ECLI:NL:GHDHA:2024:258

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
22-002855-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende roekeloosheid, joyriding en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2023. De verdachte, geboren te 's-Gravenhage, was beschuldigd van roekeloos rijgedrag, joyriding en rijden zonder geldig rijbewijs, gepleegd op 30 mei 2022. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, een taakstraf van 120 uren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de Loevesteinlaan in Den Haag met een snelheid tussen de 91 en 109 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Dit leidde tot een verkeersongeval waarbij een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte reed zonder toestemming van zijn vader en zonder geldig rijbewijs. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat resulteerde in een aanpassing van de bewezenverklaring ten opzichte van de rechtbank.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar het hof kwam tot de conclusie dat het vonnis niet in stand kon blijven. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastelegging en het hof legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn stabiele gezinssituatie en zijn positieve ontwikkeling na het ongeval.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002855-23
Parketnummer: 09-022028-23
Datum uitspraak: 15 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te 's-Gravenhage op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Voorts is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijden met een voor de situatie (veel) te hoge snelheid,
- geen gevolg te geven aan het rood uitstralende verkeerslicht, althans aan het reeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- te rijden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te houden,
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kan brengen, waardoor hij met het door hem bestuurde motorijtuig in botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer] zich bevond, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand, en/of een botbreuk in het rechter bovenbeen, en/of een breuk in het bekken, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig
(personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso, [kenteken]), daarmee rijdende op
de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan),
- heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter
plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijden met een voor de
situatie (veel) te hoge snelheid,
- geen gevolg heeft gegeven aan het rood uitstralende verkeerslicht, althans aan het
reeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als
bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was
afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle heeft gehouden,
- zijn snelheid niet zondanig heeft geregeld dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kon brengen waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig in
botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer] zich bevond, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz C 200 kompresso met [kenteken]) heeft gereden op de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij te 's-Gravenhage op of omstreeks 30 mei 2022 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso, [kenteken]), toebehorende aan [vader verdachte], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan), in elk geval op een weg.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van gronden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks30 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden
met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijdenmet een voor de situatie
(veel
)te hoge snelheid,
- geen gevolg te geven aan het
rood uitstralende verkeerslicht, althans aan hetreeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- te rijden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te houden, en
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kan brengen, waardoor hij met het door hem bestuurde
motorrijtuigin botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer] zich bevond, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand
,en
/ofeen botbreuk in het rechter bovenbeen
,en
/ofeen breuk in het bekken
, of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op
of omstreeks30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz C 200 kompresso
rmet [kenteken]) heeft gereden op de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij te 's-Gravenhage op
of omstreeks30 mei 2022 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso
r, [kenteken]), toebehorende aan [vader verdachte],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,als bestuurder heeft gebruikt op de weg, Loevesteinlaan (ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan), in elk geval op een weg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu zowel de verklaringen van de verdachte als de verklaring van [getuige 1] afwijken van de bevindingen in de VOA, aldus de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat de VOA wel degelijk voor het bewijs kan worden gebezigd. Waarnemingen van getuigen en hun verklaringen over het gebeurde zijn afhankelijk van en worden door vele factoren beïnvloed, zoals onder andere de stress die de gebeurtenis bij hen heeft veroorzaakt of het tijdsverloop tussen de gebeurtenis en de verklaring die zij daarover afleggen. De VOA is een objectief en technisch onderzoek en naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat aan de VOA gebreken kleven. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan de bevindingen van de VOA te twijfelen en zal deze daarom voor het bewijs gebruiken. Dat de exacte positie van het voertuig waarin [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) zich kort voor het ongeval bevond – te weten: de positie in de rij van voertuigen die linksaf wilden gaan - niet is vast te stellen, doet aan deze conclusie niets af.
Feitelijke toedracht
Op maandag 30 mei 2022 omstreeks 09:41 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Loevesteinlaan ter hoogte van de kruising met de Hengelolaan/Marie Heinenweg in Den Haag. De verdachte reed als bestuurder in de personenauto van zijn vader, een Mercedes- Benz. De verdachte reed in deze auto zonder de toestemming van zijn vader en zonder dat hij in het bezit was van een geldend rijbewijs. Uit de VOA volgt dat de verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval met een snelheid tussen de 75 kilometer per uur en 99 kilometer per uur reed, een veel hogere snelheid dan de daar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur binnen de bebouwde kom. Voorts volgt uit de VOA dat de verdachte bij het naderen van de kruising zijn snelheid heeft verhoogd naar een snelheid gelegen tussen de 91 kilometer per uur en 109 kilometer per uur en waarna hij het voor hem oranje uitstralende verkeerslicht is gepasseerd. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) reed als bestuurder van een Renault bedrijfsauto met aanhangwagen over de Loevesteinweg in Den Haag, komende uit de richting van het Almeloplein. Op het kruispunt met de Marie Heinenweg is [betrokkene] linksaf geslagen. Op het kruispunt is het voertuig waarin de verdachte reed in botsing gekomen met het voertuig van [betrokkene]. [betrokkene] had drie medepassagiers waaronder [slachtoffer]. Door het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 (WVW) ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen lijdt op grond van de geneeskundige verklaring geen twijfel. Hieruit volgt immers dat [slachtoffer] een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand van het been, een schaafwond op het achterhoofd, een botbreuk in het bovenbeen rechts en een breuk in het bekken links heeft opgelopen. Ook was er sprake van een milde hersenschudding en pijn in de rechterschouder. De breuk in het bovenbeen werd operatief behandeld. De geschatte duur van genezing is ongeveer zes weken maar het is mogelijk dat langdurig klachten bij het lopen blijven bestaan.
Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt het hof als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het gedrag een 'conditio sine qua non' voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern
om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven fouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
In lijn met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, merkt het hof als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is bovendien met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en heeft daardoor het voertuig van [betrokkene] over het hoofd gezien en/of niet tijdig voor dit voertuig kunnen remmen en is met het voertuig in botsing gekomen. Hoewel uit de VOA naar voren komt dat [betrokkene] bij het links afslaan de tegemoetkomende verdachte geen voorrang heeft verleend, acht het hof het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de snelheidsovertreding van de verdachte. Hoewel het ongeval waarschijnlijk evenmin zou hebben plaatsgevonden als [betrokkene] voorrang had verleend, staat deze omstandigheid naar het oordeel van het hof niet aan de redelijke toerekening in de weg. Daarbij betrekt het hof dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Bovendien straalde het verkeerslicht al 2,5 seconden oranje uit voordat de verdachte de stopstreep passeerde en had hij niet (ook nog) kort voor de kruising mogen versnellen.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in
verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en het hof zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten' heeft
de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het
gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Met de rechtbank begrijpt het hof deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
Beoordeeld dient te worden of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar
was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
Het hof heeft al vastgesteld dat de verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid fors heeft overschreden. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en
ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als
voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te hoge snelheid rijden.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om meerdere gedragingen, waarbij het zwaartepunt met name ligt op één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 91 tot 109 kilometer per uur, waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien heeft hij tijdens zijn rit voorafgaand aan het ongeval ook tussen de 75 en 99
kilometer per uur gereden. Het hof stelt op grond daarvan vast dat de snelheid van de verdachte vlak voor het ongeval bijna twee keer de aldaar toegestane maximum snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge en gevaarlijke snelheid. Dit gedrag vond bovendien plaats
binnen de bebouwde kom op een kruising waar het verkeer slechts deels wordt geregeld door verkeerslichten en op een moment van de dag dat er veel andere verkeersdeelnemers op de weg waren. Dit alles
rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een openbare weg binnen de bebouwde kom op een tijdstip waarop veel verkeer zich op de weg bevindt, niet
anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het hof is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval een aanzienlijke snelheidsovertreding heeft begaan en de omstandigheid dat hij bij het naderen van de kruising zijn snelheid verhoogde waardoor hij bijna 2 keer zo hard reed dan daar was toegestaan.
Deze omstandigheden dienen in onderlinge samenhang te worden bezien, waarbij de conclusie is dat de verdachte in juridische zin en naar uiterlijke verschijningsvorm opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht het hof het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie in dit geval zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte getoonde verkeersgedrag tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. De verdachte heeft op 30 mei 2022 als bestuurder van een auto (de auto van zijn vader) een verkeersongeval veroorzaakt waarbij één van de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Weliswaar ontbreekt het aan recente informatie over de medische toestand en de mate van herstel van het slachtoffer, maar gelet op de aard van het letsel kan er rekening worden gehouden met een behoorlijke periode van herstel. Voorts reed de verdachte in deze auto zonder de toestemming van zijn vader en zonder dat hij in het bezit was van een geldend rijbewijs. Door met zo’n hoge snelheid te rijden, heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Daarnaast is aannemelijk dat het ongeval ook grote impact heeft gehad op degenen die daarvan ongewild getuige zijn geweest en brengt bovendien – naar ervaringsregels – in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft de verdachte na het plegen van dit feit nog een geldboete gekregen voor het overtreden van het Reglement Voertuigen.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van het over de verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 31 juli 2023, waarin uiteen wordt gezet dat – kort en zakelijk weergegeven – de verdachte een stabiele en ondersteunende gezinssituatie heeft, een opleiding volgt en over voldoende (sociale) vaardigheden beschikt. De Raad adviseert om bij een veroordeling een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte toekomstgericht bezig is en dat hij, na het verkeersongeval, een positieve wending aan zijn leven probeert te geven. Na het behalen van zijn mbo-diploma wil hij de hbo-opleiding Accountancy volgen. Hij wordt in zijn ontwikkeling gesteund door zijn ouders. Het hof ziet derhalve verder opbouwende stabiliteit bij de verdachte. Het hof ziet mede gelet op hierop geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke rijontzegging van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting aangegeven graag zijn rijbewijs te behouden ten behoeve van een eventuele bijbaan, maar het hof acht een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen passend en geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van het feit en anderzijds vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 11, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. M.C. Bruining en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier mr. J. Toorens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 februari 2024.