ECLI:NL:GHDHA:2024:2551

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22-003912-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling van dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van zijn dochter. De bedreiging vond plaats op 8 juli 2023, toen de verdachte via voicememo's dreigende teksten naar zijn dochter stuurde, terwijl zij bij haar (stief)opa verbleef. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen voor andere feiten. In hoger beroep werd het verweer van de verdachte verworpen, dat de bedreiging in de context ongeloofwaardig zou zijn. Het hof oordeelde dat de bedreigende uitlatingen, gezien de omstandigheden, wel degelijk een reële vrees voor de dochter konden opwekken. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak en bepaalde dat de verdachte voor de bewezen bedreiging met zware mishandeling een gevangenisstraf van 15 dagen zou krijgen. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uren opgelegd voor eerdere veroordelingen die niet ten uitvoer waren gelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003912-23
Parketnummers: 10-233680-23, 10-168245-23, 22-003344-20 (TUL) en 16-051164-21 (TUL)
Datum uitspraak: 24 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 december 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1987,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 onder parketnummer 10-233680-23 tenlastegelegde en veroordeeld voor het onder 1 van parketnummer 10-233680-23 en het onder parketnummer 10-168245-23 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. Voorts is beslist op een tweetal vorderingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte in de strafzaak met parketnummer 10-233680-23 is op 20 december 2023 onbeperkt ingesteld. De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in die zaak onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Uit de akte partiële intrekking rechtsmiddel van
6 december 2024 volgt dat de verdachte het hoger beroep in de zaak met parketnummer 10-233680-23 gedeeltelijk heeft ingetrokken, namelijk voor zover het betreft de veroordeling voor hetgeen onder 1 is tenlastegelegd.
Het voorgaande brengt mee dat het hof – nu in eerste aanleg ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-233680-23 onder 1 tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding onder parketnummer 10-168245-23 tenlastegelegde feit één hoofdstraf is uitgesproken – op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering hierna alsnog een straf voor het in eerste aanleg onder parketnummer 10-233680-23 onder 1 bewezenverklaarde zal bepalen.
Waar hierna wordt gesproken van ‘de zaak’ of ‘het vonnis’, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-168245-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 8 juli 2023 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] meermalen, altans eenmaal, berichten en/of voicememo's te versturen met onder andere de teksten: “Stuur jij geen kankerhart voor mij ja, stuur geen kankerhart voor mij kankerkind. Ik ga jouw kankerbenen breken. Je gaat zelf zien wat ik met jou ga doen. Je gaat zelf zien. Je gaat zelf zien.”, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de straf ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10-233680-23 onder 1 tenlastegelegde feit zal worden bepaald op een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10-168245-23 tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 juli 2023 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling
,door die [slachtoffer] meermalen
, altans eenmaal, berichten en/ofeenvoicememo
'ste
versturen met
onder anderede teksten: “Stuur jij geen kankerhart voor mij ja, stuur geen kankerhart voor mij kankerkind. Ik ga jouw kankerbenen breken. Je gaat zelf zien wat ik met jou ga doen. Je gaat zelf zien. Je gaat zelf zien.”
, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de uitlatingen van de verdachte, gelet op de gegeven omstandigheden en bezien in de context waarin deze zijn gedaan, niet van dien aard zijn dat bij de aangeefster – de dochter van verdachte - in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daartoe heeft de verdediging – kort gezegd – aangevoerd dat de context waarin de uitlatingen zijn gedaan de bedreiging ongeloofwaardig maakt. De uitlatingen van de verdachte kunnen volgens de verdediging enkel worden opgevat als onbeheerste uitingen van woede en de verdachte zou wel vaker grof taalgebruik hanteren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn of haar vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De context waarin een uitlating, waarvan de bewoordingen op zichzelf naar hun aard geschikt zijn om bedreiging op te leveren, wordt gedaan, kan zo’n uitlating als bedreiging ongeloofwaardig maken, bijvoorbeeld als die in de context enkel wordt opgevat als een onbeheerste uiting van woede of frustratie, en niet bij de adressant de redelijke vrees is ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 8 juli 2022 heeft de verdachte via een voicememo de volgende teksten gestuurd: ‘Stuur jij geen kankerhart voor mij ja, stuur geen kankerhart voor mij kankerkind. Ik ga jouw kankerbenen breken. Je gaat zelf zien wat ik met jou ga doen. Je gaat zelf zien. Je gaat zelf zien.’ De aangeefster was op dat moment bij haar (stief)opa. De verdachte was het daar niet mee eens. Hij was naar de woning van opa gegaan en stond daar te schreeuwen. Hij heeft – zo verklaarde hij ter terechtzitting in hoger beroep – ‘hard gepraat’, want hij wilde tot zijn dochter doordringen.
