. Dat de verdachte met journalist [naam journalist 1] in dat kader (ook) over de benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft gesproken staat vast, dit wordt door de verdachte ook niet ontkend. De verdachte heeft echter ontkend dat zij degene is geweest die veroordelingen voor eerdere zedenfeiten van [naam benadeelde partij] onder de aandacht heeft gebracht van de betreffende journalist, zoals getuige [naam getuige] heeft verklaard.
Getuige [naam getuige] heeft in augustus 2018 als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij in september of oktober 2015 is gebeld door de journalist [naam journalist 1] en dat die journalist haar vertelde dat ze een artikel schreef over een pedofiel genaamd [naam benadeelde partij] die de voogdij had gekregen over een jongetje en of zij dit geen schande vond. De journalist zou die informatie hebben gekregen ‘van de [nationaliteit van de verdachte] vrouw’.
Het hof stelt verder vast dat getuige [naam getuige] op 6 augustus 2015 aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] een e-mail heeft gestuurd met daarin, voor zover van belang, de volgende tekst:
“Dag [voornaam benadeelde partij],
Ik kreeg maandag of dinsdag een telefoontje van [voornaam journalist 1] ...., een journaliste van [naam dagblad] die onderzoek doet naar jou. Ze vertelde getipt te zijn over jou zaak door .... je ex-vrouw en een paar advocaten die niet snappen dat jij de voogdij over jullie zoon hebt. Ze wilde mij vragen stellen waarop ik uit uiteraard heb gezegd dat ik daar niet op in ging.”
Het hof overweegt dat uit de inhoud van voornoemde mail volgt dat de journalist [naam journalist 1] voorafgaand aan het contact met de verdachte mogelijk via anderen dan de verdachte reeds op de hoogte was van de veroordelingen van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]. Het hof hecht waarde aan voornoemde e-mail nu deze (kennelijk) kort na het telefonisch contact van de journalist [naam journalist 1] met de getuige [naam getuige] is verzonden en het bestaan van deze e-mail onafhankelijk is van de wil van de verdachte of aangever [naam benadeelde partij]. Naar het oordeel van het hof volgt uit de tekst van deze e-mail dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat journalist [naam journalist 1] de informatie over de eerdere veroordelingen van [naam benadeelde partij] niet voordien uit een andere bron dan de verdachte heeft.
Dat sprake is geweest van enige vorm van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de in deze e-mail bedoelde advocaten is niet gebleken. Van medeplegen is dan ook geen sprake.
Gezien de tekst van deze e-mail en gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de verklaringen van de verdachte over de inhoud van het contact tussen haar en de journalist [naam journalist 1] is er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van de getuige [naam getuige] om hetgeen ten laste is gelegd bewezen te verklaren.
Het bovenstaande komt hierop neer dat, naar het oordeel van het hof, niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.320.877, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag betreft na aftrek van reeds vergoede schade door de verzekering € 1.240.877,00. [2]
In hoger beroep was deze vordering in beginsel aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de heer [naam benadeelde partij] evenwel naar voren gebracht dat zij en haar cliënt zich realiseren dat het oorspronkelijk gevorderde bedrag niet langer in verhouding staat tot het feitencomplex dat thans in hoger beroep nog aan de orde is. Desgevraagd heeft de advocaat van de benadeelde partij niet zelf een exact bedrag willen koppelen aan de resterende – nog aan een bewijsbeslissing van het hof onderworpen – gedraging. Met zoveel woorden heeft zij het aan het hof overgelaten om, bij een eventuele bewezenverklaring van deze gedraging, aan de benadeelde partij een schadevergoeding toe te wijzen ten belope van een bedrag dat wat het hof betreft redelijk zou zijn.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. E.A. Poppe-Gielesen, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2024.

Voetnoten

1.[Noot hof, alleen in de gepubliceerde versie.] Het arrest van 5 december 2024 is niet als bijlage gepubliceerd, maar als afzonderlijke publicatie. Zie daaromtrent de inhoudsindicatie.
2.[Noot hof, alleen in de gepubliceerde versie.] De passage waarachter het nootnummer 2 is geplaatst (beginnend met “De benadeelde partij heeft”) is tot stand gekomen door een herstelbeslissing d.d. 21 januari 2025. In het oorspronkelijke arrest d.d. 19 december 2024 luidt deze passage als volgt: “De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.240.877, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag betreft na aftrek van reeds vergoede schade € 1.120.877,00.”