De aangeefster heeft, terwijl zij aangifte deed van bedreiging, aan de ene kant verklaard dat zij niet bang was, dat haar vader dat vaker tegen haar zegt en dat hij haar nog nooit wat heeft aangedaan en zij niet denkt dat hij haar zou slaan. Aan de andere kant heeft zij ook verklaard dat zij weet dat haar vader haar opa, bij wie zij op dat moment was, zou slaan, dat zij weet dat haar vader haar moeder vroeger wel eens iets heeft aangedaan en dat zij zich gewoon veilig wil voelen op straat.
Het hof stelt vast dat de woorden van de verdachte op zichzelf naar hun aard zonder meer geschikt zijn om een strafbare bedreiging op te leveren. De context waarin de bewoordingen zijn geuit – te weten de situatie dat de aangeefster tegen de zin van de verdachte bij haar opa verbleef en de aanwezigheid van de verdachte in de directe omgeving – maakt deze bedreiging, mede gelet op het feit dat de aangeefster niet alleen aangifte heeft gedaan, maar in haar aangifte ook aangeeft dat zij zich ook veilig wil voelen op straat, allerminst ongeloofwaardig. Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Het hof zal de straf bepalen voor het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 door de politierechter bewezenverklaarde en strafbaar verklaarde feit.
Het gaat daarbij om de straf die de politierechter geacht wordt te hebben opgelegd ter zake van dit niet aan ’s hofs oordeel onderworpen feit. In acht genomen de strafmotivering van de politierechter, bepaalt het hof de voor dit feit op te leggen straf op een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf in deze zaak bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn eigen dochter. Hij heeft dermate dreigende taal geuit dat het slachtoffer zich niet veilig voelde. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Justitiële documentatie
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Persoonlijke omstandigheden
Naast twee adviesreportages voortijdige negatieve beëindiging toezicht van de reclassering d.d. 10 mei 2024 en 20 juni 2024, heeft het hof acht geslagen op het voortgangsverslag van de reclassering van 29 november 2024. Uit dit verslag volgt dat de verdachte inmiddels in Apeldoorn woont en zich om de 14 dagen meldt bij de reclassering. Daarnaast is hij aangemeld voor behandeling bij de forensische polikliniek Transfore waar hij inmiddels een intake heeft gehad. De verdachte houdt zich correct aan de afspraken met de reclassering en Transfore. Uit door de verdediging in hoger beroep overgelegde stukken volgt dat de verdachte als zzp-er werkzaam is in de asbestverwijdering– en sloopbranche en hij naar volle tevredenheid van zijn opdrachtgever werkzaamheden verricht.
De op te leggen straf
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen met aftrek van voorarrest een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging (22-003344-20)
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2021 onder parketnummer 22-003344-20 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat die straf zal worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats daarvan zal het hof evenwel – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken – een taakstraf voor de duur van 120 uren gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging (16-051164-21)
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2021 onder parketnummer 16-051164-21 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter in dit geval geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-233680-23 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-168245-23 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt de straf voor het door de politierechter in de zaak met parketnummer 10-233680-23 onder 1 bewezenverklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2021 met parketnummer 22-003344-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 weken, een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 15 september 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2021, parketnummer 16-051164-21, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. M.S. Lamboo, voorzitter, en mr. K. Versteeg en mr. A.H.T. de Haas, leden, in bijzijn van de griffier mr. E. Wouters.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.